In Oost-Congo gaan milities van herders en boeren elkaar op vreselijke wijze te lijf. Een vredesmacht probeert het tij te doen keren. Een reportage over kannibalen in de clinch met moedige mensen.
Volgende week: op pad met de ‘Effacers’: de frontlijnbandieten van Jean-Pierre Bemba.
Een bericht uit Bunia
‘S Nachts is de hemel boven het Oost-Congolese stadje Bunia van de kerkuilen met hun angstaanjagende gekrijs. De straten zijn van de honden, die meehuilen met de klagende kreten van een muezzin die de slaap niet kan vatten. Door de steegjes sluipen leden van de milities, de combattants van de Hema en de Lendu, de herders en de boeren, die hun aanwezigheid met geweer- en mitrailleurvuur duidelijk maken, en die elkaar op vernietigende wijze naar het leven staan: de voorbije jaren vonden in de regio minstens 50.000 mensen de dood in etnisch geïnspireerd geweld.
Met het licht van de ochtend daalt een bedrieglijke rust over de stad neer. Overdag vermommen de militieleden zich als handelaars en gaan ze parmantig zitten voor de winkeltjes waarvan ze de eigenaars hebben verjaagd. De gestolen stocks zijn al lang verkocht, maar er komen via sluikse wegen nieuwe voorraden toe, niet zelden geleverd door de oorspronkelijke eigenaars, leden van de om hun commerciële geest geroemde Nande-stam, die er, op zijn Congolees, zelfs in deze moeilijke omstandigheden het beste van proberen te maken.
Bunia is overdag in handen van de sterk op Franse inbreng steunende, en meer dan duizend manschappen sterke Europese troepenmacht (Operatie Artemis), die opvallend aanwezig is met jeeps en pantserwagens. Zelfs de 700 blauwhelmen uit vooral Uruguay, die voor rekening van de Verenigde Naties (de Mission de l’Organisation des Nations Unies au Congo of MONUC) vrede moeten brengen, wagen zich buiten als de zon schijnt.
Ook het luchtruim hoort dan de buitenlandse vredesbrengers toe. Regelmatig scheurt een koppel Mirages over de stad. Voortdurend vliegen er C-130’s, Antonovs en andere transportvliegtuigen af en aan. De vredesmissie in Bunia bevindt zich op een scharnierpunt. Tegen alle verwachtingen in, maar zoals gepland in het oorspronkelijke schema, trekken de Fransen en hun partners zich op 1 september volledig uit de stad terug.
‘Onze opdracht is afgelopen’, stelt kolonel Gerard Dubois. ‘Wij hadden als taak de slachtpartijen in Bunia en omgeving te stoppen, en dat is ons gelukt. Operatie Artemis kan als voorbeeld dienen voor toekomstige Europese interventies: sterk geschraagd op een efficiënt nationaal leger, wat communicatiestoornissen beperkt, en aangevuld met specifieke competenties uit andere Europese legers om de samenwerking te bevorderen. Maar als wij langer zouden blijven dan de drie maanden die waren gepland, zouden politici in de toekomst aarzelen om hun leger voor vredesoperaties in te zetten. Het is uiterst belangrijk voor de Europese vredesmissies van morgen dat we ons nu aan de afspraak houden.’
GEEN GREINTJE VERTROUWEN
De Fransen zullen worden vervangen door 3800 blauwhelmen, vooral uit Bangladesh en Pakistan, met een uitgebreid mandaat: ze mogen schieten op weerspannige milities, ook buiten Bunia, in de rest van de provincie Ituri (met een oppervlakte zo groot als België). Dagelijks stromen honderden onwennig kijkende Aziatische militairen in splinternieuwe uniformen met glimmende blauwe helmen uit C-130’s op de luchthaven, naast kuddes schapen en geiten voor hun voeding, onder het monsterende oog van Congolese autoriteiten die ongetwijfeld banden hebben met de milities in de stad.
‘Geen greintje vertrouwen hebben de Congolezen in de blauwhelmen’, ervoer de Belgische commandant Patrick Verlinden, die met drie collega’s en twee Congolese tolken (een Hema en een Lendu) Radio Artemis maakt: een radio die de Congolezen in en rond Bunia moet informeren over de activiteiten van de Europese troepenmacht. ‘De voornaamste vraag die wij in ons verzoekprogramma krijgen, is niet het draaien van een of ander liedje, wel waarom de Fransen in hemelsnaam vertrekken, en waarom de Belgen niet naar hier komen om vrede te brengen.’
De blauwhelmen zullen het moeilijk hebben om hun kwalijke reputatie van niets voor de Congolezen te doen van zich af te schudden. Legio zijn de verhalen over patrouilles die verscholen in een pantserwagen toekeken hoe burgers met stenen en machetes werden afgemaakt door een handvol militieleden, over vruchteloze vragen om hulp als een missiepost of een weeshuis aangevallen werd, waarop meestal veel te laat werd gereageerd. ‘Lijken tellen, daar zijn de blauwhelmen goed in’, schamperde een boze Congolees. ‘Voor levende mensen doen ze geen inspanningen.’
