Slaven, ivoor, geweren en nieuwe koninkrijken
Vanaf 1850 ontwrichtte de handel in vuurwapens, ivoor en slaven de machtsevenwichten in Congo. Oude koningen moesten wijken voor nieuwe leiders. Het is dat snel veranderende Congobekken dat Europeanen zouden verkennen en koloniseren.
De Chokwe koloniseren Zuid-Congo
Het Congo dat Leopold zou koloniseren in de jaren 1880 kreeg vorm in de 19de eeuw. Handelaars drongen steeds dieper het rivierbekken binnen om ivoor en slaven te kopen. De wapens die ze verkochten, verstoorden lokale machtsevenwichten. Nieuwe koninkrijken zagen het licht. Een van die rijken was dat van de Chokwe.
Aan het begin van de 19de eeuw waren de Chokwe een onbeduidend jagersvolk. Ze leidden een nomadisch bestaan in het noordoosten van het huidige Angola. Vanaf de jaren 1840 verkochten de Chokwe steeds meer ivoor aan handelaars die het op hun beurt doorverkochten aan Portugese handelshuizen aan de Atlantische kust. Daarnaast oogstten ze rubber in het bos. Rubber en slagtanden verhandelden de Chokwe voor buskruit en geweren. Dankzij hun groeiend wapenarsenaal konden ze steeds meer olifanten doden. Bovendien ging hun militaire slagkracht er drastisch op vooruit. Met de Chokwe viel niet meer te spotten.
Overexploitatie putte de rubberreserves echter uit. Ook de olifanten werden zeldzamer. De Chokwe trokken via de rivieren de Kwango en de Kasaï naar het noorden op zoek naar nieuwe jachtgebieden en rubberrijke wouden. Zo bereikten ze het machtige Lunda-koninkrijk. Dat regeerde sinds de 18de eeuw over het zuidelijke deel van de Kasaïen Sankuru-bekkens in het huidige Congo. Aanvankelijk gedoogden de Lunda de Chokwe. De nieuwkomers mochten jagen en verzamelen als ze een deel van hun ivoor en rubber afstonden aan de lokale machthebbers.
Ivoor- en rubberhandel maakten de Chokwe rijk en machtig. Al snel keerde het machtsevenwicht met de Lunda in hun voordeel. Steeds vaker lieten de Chokwe het jagen op olifanten en produceren van rubber over aan de Lunda. Chokwekaravanen transporteerden de producten richting kust en keerden telkens terug met meer wapens en munitie. Handeldrijven veranderde in plunderen en belastingen eisen. Waarom slagtanden of rubber kopen als je ze ook gewapenderhand kon nemen? De Lunda konden niet op tegen de veel beter bewapende Chokwe, die steeds meer provincies van het koninkrijk inpalmden. Het rijk raakte verdeeld. Daar maakten de Chokwe handig gebruik van. Ze speelden de intern concurrerende Lunda-facties tegen elkaar uit en verzwakten zo de tegenstand. Door bondgenootschappen te sluiten met een aantal Lunda-groepen wisten ze grote delen van het koninkrijk te veroveren, tot aan de hoofdstad Musumba toe.
De Nyamwezi en Swahili palmen het oosten in
Kazembe was een machtig koninkrijk in de huidige provincie Katanga. Het centrum van de macht lag aan de rivier de Luapula en het Mweru-meer. Het koninkrijk was schatplichtig aan het Lundarijk. Kazembe betaalde een jaarlijkse belasting aan de Lunda-koning, bestaande uit producten als zout en vermoedelijk ook slaven. Tot de jaren 1830 verkocht Kazembe ook slaven, ivoor en koper aan de Portugezen die zich vanuit Mozambique langs de rivier de Zambezi hadden gevestigd. Handelaren van het Bisa-volk functioneerden als tussenpersoon. In de tweede helft van de 19de eeuw kreeg Kazembe net als het Lunda-koninkrijk te maken met concurrenten van buitenaf.
Rond 1830 bereikten de eerste Swahili-handelaars de grenzen van Kazembe. Ze kwamen van ver. Hun thuisland lag ongeveer 1300 kilometer verder aan de Afrikaanse oostkust. Daar hadden Arabieren en Oost-Afrikaanse kustvolken zich vermengd tot de Swahilicultuur. De Swahili arriveerden in kleine groepjes. Ze kochten slaven en ivoor van lokale Kazembe-chefs. Karavanen brachten die producten naar de kust en keerden terug met handelsgoederen én wapens. De handelsposten van de Swahili veranderden geleidelijk aan in ware forten. Steeds vaker onderwierpen ze de chefs die hen eerst gastvrijheid hadden getoond. De Swahili werden een politieke macht. In de jaren 1850 en 1860 palmden ze steeds grotere stukken van het Kazembe-koninkrijk in.
