‘Scholen moeten aan hun reputatie werken’
De meeste ouders doen er alles aan om te verhinderen dat hun kind van het aso naar een andere onderwijsvorm moet overstappen – ook als het daar beter af zou zijn. ‘De jobs liggen voor het oprapen.’
‘Ouders sturen hun kinderen niet graag naar een school met een slechte reputatie’, zegt onderwijsexpert Simon Mensaert van SODAplus, een organisatie die een honderdtal Vlaamse scholen uit het bso en tso begeleidt. ‘Dat doen ze pas als het echt niet anders kan. Het gevolg? Nogal wat jongeren zitten in een richting die totaal niet met hun interesses en talenten overeenkomt, en dat heeft zowel gevolgen voor hun eigen leven als voor de hele samenleving.’
De voorbije maanden moesten veel Vlaamse ouders en leerlingen op zoek naar een andere studierichting. Dat komt doordat er in juni veel meer C-attesten, B-attesten en herexamens werden uitgedeeld dan een jaar eerder. Logisch ook: door de wekenlange schoolsluiting werd er eind juni 2020 vaak milder gedelibereerd en kregen heel wat leerlingen het voordeel van de twijfel. In sommige gevallen bleek de gekozen studierichting ondertussen te moeilijk. ‘Ik hoop dat ouders van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt om samen met hun kind een richting te kiezen die echt bij hem of haar past. Ook als dat een overstap van het aso naar het tso of bso betekent’, zegt Mensaert. ‘Het probleem is dat veel ouders in de eerste plaats een school kiezen en dan pas nagaan welke studierichtingen er worden aangeboden. De meerderheid wil het liefst een aso-school met veel discipline.’
Het heeft weinig zin om leerlingen die zich misdragen te ontzien. De buitenwereld zal dat ook niet doen.
Waarom zweren zo veel ouders en leerlingen dan bij het aso?
Simon Mensaert: Omdat aso-scholen een betere reputatie hebben dan tso- en bso-scholen. Dat heb ik zelf ervaren toen ik na het derde jaar secundair onderwijs overstapte naar de tso-richting industriële wetenschappen. Net als mijn vrienden had ik geen al te fraai beeld van die onderwijsvorm, en dat is vandaag nog net zo. Een paar jaar geleden hebben we jongeren uit het aso gevraagd wat hun vrienden van andere onderwijsvormen vinden. Een op de vier gaf aan dat zijn vrienden op het tso neerkijken en voor het bso was dat zelfs de helft. Heel vaak kennen aso-jongeren ook geen leerlingen uit andere onderwijsvormen. Dat gold destijds ook voor mij: al mijn vrienden van de scouts zaten in het aso.
U zag er dus tegen op om naar die nieuwe school te gaan?
Mensaert: Zeg dat wel. Ik dacht dat ik daar tussen allemaal jongeren met gedragsproblemen zou terechtkomen en ik was echt bang om in elkaar geslagen te worden. Ik was er ook van overtuigd dat ik door die gedwongen overstap mijn hele leven in een fabriek zou moeten werken, terwijl mijn klasgenoten uit het aso allemaal dokter, advocaat of piloot zouden worden. Ondertussen weet ik wel beter. Wie in het bso of tso een vak heeft geleerd, kan heel succesvol zijn of – als je dat belangrijk vindt – veel geld verdienen. Soms zelfs makkelijker dan iemand die na het aso naar de universiteit of de hogeschool is gegaan. Voor goede vaklui liggen de jobs voor het oprapen.
Was uw angst om klappen te krijgen terecht?
Mensaert: Ik heb toch een keer op mijn gezicht gekregen, ja. Uit het TALIS-onderzoek, een internationale enquête bij leerkrachten, blijkt dat Vlaanderen in de kopgroep zit wat intimidatie van en verbale agressie tegen schoolpersoneel betreft. Zowel fysiek als verbaal geweld tegen leerkrachten en onder leerlingen komt het meest voor in het bso, iets minder in het tso en het minst in het aso. Veelzeggend is ook dat bso- en tso-scholen doorgaans geen bal, fuif of honderddagenshow organiseren zoals in het aso de gewoonte is. De reden zou weleens kunnen zijn dat directeurs bang zijn voor incidenten, zoals een vechtpartij, die de slechte reputatie van hun school nog kunnen versterken. Een van de oorzaken is wellicht dat er in verhouding meer jongeren uit kwetsbare gezinnen naar die scholen gaan. Het is ook een neerwaartse spiraal. Doordat er meer geweld voorkomt, zijn ouders uit de witte middenklasse minder geneigd om hun kinderen er vrijwillig in te schrijven. Veel leerlingen komen pas in het bso of tso terecht wanneer ze in het aso een B- of C-attest hebben gekregen. Dan zijn ze al minder gemotiveerd, hun verwachtingen liggen lager en ze hebben de neiging om zich binnen de kortste keren aan het gedrag van hun nieuwe schoolgenoten aan te passen.
