Met Bossaball, een sport die hij zelf uitvond, gaat Filip Eyckmans de wereld veroveren. In een vorig leven was hij manager van dEUS. Een monoloog over een droom.
‘Ik weet nog dat wij in de turnles een spelletje speelden met een bal en een trampoline. Je nam een aanloop, sprong en gooide dan de bal door een hoepel, terwijl een klasgenoot probeerde te blokkeren. ’t Is mij altijd bijgebleven hoe leuk ik dat vond, al was het een spelletje zonder vaart en zonder veel competitie. Veel later, in ’95, kwam ik met dEUS voor de eerste keer in Brazilië en leerde ik op een strand in Recife de capoeira kennen. Ik ben meteen drie uur blijven staan. De vibe die die dansers uitstraalden! Ik werd daardoor omvergeblazen. Rond die tijd verschenen er in de winkelcentra plots trampolines met bungeetouwen en werd beachvolleybal een olympische sport – vooral dankzij de mooie kontjes van de speelsters en de feestsfeer van de achtergrondmuziek, begreep ik. Al die invloeden zijn in mijn hoofd beginnen te broeien, tot ik dacht: laat ik gewoon zelf een sport uitvinden die al die zaken combi-neert.
‘Ik ben ’s nachts beginnen te puzzelen. Met een netje van een sinaasappelkist en een paar sponsjes flanste ik een schaalmodel in elkaar. Over de naam heb ik niet lang nagedacht. Ik wou er iets latino in. Dat werd ‘bossa’, omdat ik een bossanovafan ben. En het bekt ook goed, hè: Bossaball. Het ziet er een beetje uit als volleybal op een springkasteel, ja, maar eigenlijk heeft het evenveel van turnen of zelfs van voetbal. Een team bestaat uit drie, vier of vijf spelers. Je mag de bal acht keer rondtoetsen – met handen, voeten, schouders of hoofd – terwijl de speler op de trampoline naar de juiste hoogte veert voor een smash. Wanneer de bal de luchtkussens van de tegenpartij raakt, verdien je 1 punt, raakt de bal de trampoline dan is dat 3 punten waard. De scheidsrechter heet bij Bossaball de ‘samba referee’, en hij is tegelijk diskjockey en entertainer. Kwestie van er een relaxte sport van te maken, zowel voor de spelers als voor het publiek.
‘Bossaball bestaat nu vier jaar en het loopt eigenlijk heel goed. Wat ik doe is: ik verkoop de licentie voor de sport, samen met het unieke opblaasbare terrein, aan partners die dan het exclusieve gebruik voor een bepaalde regio verkrijgen. Ik heb nu een vijftigtal terreinen verkocht: er staan er in Roemenië, Brazilië, maar ook in Singapore en Saudi-Arabië. In Nederland heeft de sport het meeste succes. De Nederlandse volleybalbond kocht een licentie, en dat heeft ons meteen gelanceerd. Ik schat dat er, in Nederland alleen, maandelijks vijftien tot dertig Bossaballevents worden georganiseerd: bedrijfsfeesten, fandagen van voetbalclubs, de sportdag bij de lokale politie… dat soort dingen.
‘Bossaball is eigenlijk verborgen dromen waarmaken: als volwassene nog eens op een luchtkasteel kruipen, wat normaal niet mag. En hoeveel amateur-voetballers dromen er niet van zelf een omhaal te doen? Maar in het voetbal is dat erg moeilijk hè, en als je valt, doe je je pijn. Bij Bossaball heb je een luchtkussen om je op af te zetten en val je altijd veilig. Als zo’n bende gelegenheidsspelers voor het eerst op het terrein komt, zie je altijd hetzelfde scenario: er is er een die ontdekt dat hij makkelijk een omhaal kan maken, en voor je het weet doet de rest hem na. ( lacht) Ook populair: de smash vanaf drie meter hoogte. Dat wou ik vroeger ook altijd al kunnen en ik zal wel niet de enige geweest zijn.’