De Swahili waren niet de enige buitenstaanders die Kazembe belaagden. De Nyamwezi leefden op de oostelijke oever van het Tanganyika-meer. Net als de Swahili dreven ze via karavanen handel met Kazembe en de oostkust van Afrika. Ze kochten koper en ivoor. De Nyamwezi waren aanvankelijk welkom in het koninkrijk omdat ze nieuwe producten van de kust meebrachten.
Net als de Swahili zouden de Nyamwezi al snel hun militaire en commerciële overwicht omzetten in politieke macht. Msiri, een ambitieuze Nyamwezi-leider, bouwde zijn eigen koninkrijk uit, genaamd Garenganze. Hij nam grote delen van Kazembe in en stukken van het Lundaen Luba-territorium. Op zijn hoogtepunt reikte Garenganze van de rivier de Lualaba tot de rivier de Luapula. Msiri hoefde niet al die gebieden te veroveren. Hij maakte ook handig gebruik van interne conflicten in de andere koninkrijken. Hij sloot allianties met lokale leiders die onafhankelijker wilden worden van de oude koninkrijken. Bovendien wist hij in opvolgingskwesties altijd zijn mannetjes naar voren te schuiven.
Garenganze groeide uit tot een machtig koninkrijk dankzij het ivoor dat Msiri verkocht in ruil voor vuurwapens en munitie. Met die wapens dwong de kersverse koning een ivoor-tribuut af van onderworpen chefs of roofde hij slagtanden bij zijn buren. Ook koper en gevangen slaven uit militaire campagnes waren een belangrijke bron van inkomsten. Msiri’s karavanen reisden zowel naar Zanzibar aan de oostelijke Swahilikust als naar Benguela aan de Portugese westkust. Heenen terugreis waren samen meer dan tweeduizend kilometer lang.
Niet enkel het Kazembe-koninkrijk had te lijden onder de oprukkende Swahili en Nyamwezi. De Luba-koningen regeerden sinds het einde van de 18de eeuw over het Lualaba-bekken ten noorden van Kazembe. Het koninkrijk had een uitzonderlijk goed ontwikkeld belasting- en tribuutsysteem en was rijk aan ivoor en koper. Die producten verkochten ze aan handelaars van buitenaf zoals de Swahili en de Nyamwezi. Rond 1860 begonnen die koopmannen echter stukken van het koninkrijk gewapenderhand te bezetten. De Luba verloren controle over de koper- en ivoorhandel. Daardoor konden ze geen wapens meer kopen om de dreiging van de Swahili en Msiri af te weren. Het oude koninkrijk viel uit elkaar. De koning verloor de steun van zijn vazallen en onderdanen. Msiri en de Swahili verdeelden het Luba-rijk onder zich. Msiri nam het zuiden in. De Swahili veroverden heel het Lualaba-bekken tot aan de Boyomawatervallen, waar de machtige rivier de Congo begon.
Sudanese handelaars lonken naar Noord-Congo
Terwijl de Chokwe, Nyamwezi en Swahili steeds grotere stukken van de Lunda-, Luba- en Kazembe-koninkrijken inpalmden, arriveerden de eerste Sudanese handelaars in Noord-Congo. Vanaf de jaren 1870 kochten kleine groepjes Sudanese handelaars ivoor en slaven in de gebieden van de Azande-, Abandia- en Mangbetu-koninkrijken, die sinds de 18de eeuw regeerden over het Uele-bekken. Vanuit Khartoem, het belangrijkste handelscentrum in Sudan, brachten ze handelsproducten mee. Wapens waren hun meest begeerde koopwaar. De meeste Sudanezen werkten voor Deim Zubeir. Die machtige krijgsheer bestuurde in naam van de Egyptische Kedive het zuiden van Sudan. Later nam zijn zoon Soleiman de controle over de regio en de langeafstandshandel over.
In Noord-Congo vestigden de Sudanese handelaars zich in zeriba, versterkte kampen. Aanvankelijk kochten ze ivoor en slaven van lokale Azande-, Abandia- en Mangbetu-leiders. Al snel waren ze met genoeg om te nemen wat ze wilden. Na verloop van tijd evolueerde plundering naar tribuutbetalingen. In plaats van te moeten lijden onder sporadische raids onderwierpen lokale chefs zich aan de Sudanezen. Ze kochten hun veiligheid af met een jaarlijkse hoeveelheid slaven en ivoor. De kant van de handelaars kiezen loonde. Met Sudanese steun konden lokale machthebbers hun macht uitbouwen ten koste van rivalen. De verdeel-en-heerstactieken van de Sudanezen werkten. Al snel domineerden ze heel het Uelebekken. Steeds vaker drongen expedities door ten zuiden van die rivier. Bijna kwamen ze in contact met de Swahili, wier rijk zich al tot aan de Boyoma-water-vallen uitstrekte.
