Robbie McEwen hoopt in de Ronde van Frankrijk op snelle ritwinst. Vervolgens wil hij zich helemaal wegcijferen voor zijn ploegmaat en landgenoot Cadel Evans.
Robbie McEwen (36) begint zaterdag in Brest aan zijn elfde Ronde van Frankrijk. Twaalf ritoverwinningen boekte de Australiër tot dusver, drie keer won hij de groene trui. De op explosiviteit terende spurter maakte de evolutie van deze wedstrijd van nabij mee: van de wat gemoedelijke sfeer van vroeger naar het verstikkende gigantisme van nu. ‘Tegenwoordig hangen er zoveel mensen rond de Tour dat je geen moment rust meer vindt, de druk en de drukte neemt ieder jaar toe’, zegt McEwen. Thuis in Everbeek, een deelgemeente van Brakel, herlaadt hij de batterijen. Vanuit zijn door glas gedomineerde woonkamer kijkt hij uit op een glooiend landschap. Het is de stilte voor de storm.
In deze Tour is McEwen (36) vooral op zichzelf aangewezen. Zijn ploeg, Silence-Lotto, werd volledig gebouwd rond Cadel Evans, de nummer twee van vorig jaar die straks als een van de favorieten van start gaat. McEwen moet niet op al te veel ploegmaats rekenen om de spurt aan te trekken. Hij kan zich daarin schikken, al heeft het wel consequenties voor de toekomst: het ziet er niet naar uit dat de Australiër zijn straks aflopend contract bij Silence-Lotto gaat verlengen. ‘De belangen van de ploeg en die van mij lopen niet meer parallel’,stelt hij vast. Aan aanbiedingen ontbreekt het McEwen, die zijn carrière eind 2010 wil beëindigen, niet: ‘Er is volop interesse.’
Robbie McEwen: ‘Ik heb in 1997 mijn allereerste Tour gereden. Het was een van de meest verschrikkelijke ervaringen uit mijn carrière. Ik kon gewoon niet volgen. Eén enkele keer ben ik erin geslaagd vierde te eindigen, toen moest ik echt het uiterste uit mezelf halen. Op zulke momenten stel je je vragen: wat gebeurt er hier, ben ik wel goed genoeg? Later hoor je dan al die verhalen over het gebruik van epo, en dan wordt een en ander duidelijk. Het was in 1998 met de Festina-affaire trouwens niet anders. Na die twee moeilijke jaren is het alleen maar beter gegaan.’
Voor jou is de Tour ieder jaar het hoofddoel. Maar nu de ploeg de kaart trekt van Cadel Evans zul je er in de spurten alleen voor staan.
McEWEN: Ik zal hooguit op Leif Hoste kunnen rekenen. En er is me ook al gezegd dat de ploeg in de finale niet gaat jagen als er renners ontsnapt zijn. Dat is normaal: iedereen moet zoveel mogelijk gespaard worden tegen het moment dat Evans in de gele trui komt. Ik ben dus vooral op mezelf aangewezen. Er zijn wel genoeg andere ploegen die het achtervolgingswerk opknappen, maar dat er geen ploegmaats zijn die je in de laatste rechte lijn naar voren kunnen brengen, is jammer. Wie over een zogenaamde ’trein’ beschikt, bespaart veel energie. Die hoeft al die kleine tussensprintjes niet te maken en laat zich gewoon meedrijven, in een gelijkmatig tempo, in het wiel, uit de wind. Als je geen ploegmaats hebt, moet je beginnen te snokken, dat kost kracht en veroorzaakt melkzuur. Het is ideaal als je door ploegmaats op snelheid wordt gebracht. In de Ronde van Zwitserland is dat twee keer op een perfecte manier gebeurd en ik heb twee keer gewonnen. Nu komt het erop aan om van een trein van een andere ploeg te profiteren.
Gaat dat?
McEWEN: Ik heb het in het verleden vaker gedaan. Alleen kost het heel veel energie om in het juiste wiel te raken. Ik richtte me bijvoorbeeld graag op de ploeg van Alessandro Petacchi. Ik beet me dan vast in zijn wiel, Petacchi is groot, vangt veel wind, vanachter zijn rug hoef je soms zelfs niet te trappen. Op een gegeven moment zet hij van op de kop de sprint in, je zet aan en je spaart je jump net voor het moment dat je zelf in de wind komt. Het komt erop aan om dan 72 kilometer per uur te rijden, terwijl Petacchi 70 per uur rijdt. Daarvoor moet je natuurlijk een explosie in de benen hebben, er zijn er niet veel die daarover beschikken. Tom Boonen bijvoorbeeld heeft dat niet, die gaat op hetzelfde moment als Petacchi. Boonen sprint eigenlijk altijd op dezelfde manier, puur op kracht. Hij kan 200 meter een bepaalde snelheid aanhouden, ik maar 100. Maar in die 100 meter ligt mijn snelheid hoger. Dat maakt vaak het verschil.
