In het negentiende-eeuwse Engeland bundelden beoefenaars van diverse kunstdisciplines hun krachten voor een nieuw schoonheidsideaal. ‘The Aesthetic Movement’ knipte tussen 1860 en 1890 het victoriaanse korset open. Deze week gaat in het Victoria & Albert Museum de bijbehorende expo open.

Het kolossale museumcomplex in South Kensington, Londen, liet enkele jaren na de opening in 1857 binnenshuis een frisse architecturale wind waaien. Het walhalla van de decoratieve kunst, vanaf 1899 genoemd naar de vorsten Victoria en Albert, gaf de inrichting van drie ver-pozingsruimtes in handen van jong talent. Philip Webb en William Morris brachten een licht elizabethaanse touch in de aankleding van de Green Dining Room,Edward Burne-Jones ontwierp er de elegante glasramen voor. Ondertussen evoceerde James Gamble de geest van de renaissance in de Centre Refreshment Room. Aan Sir Edward Poynter, ten slotte, werd een Grill Room toevertrouwd. Op de muur rond een machtige gietijzeren oven zitten betoverende keramiektegels in blauw-wit. Er zijn figuurtjes en lovertjes op getekend. Ze worden omlijst door dezelfde houten lambrisering als rond de grote tegelplaten hoger aan de wand, waarop de vier seizoenen staan afgebeeld, en de twaalf maanden van het jaar.

‘Het Victoria & Albert Museum is het eerste ter wereld dat zijn publiek verfrissingen en versnaperingen aanbood na het urenlang bekijken van objecten’, zegt Stephen Calloway. De curator van het V&A, aan tafel in de Poynter Room, heeft zich midden in het onderwerp van zijn nieuwe tentoonstelling geïnstalleerd, die de titel The Cult of Beauty: The Aesthetic Movement 1860-1900 meekreeg. In de afwasbare keramiektegels om zich heen ziet hij een ideaal van de nieuwe estheten samengevat: ‘Praktisch, en ongelooflijk mooi.’

We hebben ons niet vergist. Met deze tentoonstelling gaat het V&A, het grootste designmuseum ter wereld, resoluut zijn boekje te buiten. ‘We concentreren ons normaal op de decoratieve kunsten,’ zegt Calloway, ‘maar dit keer staan de schone kunsten centraal: schilderkunst, poëzie, naast ontwerpen voor huizen en interieurs. We laten 50 tot 60 belangrijke schilderijen uit vier decennia zien, van de hand van sleutelschilders van de beweging: Dante Gabriel Rossetti, Edward Burne-Jones, Frederic Lord Leighton.’

Hun voorgangers, de victoriaanse kunstenaars die de eerste helft van de negentiende eeuw gevaarlijk dicht in de buurt van de lelijkheid kwamen met hun onbedaarlijke neiging om alles in te pakken met uitgesponnen verhalen, zwanger van hoogstaande moraal, lokten rond 1860 een felle tegenreactie uit. De estheten – met in hun rangen dichter-schilder Rossetti, dichter-architect-ontwerper William Morris en een door beeldende kunst geobsedeerde dichter Algernon Charles Swinburne – omhelsden een nieuw type schoonheid: art for art’s sake, kunst om de kunst.

Mooi is goed genoeg, zoals mag blijken uit de emblemen die ze kozen. Pauwenveren, voor zelfbewuste schoonheid. Lelies, een zachte, vrouwelijke schoonheid. Zonnebloemen, iets brutaler, mannelijker ook. Ook de modellen van de schilders weken af van het klassieke type. ‘La Nanna’, de Italiaanse Nanna Risi, die voor Leighton poseerde met een waaier van pauwenveren (Pavonia), joeg de victoriaans ingestelde Engelsen de stuipen op het lijf met haar koolzwarte haren en haar onbeschaamde blik. De estheten waren uit op sensualiteit en puur fysieke aantrekkelijkheid. Het rosse model Fanny Cornforth met haar wulpse mond en onnoemelijk lange, brede hals, moest zich in de salons zelfs voor lelijk en vulgair laten uitschelden, terwijl de geschiedenis zou oordelen dat de schilder met haar portret, Bocca Baciata (1859), zowat het startschot voor The Aesthetic Movement had gegeven. ‘Bocca baciata, non perde ventura, anzi renova come fa la luna.’ (‘de gekuste mond verliest zijn frisheid niet, nee, hij vernieuwt zichzelf zoals de maan.’)