Omdat het zo moet, patrouilleert een kleine Franse eenheid ook ’s nachts door de pikdonkere straten van Bunia, te voet, ongehinderd door de milities die zich koest houden als ze weten dat er Fransen in de buurt zijn. Vorige week namen de Franse soldaten blauwhelmen uit Bangladesh mee op hun nachtelijke excursie (‘Bunia by Night’). De Fransen patrouilleerden doodstil, fluisterden hooguit een paar woorden in de microfoon van hun radio’s, de Bengelezen keuvelden na een kwartier gezellig, alsof ze een gezonde avondwandeling maakten.
Geen woord verstonden de Aziaten van de Franse zinnen die uit hutten naar de patrouille geroepen werden, ze konden zelfs niet inschatten of de teneur van het geroep vriendelijk dan wel vijandig was. En toen het begon te regenen, vroegen ze de verbaasde Franse luitenant waar ze konden schuilen.
‘Mijn probleem niet’, reageerde hij op de opmerking dat deze jongens niet voorbereid leken op wat hen te wachten stond – ze hadden zelfs geen nachtkijkers. Het leveren van blauwhelmen prijkt tegenwoordig wel prominent als belangrijke bron van inkomsten op de handelsbalans van Bangladesh, waar ze niet op een leven meer of minder kijken. De milities in Bunia wachten ondertussen geduldig tot de laatste Fransen vertrokken zijn.
EEN BELGISCH VLAGGETJE
‘Dit is onze belangrijkste bescherming’, antwoordt een Belgische commandant die met drie landgenoten overdag in vol militair ornaat door de straten van Bunia paradeert om inlichtingen te verzamelen, op de vraag of hij zich nooit bedreigd voelt. Hij wijst naar het Belgisch vlaggetje op de mouw van zijn uniform. Hij is niet de enige die regelmatig geconfronteerd wordt met de dwingende vraag wanneer de Belgen hun verantwoordelijkheid zullen opnemen en iets nuttigs zullen doen om de oude kolonie weer op het rechte pad te brengen.
Vele Congolezen blijven de relevante buitenlandse berichtgeving volgen. Ze hoorden dat Louis Michel ook in onze nieuwe regering minister van Buitenlandse Zaken is, ze weten dat hij staat te springen om energie en middelen in Congo te investeren, ze zijn er zelfs van op de hoogte dat er gesleuteld is aan de afspraken die na het Rwandese debacle gemaakt werden om niet langer militair te interveniëren in de oude kolonies. Kortom, ze vinden dat de Belgen nu moeten bewijzen dat ze het menen.
Want er is in Bunia weinig of niets opgelost. De motorrijders die in het centrum van de stad als taxichauffeur fungeren, durven geen klanten afleveren aan de luchthaven, want dan moeten ze een bijna onzichtbare grens oversteken, een door de slachtpartijen gecreëerd artificieel front tussen Hema in het noorden en Lendu in het zuiden, gescheiden door een soort niemandsland waarin alleen Bira (een andere lokale stam) wonen. De Hema uit het zuiden trokken in de huizen van de Lendu uit het noorden, en omgekeerd.
‘De rust die de Fransen hier zeggen te zien, is inderdaad bedrieglijk’, analyseert de dynamische Belgische witte pater Jo Deneckere, die al 33 jaar in en rond Bunia actief is. ‘De stad is sinds kort door een onzichtbare muur in twee verdeeld. Veel Lendu durven het vluchtelingenkamp in de buurt van de luchthaven niet te verlaten. Op het platteland is de toestand dramatisch. Veel mensen zijn ver weggevlucht uit schrik voor de milities. Nederzettingen als Nyakunde zijn spookstadjes geworden, leeggelopen nadat er vreselijke slachtpartijen werden aangericht.’
Het is een wrede strijd, de strijd tussen Hema en Lendu, die in 1911 begon, toen Lendu hun eerste Hema-chef doodden en zijn schedel als trofee bewaarden. Nadien stak het conflict tussen herders en boeren, dat altijd om land draait, met groeiende regelmaat de kop op: de herders lieten steeds meer koeien op het land van de boeren grazen. Ze hadden ook meer geld dan de boeren, zodat ze ambtenaren (van bijvoorbeeld het kadaster) konden omkopen. Alleen een krachtig centraal gezag kon de animositeit de kop indrukken.
Dat ontbreekt sinds jaren in Congo. De rivaliteit tussen Hema en Lendu werd daarentegen op de spits gedreven door het gestook van malafide handelaars en (onder meer Rwandese en Ugandese) militairen die hun zinnen hadden gezet op de rijkdommen van de regio: goud, coltan, hout en diamant.