Wat moet er dan gebeuren?
Mensaert: Scholen moeten aan hun reputatie werken. Nu blijft het nog te vaak bij marketingcampagnes. Zo zijn er scholen die al ettelijke keren van naam zijn veranderd in een poging hun reputatie op te poetsen – zo’n rebranding is in de meeste gevallen trouwens een teken aan de wand. Maar met een nieuwe naam en een mooi logo alleen los je het probleem niet op. Wat bijvoorbeeld wél helpt, is dat er in Sint-Jans-Molenbeek een jezuïetencollege komt dat ook bso- en tso-richtingen aanbiedt. Jezuïetenscholen hebben een sterke reputatie en staan bekend om hun structuur en discipline. Maar de jezuïeten alleen zullen het probleem natuurlijk niet oplossen. Ook het imago van de bestaande scholen moet worden aangepakt, en dat kan alleen door aan de attitudes van de leerlingen te werken.
Leveren leerkrachten dan niet genoeg inspanningen om die jongeren bij te sturen?
Mensaert: Natuurlijk wel, maar vanzelfsprekend is dat niet. Zeker niet als je in een school werkt met veel leerlingen uit kansarme gezinnen die thuis amper structuur meekrijgen. Komt een jongen ’s ochtends voor de zoveelste keer te laat in de les, dan zal hij daar een hele uitleg voor geven: ‘Ach, meneer, je kent me: ik ben een beetje nonchalant. Maar het zal niet meer gebeuren. In het vervolg zal ik altijd op tijd zijn.’ Hij zegt dus wat jij als leerkracht wilt horen, maar ondertussen trekt hij het zich niet al te veel aan. In de meeste scholen is er ook niemand die wakker ligt van een slecht attituderapport. Ouders en leerlingen denken dat daar toch niets van afhangt. Het zijn de punten die tellen, want als die goed zijn, kun je je diploma behalen en een degelijke job vinden.
Daarnaast kost het een leerkracht ook heel wat tijd en energie om leerlingen te bestraffen en bij te sturen. Stel dat twee jongeren tijdens de les hebben gevochten. Dan moet de leerkracht hen bij zich roepen, op Smartschool inloggen, hen in het leerlingenvolgsysteem opzoeken en vervolgens een verslag van de feiten schrijven, zodat hij strafstudie kan geven. De meeste leerkrachten zijn niet geneigd om hetzelfde proces te doorlopen voor leerlingen die bijvoorbeeld te laat komen of hun huiswerk niet hebben ingediend. Daarom is het belangrijk dat we scholen met veel kwetsbare leerlingen daarin meer ondersteunen.
Hebben die jongeren niet eerder succeservaringen nodig, in plaats van nog meer terechtwijzingen?
Mensaert: Ja, maar het heeft weinig zin om hen op school te ontzien als we weten dat ze in de buitenwereld niet op zo veel begrip zullen kunnen rekenen. Wat ze echt nodig hebben, is erkenning van buitenaf en dat is precies wat we via SODAplus proberen te geven. Jongeren die zich inzetten en goed presteren, krijgen een SODA-attest. Dat is een soort kwaliteitslabel waarmee ze naar potentiële werkgevers kunnen stappen. Weet u wat voor impact het heeft als een jongen van Turkse afkomst die zich altijd gediscrimineerd heeft gevoeld plots gevráágd wordt voor een vakantiejob? Op die manier veranderen we niet alleen de attitudes van individuele leerlingen, maar verbeteren we op den duur ook de reputatie van de hele school.
Welke raad zou u ouders en leerlingen geven die op zoek moeten naar een geschikte studierichting?
Mensaert: Ga na wat je kind wil studeren en wat zijn of haar talenten zijn. Zoek een richting die daarbij aansluit. Kies een school die de lat hoogt legt en die inzet op zelfdiscipline. En maak zo’n leerling duidelijk dat zijn kans op succes niet verkeken is.
Simon Mensaert
– 1984 geboren in Gent
– Professionele bachelor elektromechanica
– 2009-2010 werfleider bij Ecopuur
– 2010-2016 leerkracht mechanica
– 2012 bedenker SODA-project
– 2014-vandaag dagelijks bestuurder vzw SODAplus