Rossetti redeneerde dat hij verbeelde scènes niet alleen kon schilderen, maar er ook een passend interieur bij kon creëren of laten creëren. ‘Een van de echt opwindende dingen van de beweging is de manier waarop de visuele ideeën ook in het echt worden gerealiseerd’, zegt Calloway. ‘Rossetti en William Morris in het bijzonder experimenteerden met tegels en glasramen. Het soort effect dat ze beoogden, vind je hier in de Poynter Room terug. Ze deden er alles aan om te reageren tegen de lelijkheid van het gewone meubilair dat in die tijd in omloop was. Ze wilden als het ware magische interieurs creëren, met een poëtisch gevoel.’ De curator nam de moeite om ook in zijn tentoonstelling interieurs te maken waarin uitgelezen meubilair en kunst samengaan in de door de estheten bedoelde harmonie.

De schilders zochten mooie huizen uit met fraaie ateliers, en stalden er de exotische spullen uit die ze hartstochtelijk verzamelden. Blauw-wit Chinees porselein, Perzisch metaalwerk en tegels. The Cult of Beauty laat ons binnenkijken. In een kamer weerklinkt de poëzie van Rossetti. Stephen Calloway, in vervoering: ‘We hebben te maken met de allereerste lifestylebeweging. Het gaat niet om een schilderij, een stuk meubilair minder of meer, maar om de manier waarop alles wordt samengebracht. De hele expo is erop gericht de rijkdom van kleur en de intensiteit van de meubilering te reveleren die ze elk in hun eigen huis probeerden te bereiken. Heb je de sofa gezien die Rossetti voor zijn woning ontwierp?’

Briljant simpel

Een steenworp verwijderd van het V&A ligt Leighton House. Dit optrekje bij Holland Park in Kensington liet Lord Leighton in 1864 volgens eigen inzichten optrekken door George Atchinson. Vervolgens besteedde hij 30 jaar om het uit te breiden en te verfraaien. Het moest dan ook dienen om zijn volledige verzameling kunstvoorwerpen, eigen schilderijen en sculpturen in onder te brengen en er gasten te ontvangen. Voor eigen behoefte had de lord genoeg aan een piepkleine slaapkamer. De trots van het huis, eigenlijk een kunstpalazzo, is een Arabische hall, compleet met Syrische tegels, colonnades, verguld plafond en een waterbassin met fonteintje. Frederic Leighton had een twaalfde-eeuws Arabisch-Romaans voorbeeld voor ogen, een schrijntje genaamd La Zisa in Palermo. ‘Leighton House is opgevat als een showcase’, legt curator Daniel Robbins uit. ‘Het maakte deel uit van de carrièreplanning van een man die het tot voorzitter van de Royal Academy had gebracht, en constant zijn eigen promotie voerde. Het moet hem worden nagegeven dat hij een aanzienlijk aantal kunstenaars een duwtje in de rug gaf.’

Een paar straten verder in Kensington & Chelsea opent Robbins de deuren van Sambourne House. Dit laatvictoriaanse herenhuis werd bewoond door cartoonist en fotograaf Linley Sambourne. Voor het satirische magazine Punch durfde hij de Estheten weleens in hun hemd te zetten, maar binnenskamers koos hij toch maar voor fijn behangselpapier van William Morris, esthetisch meubilair en glasramen in een omgeving die The Aesthetic Movement waardig was.

The Aesthetic Movement had geen officieel karakter, noch was er enig lidmaatschap of manifest aan verbonden. Een verzameling vrienden die enigszins gelijkgestemd experimenteerden op basis van de idee kunst te verbinden met wonen en leven. Stijlverschillen bleven er genoeg over. Leighton en Lawrence Alma Tadema, vaak met monumentale taferelen, geïnspireerd op de klassieke oudheid. Rossetti en Burne-Jones, aansluiting zoekend bij een middeleeuwse geest – het waren niet voor niets prerafaëlieten geweest – en tuk op symboliek. En wat te denken van de grote Amerikaan James McNeill Whistler? Dat hij lang in Parijs had verbleven, was aan zijn schilderijen te zien. Korte, nerveuze toetsen, een gevoeligheid voor de vibraties van het licht, enigszins versluierde contouren, alles verried contact met impressionisten.