EEN DOODGESLAGEN NON
De Hema zijn in de minderheid, maar hun milities zijn beter bewapend dan de Lendu, die het vooral van overmacht en psychologische terreur moeten hebben. Als de Lendu aanvallen, is dat meestal met een woeste bende, mannen en vrouwen en zelfs kinderen, met een beperkt aantal wapens maar veel machetes en stenen, en met angstaanjagende hysterie. De bendes voeren raids uit, verschillende keren na elkaar, tot een dorp volledig verlaten is, iedereen gaan lopen is of vermoord. Dorpen bezetten doen de Lendu niet, ze vallen aan en trekken zich terug.
Daarbij ontzien ze niemand. Ze doden zelfs stamgenoten als die hen tegenwerken. De angst stond zichtbaar in de ogen van de zwarte nonnen Gaby en Leo- nie, beiden met een paar baby’s in doeken aan hun lichaam gebonden, toen ze vorige week in veiligheid gebracht konden worden, doodvermoeid na een dagenlange zwerftocht met een twintigtal weeskinderen uit Fataki (80 kilometer van Bunia).
Hun weeshuis was aangevallen door een Lendu-bende. De combattants hadden een 85-jarige Lendu-non, die zich tegen de slachtpartij verzette, doodgeslagen omdat ze in de weg stond. Maar zelfs daarna lieten Gaby (een Nande) en Leonie (een Hema) hun kinderen niet in de steek. Ze begonnen aan hun uitputtende queeste. Extreme omstandigheden woelen moed op in sommige mensen.
Overal kom je ze tegen in chaotische oorlogen, moedige mensen die tegen beter weten in blijven vechten voor hun idealen en hun realisaties, zoals de Belgische industrieel Robert Ducarme, die in het stadje Beni al een decennium lang een hout- en oliefabriek met succes door plunderingen en rebellieën loodst, of het Amerikaanse biologenkoppel John en Terese Hart dat zich met overgave voor de overleving van het Okapi Wildreservaat blijft inzetten. ( zie kader)
En er zijn natuurlijk de paters, zoals de 59-jarige Deneckere, die hardnekkig weigert te vertrekken uit Bunia, ondanks de bedreigingen die hij al ontving, de kogelgaten in de ramen en de kogels in de koelkast van zijn missie, de wonden van zijn nachtwakers, netjes etnisch verdeeld: een Hema met een litteken van een machete op zijn kroezelkop en een Lendu met een kogelwonde in een arm. En zoals de Italiaanse paters Sylvano en Nerio in Mambasa, 170 kilometer van Bunia, een totaal vervallen stadje van 20.000 inwoners dat 6000 vluchtelingen te verwerken kreeg, Hema én Lendu – een stadje dat zelfs geen vergane glorie meer etaleert, dat een zwartgeblakerde ruïne is geworden waarin te veel zielloze mensen moeten overleven.
Pater Sylvano slaagde erin de wereld te alarmeren over de wantoestanden in de regio, door te focussen op het goed in de internationale mediamarkt liggende kannibalisme van de Congolese milities. ‘Voor mij is Sylvano een heilige’, poneert Deneckere onomwonden. ‘Door zijn moedige gedrag heeft hij veel onheil voorkomen, heeft hij de stadjes Beni en Butembo van plundering door een militie gered, en heeft hij de komst van de Europese troepenmacht uitgelokt. Hij is dikwijls met de dood bedreigd.’
Sylvano werd door zijn orde teruggetrokken naar Italië, onder het mom dat hij zijn tanden mocht laten verzorgen. Hij wordt nu discreet daar gehouden, voor zijn veiligheid en tegen zijn zin. Zijn confrater Nerio werkt zich ondertussen te pletter om voldoende voedsel voor de vluchtelingen te vinden. Hij wil schaarste vermijden om te voorkomen dat gespannen Lendu- en Hema-vluchtelingen met elkaar slaags zouden geraken. Machetes en stenen zijn overal te vinden, wapens waarschijnlijk ook in het sinds 1996 bijna ononderbroken door burgeroorlog geteisterde Oost-Congo.
DRIE MILJOEN EURO PER DAG
Nerio moet met zijn motorfiets al naar dorpen tot 50 kilometer van de stad verwijderd om rijst en bonen te kunnen kopen. Hij slaagde er vooralsnog niet in de aandacht te trekken van organisaties als het Wereldvoedselprogramma van de VN, ondanks het feit dat er vier waarnemers van de MONUC op zijn missie gehuisvest zijn (een Roemeen, een Tunesiër, een Nepalees en een Burkinees), in de ruimtes van de gevluchte zusters, waar ze zich onder het toeziende oog van madonnabeelden graag bezighouden met het speuren op het internet naar rondborstige pin-ups die als screensaver kunnen fungeren – de MONUC slorpt per dag ongeveer drie miljoen euro op.
