Wiels bevestigt zijn rol als eersterangsplateau voor hedendaagse kunst met een indrukwekkende solotentoonstelling van Ann Veronica Janssens.

Het klompje bestond uit 25 glasplaten en lag in het midden op de vensterbank. Het was de zomer van 1988 en het raam stond wijd open. In het klompje werden tegelijk het blauw van de hemel en de rimpelingen op het Canal Grande weerspiegeld. Zo verbond het ding, voor wie ernaar keek, de kamer in Casa Frollo waarin het lag, met de kade van Venetië aan de overkant. Dit, door de weerspiegeling van de elementen die de twee plaatsen juist van elkaar scheidden: water en wolken. Ann Veronica Janssens was naar Venetië gekomen om er dát te maken. En verder niets, niets wat ik mij herinner. Wél had ze rond diezelfde tijd in de Tieltse tuin De Brabandere een houten tafel zonder blad zo gemaakt dat hij boven de hoge tuinmuur uitkwam. Hij stond ten slotte met twee poten voor, en twee achter de muur. Die tafel die geen tafel was, verbond met zoveel aplomb binnen- en buitenmuur, dat de scheiding tussen de percelen nagenoeg ondraaglijk werkte. (Een jaar later viel de muur van Berlijn.) Het werk was een onderdeel van de kleine biënnale Beelden Buiten, dat jaar geregisseerd door een jonge freelancecurator.

Dat was Dirk Snauwaert. Hij is inmiddels directeur van Wiels, het grote centrum voor hedendaagse kunst in Brussel. Vandaag toont hij er Ann Veronica Janssens (53). Solo, over twee verdiepingen en het dakterras. Lang vertrouwd met haar werk, kwalificeert hij de tentoonstelling informeel als ‘didactisch’. Dat klinkt onbedoeld pe-joratief. We verkiezen het woord basaal, zoals haar kunst. (Het basale van Monet die de kathedraal van Rouen volgens het uur van de dag telkens deed oplossen in een ander licht. Het basale van de metafysische ervaring van een zwart vierkant, geschilderd door Malevitsj. Het basale van Yves Kleins ‘sprong in de leegte’. Van het tegelpatroon waarmee Carl Andre, de neonbuis waarmee Dan Flavin een gegeven ruimte puncteerden – minimal art.)

Janssens’ kunst bestaat uit minimale interacties van licht en kleur, ruimte en vaak ook geluid. Daaruit ontstaat nooit zoiets als een vaste vorm, maar altijd een efemere beweging die pas gefixeerd wordt in het (na)beeld dat elke kijker aan de hand van zijn eigen perceptie reconstrueert. Door het hogelijk abstracte karakter van het werk is geen enkele interpretatie identiek. Dat is nu precies Janssens’ bedoeling. ‘Niets is mooier dan iemands eigen percepties’, zegt ze graag. In die zin kan dan ook de titel van de tentoonstelling worden begrepen. Serendipity is ‘de gave om door toevalligheden en intelligentie iets te ontdekken waar men niet naar op zoek was’ (Van Dale).

Dat wil nog niet zeggen dat Janssens de dingen zomaar aan het toeval overlaat. Integendeel, ze weet perfect hoe ze met haar beelden de passieve kijker kan veranderen in een actieve ontdekker. Ze heeft daar een favoriete strategie voor. Wat ze letterlijk toont, is vaak niet op het eerste gezicht te achterhalen. Terwijl de kijker zijn waarnemingsvermogen aanscherpt om het letterlijke beeld te kunnen lezen, kan het gebeuren dat hij een andere lectuur van hetzelfde beeld produceert. Dat stemt weliswaar niet overeen met wat er letterlijk te zien is, maar dat is niet erg. Integendeel, dit tweede, ‘valse’ beeld, ontdekt door de kijker, schuift over het letterlijke en klit eraan vast. Dit gelaagde, dubbele beeld is het echte, het innerlijke beeld waar de kunstenaar de kijker net toe wou verleiden.