Enkele van Whistlers mysterieuze portretten van meisjes in zinderend wit, ge-exposeerd op The Cult of Beauty, slaan geen mal figuur naast die van de Britse vereerders van modern vrouwelijk schoon. Whistler bracht zijn kennis mee van de esthetiek van Charles Baudelaire en Théophile Gauthier. Die huldigden, eerlijk is eerlijk, al veel vroeger dan The Aesthetic Movement het l’art pour l’art-principe. Met architect-meubelontwerper Edward William Godwin sloot Whistler het perfecte partnerschap voor de inrichting van elkaars interieurs. ‘Briljant simpel’ noemt Calloway de stijl van Godwin, die niet-temin subtiel Griekse, Egyptische en Japanse invloeden verwerkte.

De plotse toegankelijkheid van de Japanse cultuur onder de Meiji-restauratie liet werkelijk niemand onberoerd, in Londen of Parijs. Whistlers reeks nocturnes met gezichten op Battersea Bridge over de Theems zijn net zo Japansgeïnspireerd als de keramiektegel met de voorstelling van een vlucht kraanvogels door Christopher Dresser, vermaard industrieel ontwerper van The Aesthetic Movement. Eigenlijk stal Dresser gewoon het motief van een grote Japanse bloemenvaas die in 1862 op een tentoonstelling in Londen prijkte en toen onmiddellijk door het V&A werd aangekocht. 149 jaar later wordt de diefstal opnieuw aan de kaak gesteld.

De invloed van de antieke wereld is op zichzelf niet zo verwonderlijk. Maar wat enkele estheten daarmee uitrichtten, mag opmerkelijk tot lichtelijk bizar heten. De cocktail van vroeg-Griekse en Egyptische (minder Romeinse) ingrediënten bracht sommigen het hoofd op hol. De schilder Lawrence Alma Tadema ontwierp een stoel voor het herenhuis van Luigi Palma di Cesnola, de eerste directeur van het Metropolitan Museum in New York. Calloway probeert het meubel moedig te definiëren als een ‘gesculpteerde Griekse troon, behalve dat hij gemaakt is uit fantastische, zeldzame houtsoorten, en ingelegd met ivoor.’ Albert Moore, schilder van lijzige klassieke naakten, schilderde een Venus naar de beroemde sculptuur van Milo, zij het dat hij haar het volle bezit van haar armen teruggaf.

Decadent

Na een decennium van rustig experimenteren buiten het schootsveld van grote dealers, collectioneurs en critici, kwam The Aesthetic Movement in het centrum van de belangstelling met de opening in 1877 van Grosvernor Gallery in New Bond Street. Met schilderijen van Burne-Jones en Joseph Watts brengt Calloway enkele toppers van de eerste tentoonstelling bij Grosvenor opnieuw samen in een whistleriaanse mise-en-scène, compleet met Japanse tapijten op de vloer. ‘Whistler was de eerste kunstenaar die de complete controle over het esthetische effect beoogde, tot en met de kleur van de wanden, van ramen en deuren’, zegt hij. ‘Zelfs de bewakers stopte hij in pakken die accordeerden met de kleur van de muren.’ Ter sprake komt het fameuze in-cident, uitgelokt door John Ruskin, beroemd kunstfilosoof en -criticus. Die had in een venijnige kritiek Whistlers werkwijze omschreven als ‘het gooien van een pot verf in het gezicht van het publiek’. De kunstenaar sleepte Ruskin voor de rechter, won ten slotte het pleit maar was blut. Daarop trok hij naar Venetië. ‘Ons geluk!’ zegt de curator, ‘want Whistler maakte er een beroemde reeks etsen die we nu kunnen laten zien.’