De Atlantische handelszone
Het westen van wat ooit Leopolds en later Belgisch-Congo zou worden, kende een minder turbulente geschiedenis dan het noorden, zuiden en oosten van het rivierbekken. In het westen veroverden handelaars geen oude rijken. Het eeuwenoude Kongo-koninkrijk bleef over de kust en het hinterland van de Congomonding regeren, ook al het was al lang over zijn piek. Niet de koning maar de lokale adel in de provincies had de macht. Politieke verdeeldheid betekende niet dat de Congolese westkust geen bloeide handel kende.
De bloeiperiode van het Kongo-koninkrijk was grotendeels gebaseerd op de verkoop van slaven aan Europese handelaars. Rond 1840 viel die bron van inkomsten geleidelijk weg. Britse oorlogsbodems patrouilleerden de Atlantische kust op zoek naar slavenschepen. In 1851 sloten de slavenhavens in Brazilië, de vroegere eindbestemming van de meeste slaven uit het Congobekken. In de vele kreken van de Congomonding werd echter nog duchtig gehandeld in mensen. In Boma – Leopolds latere koloniale hoofdstad – was bijvoorbeeld een belangrijke clandestiene slavenmarkt. De illegale slavenhandel bleef lang bestaan. Cuba bleef bijvoorbeeld tot 1868 slaven uit Congo importeren. Bovendien gingen Afrikanen aan de kust steeds meer slaven kopen uit het binnenland. Toch nam de slavenhandel af. Ivoor en rubber boden een alternatief. Britse, Franse, Nederlandse en Portugese handelaars aan de kust kochten die koopwaar met afgewerkte producten waaronder geweren, kogels en buskruit.
Slaven, ivoor en rubber bereikten de westkust via twee belangrijke routes. Zombo-handelaren kochten ivoor, rubber en slaven in het Kwango-bekken, honderden kilometers van de Atlantische kust. Via de hoofdstad van het Kongokoninkrijk, Mbanza Kongo, bereikten hun karavanen de kust. Over de rivier de Congo vervoerden de Bobangi per kano slaven en ivoor die ze hadden gekocht of geroofd in het hartje van Congo. De Bobangi waren een vissersvolk dat uitgroeide tot een handelsnatie. Hun netwerk reikte van het Lulonga- en Mongala-bekken, diep in de Congolese jungle, tot Malebo Pool, op vierhonderd kilometer van de Atlantische kust.
Vanaf 1850 kende Congo een enorme transformatie. Op zoek naar slaven en ivoor drongen handelaars steeds dieper het binnenland in. Hun vuurwapens brachten bestaande koninkrijken ten val. Nieuwe handelsrijken namen de plaats van de oude koninkrijken in. Die nieuwe rijken was geen lang bestaan beschoren. Weldra zouden de Fransen, Britten, Portugezen en Leopold het rivierbekken verdelen.
Het einde van de slavenhandel?
De meeste Europese rijken verboden slavenhandel tijdens de eerste helft van de 19de eeuw. Het Portugese rijk als laatste in de jaren 1850. Toch nam de Afrikaanse slavenhandel niet drastisch af. De interne vraag in Afrika en de externe vraag uit het Midden-Oosten bleven groot, ondanks Britse pogingen om slavenschepen te onderscheppen en Afrikaanse en Arabische leiders te overtuigen om slavernij af te schaffen. Wel maakte een prijsdaling slavenhandel minder interessant. Bovendien zochten Afrikaanse handelaren nieuwe handelswaren om te verkopen aan Europese handelaars in ruil voor afgewerkte producten zoals stoffen en wapens. Ivoor – en in mindere mate rubber – boden een alternatief.
Meer dan oorlogstuig
Vanaf 1860 vervingen de meeste Europese landen de vuursteen- en percussiegeweren van hun legers. Moderne achterladers met patronen waren de toekomst. Europese handelaars kochten de gedateerde vuurwapens op om ze samen met tonnen buskruit en kogels te verkopen op de Afrikaanse markt. Daar waren geweren en munitie erg gewild. Vuurwapens en kruit dienden als munt. Je kon er ivoor en slaven mee kopen en zo rijk worden. Nog belangrijker was dat geweren en buskruit de slagkracht van Afrikaanse koninkrijken enorm vergrootten. Toegang tot vuurwapens bepaalde in toenemende mate politieke macht. Zwaar bewapende handelaars verdrongen in Congo oude koninkrijken met weinig vuurkracht. Dankzij hun militaire overwicht konden ze nieuwe rijken stichten.