Petacchi en Boonen zijn er niet bij, je zult je spurt op andere ploegen moeten afstemmen.
McEWEN: Ik vind het jammer dat Boonen niet rijdt, al had de Tourorganisatie geen andere keus, dat weet Tom ook wel. Er zijn nog voldoende sprinters, het zal me snel genoeg duidelijk worden welk wiel ik moet kiezen. Alleen: er zijn natuurlijk nog meer renners die dat zullen ontdekken. Dan moet je je verdedigen en je plaats behouden, dat is niet altijd makkelijk. Bovendien: je moet op het juiste moment in dat wiel komen.
Ze zeggen vaak dat ik op instinct sprint. Maar dat klopt niet. Je moet met zoveel zaken rekening houden. Hoe ziet de laatste rechte lijn eruit? Gaat het bergop of niet? Hoe staat de wind? En uiteindelijk is het belangrijkste niet je positie of de kracht die je ontwikkelt, maar gewoon de timing: precies weten waar je moet beginnen, voorzien wat je tegenstanders gaan doen. Dat is een van mijn sterke punten: ik weet precies hoe ze een sprint gaan rijden, ik kan dat goed onthouden, het zit allemaal in mijn hoofd opgeslagen. Terwijl ikzelf nooit twee keer hetzelfde doe in een sprint. Daarom kan ik ook redelijk goed uit de voeten zonder trein, uiteindelijk is het zelden gebeurd dat er voor mij een echte ketting werd gevormd. Twee jaar geleden had ik een eenmanstrein: Gert Steegmans.
Ontleed je achteraf je sprint?
McEWEN: Ik zit zelfs te analyseren in de spurt: moet ik nu wel of niet in dat gaatje duiken, hoe blaast de wind, is het niet te vroeg, kan ik op 120 meter van de streep op kop komen of wacht ik tot de laatste 80 meter? Ik zeg altijd: een sprint is een probleem oplossen, je moet reageren op dat wat er op dat moment gebeurt. Je moet verschillende plannen hebben. Ik heb er meestal een stuk of drie, vier.
Het klinkt allemaal ingewikkeld.
McEWEN: Dat is het eigenlijk ook. Er gebeurt zodanig veel dat je een halfuur nodig hebt om alles uit te leggen, dingen die de mensen niet zien. Heel belangrijk vind ik ook: de aankomststreep kennen. Ik verdiep me daarin, zeker in de Tour. Vorig jaar won ik de etappe in Canterbury, ik was daar nog nooit geweest, ik probeerde me aan de hand van het Tourboek de laatste 400 meter voor te stellen. Het was zo erg dat ik ervan droomde. En het gekke is: de laatste rechte lijn lag er echt zo bij als in mijn droom.
Vorig jaar won je in de Tour één rit. Is dat nu ook weer de ambitie?
McEWEN: Absoluut. Maar de tegenstand is toch groot. Marc Cavendish bijvoorbeeld, is echt heel snel en beschikt over een onvoorstelbare jump. En hij kan terugvallen op ‘een trein’. Best mogelijk dat ik die gebruik. Alleen moet je zien hoe ze met Cavendish naar de aankomst rijden. Zitten ze met vier man op kop op twee kilometer van de streep, dan weet je: ze worden overrompeld. En dan word je mee overrompeld. Dat is niet de bedoeling: je moet zelf de pletwals zijn. En niet bang zijn om van tactiek te veranderen. Of beter: van ploeg te veranderen.
Ze noemen Cavendish weleens de jonge McEwen.
McEWEN: Hij doet me inderdaad aan mezelf denken. Alleen ben ik veel knapper (lacht). Hij is ook heel explosief, kan uitpakken met een jump. Maar hij moet nog beter leren doortrekken tot aan de eindstreep. Dat heeft met timing te maken.
Denk je aan de groene trui?