Koeweitse leger
‘Begin mei organiseerden we voor de eerste keer een WK Bossaball. Brazilië heeft gewonnen. Dat is voor mij een van de fijnste neveneffecten van Bossaball: er is een gemeenschap gegroeid van landenteams en daartussen begint zich een felle competitie te ontwikkelen. De Belgen en de Brazilianen steken er momenteel bovenuit, maar Nederland is duidelijk aan het opkomen. En Koeweit schijnt nu ook een stuk sterker te zijn geworden, want zij hebben een enorm trampolinetalent gevonden bij het Koeweitse leger. Turners hebben trouwens altijd voordeel bij Bossaball, meer nog dan volleyballers of voetballers. Op de trampoline gaat een goeie turner gauw een meter hoger dan een amateur, wat natuurlijk winst oplevert. Alleen: turners hebben meestal geen balgevoel.
‘Het moeilijkste aan Bossaball is een pass geven aan iemand die veel hoger in de lucht hangt. Voor volleyballers is dat bijvoorbeeld tegennatuurlijk, in het begin. De controle van de opbouw van een aanval is erg belangrijk. Daar zijn de Brazilianen heel goed in. Zij tikken en takken met die bal alsof het niets is. Daarom staan zij ook nooit in het zweet. Maar als je geen balcontrole hebt, moet je constant het geklungel van je medemaats opvangen. Dan wordt het een erg vermoeiende sport.
‘De Belgen zijn qua balgevoel de mindere, maar dat halen we in doordat we vrij goeie turners zijn. De Brazilianen, die waren in het begin bang van de trampoline, hè. Zij hadden dat nog nooit gezien. Zodra ze hun turnachterstand wegwerken, zal het wel moeilijk worden om hen nog te kloppen. Bij de Braziliaanse Bossaballploeg speelt onder meer een ex-voetballer die ginds in de tweede klasse net niet doorbrak. Qua balbeheersing is die fenomenaal. Een genot om naar te kijken.
‘Stijl en show zijn erg belangrijk bij Bossaball. Vaak wordt er bijvoorbeeld opgeslagen via een soort salto met voetbalomhaal, natuurlijk niet de meest efficiënte manier om de bal in het spel te brengen. Maar als het echt is om te winnen, dan zie je die trucjes veel minder. Een België-Brazilië bijvoorbeeld, de twee toplanden tegen elkaar, dat is al lang niet meer om te lachen. Dan is het strijd voor ieder punt.
‘Het ergste wat je bij Bossaball kan overkomen is een trampolinegoal. Die telt voor 3 punten, dus voor het resultaat is het vaak bepalend, maar het wordt ook als erg vernederend ervaren. Vergelijk het met een bal die tussen de benen van de keeper glipt in het voetbal. Als ik nog eens meespeel en ik sta in de trampoline, dan wordt dat trouwens automatisch een schietkraam. Tegen mij, de bedenker van de sport, wil iedereen graag scoren. En dan nog het liefst met een smash tegen mijn kop, dat mijn bril eraf vliegt. Je zult begrijpen dat ik de laatste tijd niet zo vaak meer speel.’ ( lacht)
Een sjeik
‘Het grootste gevaar voor de sport zijn de copycats. Daar heb ik ondertussen al miljoenen aan verloren. Meestal werkt het zo: een of andere onbetrouwbare, buitenlandse tiep benadert mij, vraagt alle info over Bossaball en bestelt dan een kopie van mijn terreinen in China. Daarna verpatst hij het exclusieve gebruik voor Bossaball aan een merk op zijn thuismarkt, terwijl hij dat natuurlijk niet verkopen kan. En ik mag vervolgens gaan procederen om mijn rechten te vrijwaren. In Israël zit ik momenteel bijvoorbeeld in een rechtszaak tegen Chocball, een compleet illegale kopie door een merk van chocomelk. Dat betekent dat ik eerst een advocaat moet vinden die het Israëlische patentrecht kent, wat natuurlijk een bom centen kost, en meer dan eens word ik nog door die advocaat zelf in het zak gezet ook. In Israël alleen al kijk ik tegen 30.000 euro gerechtskosten aan en ik heb zo momenteel wereldwijd acht zaken lopen. Uiteindelijk win ik die rechtszaken altijd wel, maar het kost allemaal zoveel tijd en geld.
‘Gelukkig heeft een sjeik uit Saudi-Arabië net een hele hoop licenties gekocht voor het Midden-Oosten. Dat houdt ons voor een groot deel recht. Dankzij hem kunnen we de advocatenkosten betalen, terwijl we verder werken aan de ontwikkeling van de sport. Ik heb hem gezegd: met jouw geld ben ik de Joden aan het terugpakken. Daar kon hij wel mee lachen. ( grinnikt)
‘Bossaball heeft dringend een grote, internationale partner nodig. Voor promotiecampagnes hebben we geen geld, alle interesse is spontaan gegroeid. Dat betekent dat er plaats is voor deze sport. Ik weet dat indien hier een grote speler achter zou staan, genre Red Bull of Adidas, Bossaball op dit moment al een knaller zou zijn. Dat frustreert mij zeer.