Als Ann Veronica Janssens God was, dan plaatste ze wolken aan de hemel waarin iedereen gestalten kan ontdekken zonder de concrete schoonheid van de wolk zelf uit het oog te verliezen.

Zoutzuil

Enkele voorbeelden. De hoeklijn van twee muren in een lege witte kamer is zo gefilmd dat hij het beeld genereert van een hoeklijn van een wit gebouw buiten, afstekend tegen een grijze hemel. Of: razendsnelle, de ruimten van het lege Wiels-gebouw aftastende camerabewegingen, geven opbollende beelden te zien die de illusie opwekken van een scheervlucht over het oppervlak van de wereldbol.

Serendipity werkt vooral in de rondte: de aarde die rond is, maar ook de zon, de zonsverduistering, het lichtveld dat op een scherm geprojecteerd wordt of dat, vanuit een spot, de kijker recht in de ogen straalt. Dat laatste gebeurt op het moment waarop hij net voorbij een dwars over de ruimte gespannen blad kreukelende spiegel-folie gelopen is. Als hij zich niet omdraait, is er niets aan de hand. Maar als hij dat toevallig wel doet, wordt hij in één tel gevangen in zijn eigen, door de folie verbrokkelde spiegelbeeld, tegen het licht van een hem ongenadig beschijnende projector.

Dat kan het culminatiepunt van Serendipity zijn: de kijker ontdekt, bij toeval, zijn versplinterde zelf. Hij versteent in de spiegel, voor even het noodlot delend van de Bijbelse vrouw Lot die zich tegen Gods verbod in omdraaide, de vernietiging van Sodoma aanschouwde en in een zoutzuil veranderde.

Untitled (Golden section), zo heet dit werk, en het is een onderdeel van de installatie die Anne Teresa De Keers-maeker gebruikte voor haar choreografie Song (2009). Beide kunstenaressen houden er al jarenlang consequent basale uitgangspunten op na voor hun werk – ‘het herleiden van de dingen tot hun essentie ‘(dixit De Keersmaeker). Om tot de essentie te komen, creëert Ann Veronica Janssens ‘ super spaces’ die ze als ‘springplanken naar de leegte’ beschouwt. Wat die leegte verder ook mag betekenen, zeker is dat wie ze opzoekt geen last heeft van de ’tirannie van de objecten’, de grootste valstrik voor wie met kunst omgaat.

In de lege ruimte valt, ook innerlijk, bij Janssens, het licht binnen. Irriterend, beangstigend, wanneer het geen kleur krijgt. Een zwart gat zuigt alle kleur op. Een verblindende witheid maakt brandgaten. Alleen kleur kan leiden naar de gewaarwording van het sublieme. En zelfs dat is niet vanzelfsprekend. In de voor het oog hoogst irriterende film Scrub laat Janssens in een hoog tempo een reeks interacties van telkens twee anders gekleurde rechthoeken defileren. Een criticus omschreef Scrub als ‘ Josef Albers on speed’, een verwijzing naar de grondlegger van het kleureninteractieonderzoek. Albers’ sereniteit is hier inderdaad ver te zoeken, maar de wetenschappelijke houding en de vaststelling dat kleuren altijd subjectief zijn, komen overeen.

Een vermoeden van wat een ‘sublieme’ leegte kan zijn, bezorgen twee betreedbare lichtboxen, een soort mentale badhuizen. Eén ervan, Red, Yellow & Blue, opgesteld op het dakterras van Wiels, dompelt de kijker onder in een kleurenmist waarin vaste vormen opgelost worden en zoiets ongrijpbaars als kleur materieel wordt. Wadend in een zone van rood, kan het gebeuren dat het je plots groen voor de ogen wordt – de complementaire kleur van rood die je zelf opwekt. Een vorm van serendipiteit die geen kunstmatige paradijzen creëert, alleen een merkwaardige lichtheid in het hoofd.

TOT 6 DECEMBER IN WIELS, VAN VOLXEMLAAN 354, BRUSSEL.

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content