McEWEN: Niet echt. Als eenling kun je die moeilijk halen. Want je moet je in elke spurt kunnen mengen, anders sta je meteen een hoop punten achter en kom je nooit meer terug. Ik heb dat twee keer meegemaakt: één keer werd ik gedeclasseerd en één keer kwam ik in volle spurt ten val, ik mocht de groene trui meteen vergeten. Je verliest dan zoveel punten dat je achter de feiten aanloopt. Mijn ideaal scenario is: de eerste week een rit winnen. En me dan opofferen voor Cadel Evans. Gewoon in de vlakke stroken mee het tempo helpen maken zodat de andere ploegmaats zich kunnen sparen voor de bergen.
Met Evans als kandidaat-winnaar in de ploeg wordt het een zware Tour.
McEWEN: Dat is zo. De sfeer zal heel gespannen zijn. Want een Tour is natuurlijk een werk van lange adem. Als je naast een ritoverwinning grijpt, dan begin je de dag daarna opnieuw. Maar als je wilt meedoen voor de eindoverwinning moet je er elke dag staan. De spanning zal te snijden zijn. Je moet afwachten hoe de koers verloopt. Stel dat Evans in die tijdrit in Chôlet, op de vierde dag, het geel pakt, dan komt het erop aan om die trui zo snel mogelijk weg te schenken. Anders kun je dat niet houden.
Zal Evans met die moordende druk kunnen omgaan?
McEWEN: Dat denk ik wel. Hij is wel een speciale, is zeer snel geïrriteerd. Hij heeft een bepaalde visie en die moet je volgen. Anders windt hij zich op. Ik ken Cadel al lang, ik heb eind 2005 nog het advies gegeven om hem naar Lotto te halen toen ze me daarom vroegen. Hij is altijd heel gesloten geweest. Dat heeft te maken met zijn opvoeding: hij is als enig kind door zijn moeder en grootmoeder grootgebracht, ver van de bewoonde wereld, met zijn vader had hij niet zoveel contact. Die jeugd heeft hem gevormd. Daarbij komt dat hij als mountainbiker is begonnen. Dat is toch een heel individuele sport.
Cadel is heel spaarzaam met woorden. Hij praat niet tegen iedereen. Toch kun je met hem interessante gesprekken voeren, hij heeft echt iets te vertellen. Alleen maakt hij er zich meestal vanaf met clichés, dat kost hem het minste tijd. Maar het begint te beteren. Het neemt niet weg dat hij het liefst met rust wordt gelaten. Daarom heeft de ploeg voor de Tour ook een bodyguard aangetrokken, zodat hij na de aankomst zo snel mogelijk in het hotel is. Cadel vindt het zelfs vervelend als hij ’s ochtends wordt tegengehouden als hij het startblad moet gaan tekenen.
Het is belangrijk de stress te beperken. Ik vind dat deze ploeg daar heel goed mee omgaat. Evans heeft de kans gekregen om in alle rust te groeien. Hij is heel hard, maar je moet hem wel zacht aanpakken. Dat is een vreemde paradox. En zoals gezegd: de dingen moeten zijn zoals hij ze wil, ook al zijn ze verkeerd. Anders loopt hij ambetant.
Kan Evans de Tour winnen?
McEWEN: Hij heeft daar zeker de capaciteiten voor. Soms krijgt hij het verwijt dat hij te weinig aanvalt, maar Cadel weet echt wel wat hij doet: als hij alleen maar aanklampt, zit er voor hem op dat moment niet meer in. Hij zal zichzelf in de koers niet opblazen, hij gaat niet over de limiet. Trouwens, als je in deze Tour aanklampt, kun je ver komen.
Het zal er vooral op aankomen constant te zijn. En op het juiste moment te pieken. In de Dauphiné mag je goed zijn, maar niet te goed. Alejandro Valverde bijvoorbeeld reed daar al te sterk, ik denk dat zijn groeimarge nu beperkt is. In die zin is het voor Evans goed geweest dat hij net voor de Dauphiné last had van kniepijn, dat verplichtte hem te rusten. Hij zal in optimale vorm aan de start staan.
Maar zoals gezegd: je moet ervoor zorgen dat hij zijn zin heeft. Dat was het probleem bij zijn vorige ploeg, T-Mobile. Ze lieten hem daar een beetje aan zijn lot over, zijn moreel zakte in, met als gevolg dat hij de ene blessure na de andere opliep. Hij viel ook vaak: de wind veranderde nog maar van richting en Cadel brak zijn sleutelbeen.
Evans heet een perfectionist te zijn. Hij heeft er zelfs voor gezorgd dat de ploeg een eigen kok meeneemt naar de Tour.