Het witte goud
Het Congobekken exporteerde al ivoor sinds de 16de eeuw. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw kende de handel in slagtanden zijn hoogtepunt. De Europese, Chinese en Indische vraag naar Afrikaans ivoor piekte. Ivoor was een makkelijk te bewerken, relatief elastisch en duurzaam materiaal. Het werd gebruikt voor allerhande artikels zoals medicijnen, meubels, instrumenten, beeldjes, wapenkolven, schaakstukken en biljartballen. Aan de Congolese west- en oostkust verviervoudigde de prijs voor slagtanden. Het loonde om steeds dieper het binnenland in te trekken om ivoor te kopen en te jagen. Dat was nodig, overexploitatie roeide in snel tempo olifantenkuddes uit.
Tippo Tip
Rond 1840 werd Hamed ben Mohammed el Murjebi geboren in Zanzibar. Dat minuscule eilandje voor de Oost-Afrikaanse Swahilikust speelde eeuwenlang een centrale rol in de handel tussen Afrika, de Arabische wereld en de kusten van de Indische Oceaan. Hamed kwam uit een familie van handelaars. Zoals vele Swahili waren ze van Arabische afkomst maar trouwden ze steeds vaker met de elite op het Afrikaanse vasteland. Door die vermenging ontstond de Afro-Arabische Swahilicultuur en -taal.
Vanaf de jaren 1860 trokken zwaar bewapende handelsexpedities van de Swahilikust naar het Afrikaanse binnenland, op zoek naar slaven en ivoor. Vaak waren ze maanden en soms zelfs jaren van huis. Via het Tanganyika-meer bereikten steeds meer expedities het Congobekken. Zo ook de karavanen van Hamed. In het midden van de jaren 1870 vestigde hij zich in Kasongo, aan de rivier de Lualaba. Al snel werkte Hamed zich op tot de machtigste handelaar van de regio. Zo verkreeg hij zijn bijnaam ‘ Tippo Tip‘, wat ‘grote chef’ betekende.
Vanuit Kasongo breidde Tippo Tip zijn rijk uit. In de jaren 1880 reikte zijn macht tot in het noorden van Congo. Met belangrijke Congolese chefs sloot Hamed allianties. Zwakkere groepen werden brutaal onderworpen. Tippo Tip was niet de enige Swahilihandelaar die in Congo een rijk probeerde uit te bouwen. Van zijn concurrenten maakte Hamed vazallen. Net als de geallieerde chefs en de onderworpen Congolezen betaalden ze een tribuut in ivoor of slaven. Karavanen brachten die rijkdommen naar Zanzibar.
In 1876 ontmoette Tippo Tip een zekere Henry Morton Stanley. Hij hielp Stanleys expeditie om de Stanleywatervallen te bereiken. Via Stanley leerde Leopold II over Hameds bestaan. Al in 1882 wilde de Belgische vorst met Tippo Tip samenwerken. Pas in 1887 sloten beide leiders een win-winverbond. De Kongo-Vrijstaat van Leopold II had niet de middelen om Oost-Congo te besturen en besteedde die taak uit aan Hamed, die gouverneur werd van Stanley Falls. Tippo Tip kreeg door die alliantie een machtige bondgenoot die wapens zou leveren. Bovendien kon hij zowel ivoor als slaven aan Leopold verkopen. De Vrijstaat had immers een steeds grotere behoefte aan Afrikaanse dragers en soldaten en kocht daarom slaven ‘vrij’.
Aan het einde van de jaren 1880 was Tippo Tip op het hoogtepunt van zijn macht. Het duurde echter niet lang voor zijn rijk ten onder ging. De Vrijstaat leverde onvoldoende wapens en nam niet genoeg ivoor en slaven af. Steeds meer Swahilihandelaren onttrokken zich aan Tippo Tips gezag. De spanningen tussen Leopolds troepen en de Swahili namen toe. De Vrijstaat palmde steeds grotere delen van het Swahiligebied in en kocht ivoor en slaven rechtstreeks van Congolese leiders. In 1890 ontvluchtte Tippo Tip de explosieve situatie in Congo. Hij zou nooit terugkeren.
In Zanzibar vernam Hamed hoe Leopolds legers Oost-Congo veroverden. De campagne duurde van 1892 tot 1894. De Swahili sloegen op de vlucht of kozen Leopolds kant. In 1905 overleed een oude Tippo Tip op zijn geboorte-eiland. Hij liet een prachtige autobiografie na die vertaald werd naar het Duits, Engels en Frans.