‘Laatst werd ons nog een megaproject aangeboden in Kazachstan. We zouden in Astana de opening van een megawinkelcentrum mogen verzorgen. Mochten wij nu een groot, gevestigd bedrijf zijn, dan staan we daar zeker, want het is een prachtkans. Maar nu… ik zou er zelfs niet van schrikken als die Kazachen al aan het uitzoeken zijn of het toch niet interessanter is om Bossaball gewoon te kopiëren. We blijven een kleine vis. Een te kleine vis.
‘Deels ligt dat aan mezelf. Ik ben geen goeie verkoper. Ik kan het bedenken, het verbeteren en er hard voor werken, maar de wereld ervan overtuigen hoe fantastisch het is, daar zijn anderen beter in. Ik hoop dat mijn nieuwe partner Wilco, een Nederlander die ik heb geheadhunt bij hun volleybalbond, die rol op zich gaat nemen.’
‘Als de sport een beetje gelanceerd is, hoop ik dat mijn organisatie uitgroeit tot een soort UEFA van het Bossaball. Dan waken wij over het verloop van de competities en komen de terreinen in handen van de organisatoren – ben ik ineens af van dat gezeik met patenten en advocaten. Nu kan ik dat nog niet loslaten; Bossaball zou kapotgaan door de onveiligheid. Onder een officieel terrein zit 250 kilo ijzer om de constructie te verstevigen. Dat is pure noodzaak, een speler zou anders zijn nek kunnen breken. Ernstige accidenten waren er nog niet, het ergste was een verzwikte voet. De copycats gaan erger meemaken. Ik stuur spionnen naar die organisaties en zij melden me dat veiligheid daar niet de grootste zorg is. ( heftig) Maar als daar iets gebeurt, doen ze wel de reputatie van mijn sport naar de kloten! In feite doen ze dat nu al: ik heb beelden van copycats gezien, die mannen kunnen niet spelen. Erg slechte reclame voor Bossaball.’
Scoutsleiders en kuitenbijters
‘Het doet me pijn om het te zeggen, maar nergens komt Bossaball moeilijker van de grond dan in België. Niemand durft hier iets, niets beweegt en iedereen vindt dat normaal. Wij zijn een land van scoutsleiders en kuitenbijters. Waarom wordt er overal Heineken verkocht, terwijl iedereen weet dat dat kattenpis is vergeleken met wat wij brouwen? Nu zie je in het buitenland Jupiler opduiken, ja, sinds Interbrew samenging met de Brazilianen. Eerder niet.
‘België is een CVP-land, nu zelfs nog meer dan ooit tevoren. Nooit verandert er wat. En wie wél durft, wordt genadeloos onder de grond gestopt. Toen dEUS begon, de vroege jaren negentig, bestond de Belgische muziek niet. Er was niets met internationale uitstraling, ik kan het niet anders zeggen. Ik ben, samen met een paar maten, toch dat gevecht aangegaan. Overal met het busje naartoe, zonder steun, gewoon hard gewerkt. Toch kregen we in België geen kans. We hebben dan maar in Londen getekend. Ik mag er niet aan denken hoeveel talent er zo verloren gaat. We hebben muzikale beloftes genoeg, maar ze blijven allemaal rond hun kerktoren hangen. Het internationale verhaal is buiten dEUS en de De Waeles volledig over. Hoe dat komt? Omdat we geen durf hebben, geen funk, geen stijl. In het buitenland worden wij beschouwd als een oninteressant land. Belgium sucks, zo zien ze ons.
‘Bossaball past in dat verhaal. In het buitenland halen wij enorm veel pers, de laatste keer in Brazilië stonden er twaalf tv-stations langs de kant. En iedere keer wordt daar duidelijk vermeld dat Bossaball een Belgische sport is. Maar denk je dat wij daar steun voor krijgen? Bert Anciaux (SP.A) heeft ons een subsidie gegeven, een belachelijk lage. In Nederland zet de volleybalbond zich achter Bossaball en wordt het een instant succes. Hier nemen ze de telefoon geeneens op. Initiatief? Ambitie? Dat bestaat in België niet. In Koeweit liggen drie terreinen, in Wallonië vroeg men ons nog nooit en heeft niemand al van ons gehoord. Hoe kan je dat uitleggen?