McEWEN: Die kok wilden wij allemaal. Wat is namelijk het probleem in Frankrijk? Ze kunnen geen pasta maken. Ik weet niet hoe dat komt, maar het is zo. En renners eten elke dag pasta. Er zijn ploegen die al langer een kok hebben, wij zaten dan soms met hen in hetzelfde hotel, zij kregen een heerlijke pasta en dan zaten wij te kwijlen. Toen zei Evans: wij moeten ook een eigen kok hebben. Voor ons was dat mooi meegenomen.
Zo heeft iedere renner zaken die hij belangrijk vindt. Ik wil bijvoorbeeld mijn Australische fysiotherapeut in de Tour. Hij is de beste ter wereld, kent iedere spier, iedere pees. In de Ronde van Zwitserland was hij erbij, en ik won meteen twee ritten. Dat was voor mij een bevrijding, want het was dit seizoen niet zo goed gelopen. Door twee valpartijen moest ik telkens weer herbeginnen.
Voel je dan de jaren, denk je dan: ik ben in de herfst van mijn carrière?
McEWEN: Nee. Ik weet zeker dat ik kan koersen tot mijn 40e als ik dat zou willen. Het komt er gewoon op aan mentaal sterk te blijven en om dit vak verder als een hobby te blijven beoefenen. Alleen als we in de bergen zitten, denk ik: dit is echt een job, een strontjob dan nog. Het is mijn bedoeling om nog twee jaar te koersen. Mijn droom is dat het wereldkampioenschap in 2010, dat in Australië wordt gereden, mijn laatste wedstrijd wordt. Dan is de cirkel rond: ik ben in Australië begonnen, dan kwam ik naar Europa, om dan uiteindelijk in Australië weer te eindigen. Dat zou echt mooi zijn.
Tenzij je wereldkampioen wordt.
McEWEN: Dan ga ik natuurlijk nog een jaar door. Het parcours is trouwens vlak, het WK wordt gereden in Geelong, op 70 kilometer van Melbourne. Weet je, het vreemde van mijn carrière is dat ik nooit wereldkampioen werd. Ik ben er twee keer heel dichtbij geweest, in 2002 in Zolder maar toen was ik zodanig aan het vechten met Erik Zabel om zijn wiel te pakken dat ik te veel energie verloor. Het ging hard tegen hard, het was duwen en trekken. Toen ik uiteindelijk in Zabel zijn wiel raakte, had ik al drie spurten gereden. Zo hielp ik Mario Cipollini aan de overwinning.
En in 2006 in Salzburg, toen Paolo Bettini wereldkampioen werd, kwam ik twee seconden te kort om bij de koplopers te raken. Ik vroeg nog aan een ploegmaat van Lotto om het gat dicht te rijden, maar hij weigerde. Jammer. De naam van die renner wil ik niet noemen, hij geloofde kennelijk in zijn eigen kansen, terwijl ik denk: als hij me naar voren brengt, was zijn huis nu afbetaald. Ik won de spurt voor de vijfde plaats met sprekend gemak.
Maar de laatste twee jaar van je carrière blijf je niet bij Silence-Lotto.
McEWEN: De ambities van Lotto lopen niet parallel met de mijne. Voor mij is de Tour de belangrijkste wedstrijd van het jaar. Je moet realistisch zijn: de voorjaarsklassiekers liggen me minder, op Milaan-Sanremo na misschien, al is de finale net iets te zwaar. In de Tour kan ik me optimaal verdedigen. Dan wil je ook de nodige hulp, dan wil je het hele jaar optrekken met dezelfde mannen. Ik begrijp dat ze bij Silence-Lotto op Evans mikken, maar als er elders een ploeg rond mij wordt gebouwd, moet ik dat op zijn minst serieus overwegen. Er is volop interesse, er hebben zich al twee teams gemeld. Uiteindelijk is het ieder zijn business, er blijven me maar twee jaar.
En dan ga je terug naar Australië?
McEWEN: Absoluut. Ik ben een jongen van de zee en het strand. En ik voel me het best in Australië. Het is er altijd goed weer, en het humeur van de mensen wordt bepaald door het weer. Mijn vrouw zal er zich meteen integreren, ze spreekt intussen perfect Engels, met een Australisch accent bovendien. En wat is er heerlijker voor de kinderen dan op het strand te kunnen spelen? De stranden van Australië zijn de mooiste van de hele wereld. Maar we zullen regelmatig naar België terugkeren. En in het huis dat we in Australië bouwen, zijn we voorzien op veel bezoek uit België. Ik woon hier in Everbeek ook heel graag. Alleen: als ik naar buiten kijk, kijk ik meestal naar de regen. Dat is niet prettig.
DOOR JACQUES SYS