Mecenassen en rijke verzamelaars kwamen voortaan met specifieke opdrachten: portretten, kostuums, onconventionele juwelen ook, bij voorkeur zonder de glitter van goud of diamant, maar in zeldzame stoffen als koraal en turkoois, en bijzonder van ontwerp. Voor een jonge vrouw – we weten niet wie – ontwierp Edward Burne-Jones een schoen met een zool van zacht wit leder en het patroon van een lelie. Exclusiever kon moeilijk. Plots werden de namen van de ontwerpers belangrijk. Mooi behangselpapier was in orde, behang ontworpen door William Morris zo veel waardevoller. Alleen handelaar Arthur Liberty zag dat anders. Toen hij in 1875 in Regent Street de eerste winkel opende waar spullen van de Esthetic Movement te koop werden aangeboden, wilde hij dat alles de merknaam Liberty droeg, niet de naam van de ontwerper. ‘De ontwerpen bleven anoniem’, zucht archivaris Anna Buruma, ‘en er werden geen documenten van bewaard.’ Het identificatiewerk is er een van lange adem.

In de jaren 1880 was The Aesthetic Movement een begrip geworden. En het voorwerp van spot. Karikaturen in de pers stelden de esthetische schilders voor als bohemiens, in het slechtste geval homoseksuelen. Moraalridders kropen in hun pen om het toenemende verval der zeden aan de kaak te stellen. Tegelijk veroverden de meubel-, mode- en interieurontwerpen van de beweging een bredere markt. Een decennium later was het allemaal voorbij, zo werd tot nu toe gedacht. ‘Maar wij wilden het verhaal volgen tot in die laatste jaren’, zegt Calloway. De boventoon was nu onmiskenbaar romantisch-decadent en heidens. Hij werd gezet door figuren als de illustrator Aubrey Beardsley en de dichter en stijlgoeroe Oscar Wilde, voor wie goede kunst per definitie amoreel was. In zijn verbeelding zag hij al een genootschap het licht zien van ‘vermoeide hedonisten… een club waartoe ik behoor. We worden verondersteld verwelkte rozen in ons knoopsgat te dragen, en een soort cultus voor Domitianus te onderhouden.’ (De Romeinse Keizer Domitianus, notoir christenvervolger, wreed als Nero, had zijn eigen vrouw op de zwarte lijst gezet, nvdr.) Voor baron Wilhelm von Gloeden was een klassiek Romeinse setting het voorwendsel om Siciliaanse vissers-jongens naakt te fotograferen.

De grote Rossetti, gestorven in 1882, werd nu niet meer zozeer vereerd vanwege zijn serene prerafaëlitische werk, maar om zijn obsessie met thema’s als liefde en dood, historische femmes fatales en hun noodlottige erotische aantrekkingskracht. De cultus van de zinnelijke schoonheid kreeg in toenemende mate morbide kantjes. Calloway: ‘Fascinerend is toch wel dat dit decadente decennium van de jaren negentig nog helemaal gaat om ideeën en idealen van The Aesthetic Movement. Bepaald intrigerend hoe de late schilderijen van groten als Burne-Jones en Lord Leighton almaar meer monumentaal werden, met een dromerig karakter en een decadente toon.’ De maatschappelijke tolerantie bleek stilaan haar grens te hebben bereikt. Oscar Wilde, beschuldigd van amoreel gedrag en dito geschriften, werd veroordeeld en gevangengezet. The Aesthetic Movement was aan het eind van haar Latijn. De schrijver Bernard Muddiman noteerde in zijn boek The Men of the Nineties (1921): ‘ The fall of Wilde killed the age.’

VAN 2 APRIL TOT 17 JULI IN HET V&A, CROMWELL ROAD, LONDEN. ELKE DAG OPEN VAN 10.00 TOT 17.45 UUR. VRIJDAG TOT 22.00 UUR.2 VOOR 1: EXPO OP VERTOON VAN EUROSTARTICKET. INFO: WWW.EUROSTARPLUS.BE

DOOR JAN BRAET

‘De gekuste mond verliest zijn frisheid niet, hij vernieuwt zichzelf zoals de maan.’

‘We worden verondersteld verwelkte rozen in ons knoopsgat te dragen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content