‘Aan mijn contacten in de muziekwereld heb ik nu niets meer. De eerste zomer nadat ik met Bossaball was gestart, heb ik mijn adresboek proberen te gebruiken. Maar op de festivals werden we als stront behandeld, behalve dan in Pukkelpop. Voor mij was dat een enorm frustrerende ervaring. Als je de headliner bent geweest op Werchter, dan is het op de tanden bijten als je in diezelfde wereld door de eerste de beste onnozelaar wordt weggepitst. Of je ergens binnenkomt mét Tom Barman, of je komt binnen zonder, voor sommige mensen maakt dat een heel groot verschil. Niet bij de top, iemand à la Chokri Mahassine die behandelt je altijd met respect. Maar de mannen daar onder… Ik vind het verschrikkelijk zielig dat mensen zo functioneren. Mentaal is dat moeilijk geweest voor mij. Van nul herbeginnen, nadat ik zo hoog had gestaan.
‘De mannen van dEUS zie ik nog af en toe. Den Tommy komt een keer of twee per jaar bij mij op vakantie. Klaas Janzoons en Christian Pierre, de huidige manager, zijn nog altijd mijn beste vrienden. Af en toe ga ik nog kijken, nu en dan krijg ik nog een beetje royalty’s, ook zeer welkom. ( lacht) Maar ik volg het niet meer op de voet, de nieuwe bandleden ken ik bijvoorbeeld niet goed. Die dingen gebeuren als je ver weg in Spanje woont, hè.
‘De glamour van de muziekwereld mis ik absoluut niet. Zelfs het feesten niet. Toen ik 33 was, had ik op een avond, heel plots, het gevoel: het is goed geweest, ik heb het gehad. Ik ben er vijftien jaar van mijn leven zwaar ingevlogen, mag ik in alle eerlijkheid zeggen. ( lacht) Zeven dagen op zeven in het nachtleven, altijd en overal gratis drank. Dat moet op een dag ophouden. Als ik nu nog in de scene zat, dan zat ik misschien aan de coke. Dat kan niet meer, ik ben een verantwoordelijke papa ondertussen. Ik dans nog altijd graag, maar doe het veel te weinig. En alcohol, dat is gereserveerd voor het weekend. Of dat probeer ik toch.’
Heel verkoopbaar
‘Mijn droom is: topsportcoach Bossaball worden. Omdat mij dat plezant lijkt om te doen – in ieder geval plezanter dan godganse dagen met advocaten discussiëren. En omdat het mij frustreert dat we het volledige potentieel van deze sport niet bereiken. Laat mij drie maanden voltijds trainen met de tien beste spelers en we kunnen spektakel bieden op het niveau van de Harlem Globetrotters. Maar ja, daar is nu nog geen geld voor. Het stoort mij dat ik niet de middelen heb om van Bossaball te maken wat het volgens mij wel zou kunnen zijn. In mijn hoofd is Bossaball: een tof feestje met een goeie dj, knappe grieten en toffe Brazilianen die fantastisch kunnen spelen, hun balgevoel synchroon met de muziek. Met aanvalspatronen zo vloeiend als een ingestudeerde dans. Daar zou volk op af komen, daar twijfel ik niet aan.
‘Bossaball is in principe een gemengde sport, al zijn de meeste spelers man. Onlangs is er in Brazilië een vrouwenploeg opgericht. Ik vermoed dat die heel verkoopbaar zijn; een knappe Braziliaanse op een trampoline, ik zie daar wel brood in. ( lacht) Nu moet ik er nog voor zorgen dat Wilco voorstelt dat we met die meisjes op promotour gaan. Als ik dat voorstel zelf doe, is de kans kleiner dat mijn vrouw het ziet zitten.’ ( lacht)
DOOR JEF VAN BAELEN
‘Het ziet er een beetje uit als volleybal op een springkasteel, ja, maar eigenlijk heeft het evenveel van turnen of zelfs van voetbal.’
‘België-Brazilië bijvoorbeeld, de twee toplanden tegen elkaar, dat is al lang niet meer om te lachen. Dan is het strijd voor ieder punt.’