Als reactie op de vraag of ze zich niet beter zouden bezighouden met wat er buiten hun geïmproviseerde kantoor gebeurt – er stonden drie glanzend witte terreinwagens op de binnenkoer -, wonden de vier er geen doekjes om: ze hadden gehoord dat Lendu-milities blauwhelmen wilden kidnappen, dus bleven ze binnen. Ze rakelden prompt het verhaal op van twee onfortuinlijke collega’s in het goudmijnstadje Mongbwalu, die op 13 mei waren vermoord door een Lendu-militie, waarna hun lijken afschuwelijk waren verminkt: geslachtsdelen afgehakt en hart en lever uit de kadavers gesneden.
Verhalen over kannibalisme tieren welig in de regio. ‘Er zal hier wel kannibalisme zijn’, meent de Libanees Jihad – een geschikte naam voor iemand die voor rekening van de MONUC in Bunia moet nagaan of er mensenrechten geschonden worden – ‘want de boeken van de eerste ontdekkingsreizigers in Congo staan er vol van. Maar zelf hebben wij er geen bewijzen voor.’
‘Het kannibalisme in Ituri heeft geen historische wortels’, countert pater Deneckere. ‘Je moet er echter niet aan twijfelen dat het vandaag bestaat, hoewel het vooral om het ritueel en het machtsvertoon gaat. Ik heb zelf lijken gefotografeerd waaruit de organen waren weggesneden. Ik zag in Nyakunde dronken combattants met het bloed om de lippen van de lever waarin ze gebeten hadden. Ik kan getuigen laten opdraven die aan een wegversperring in Mongbwalu verplicht werden een stukje gerookt mensenvlees te eten. Ik ken de chemicus die de cocktails maakt waarmee de Lendu zich drogeren voor ze een raid uitvoeren.’
De Lendu-milities zouden sterk onder de invloed staan van twee tovenaars, die veel macht hebben in de streek. De ene werd onlangs door zijn lijfwacht doodgeschoten in een banale ruzie om de verdeling van de buit na een zoveelste plundering – veel vlees van gestolen Hema-koeien wordt via Beni ‘geëxporteerd’. De andere, een zekere Bernard Kakado uit het stadje Gety, blijft voorlopig buiten schot. Zelfs Deneckere slaagt er niet in hem te ontmoeten, hoewel hij de man ooit aan de telefoon had. Ondertussen blijft de tovenaar zijn combattants dronken voeren met zelfgestookte alcohol, of high maken door hennep te wrijven in krasjes die hij op hun voorhoofd maakt. Een deel van de organen uit de lijken wordt tot poeder vermalen om als fetisj in een bandje om de armen van de vechters gebonden te worden.
De politieke leiders van de twee belangrijkste Hema- en drie belangrijkste Lendu-milities werden op 16 augustus in een vliegtuig van de MONUC vanuit Bunia voor ‘overleg’ naar de Congolese hoofdstad Kinshasa gevlogen. De verwachting is dat men ze daar een tijdje zal houden, zo ze al niet een of andere post aangeboden zullen krijgen – in Kinshasa wemelt het ondertussen van de rebellenchefs die minister of iets vergelijkbaars geworden zijn.
Nu al groeit de ongerustheid in de rangen van sommige milities dat ze zonder hun leiders verder zullen moeten. Hema-soldaten vielen in Bunia al handelaars van hun eigen stam aan. Etnische rivaliteit dreigt te verzanden in banale criminaliteit.
Het geeft een vreemd gevoel in Bar Okapi in Bunia een man achter zijn hand de aanwezigheid van een twintigtal lichtgewapende Franse soldaten te horen doortelefoneren. Het is veelzeggend dat de leider van de scouts in het vluchtelingenkamp nabij de luchthaven een notoir combattant blijkt te zijn. Het belooft weinig goeds als onzichtbare dronken combattants ’s nachts vanuit een hut naar een Franse patrouille roepen dat ze die lui uit Bangladesh wel zullen aankunnen, of als er hevig geschoten wordt op minder dan 50 meter van het hoofdkwartier van de MONUC.
Eén man heeft alvast, ongewild, ingespeeld op de trieste realiteit van zijn stad: een slager noemde zijn zaak ‘Boucherie Sans Frontières’. Er zijn geen grenzen meer in en rond Bunia.
Dirk Draulans
‘Lijken tellen, daar zijn de blauwhelmen goed in. Voor levende mensen doen ze geen inspanningen.’
‘Waarom komen de Belgen niet naar Bunia om hier eindelijk vrede te brengen?’
‘De rust die de Fransen hier zeggen te zien, is bedrieglijk.’