Er wonen weer blije mensen in het Schipperskwartier. Je moet ze nog zoeken soms, tussen de bimbo’s en de hoerenlopers. Maar ze zijn er. Op straathoeken vertellen ze hun levens, dromen en angsten.
-Dag Marieke, da’s lang geleden.
-Moet ge nu ‘ns wat weten. Ik ben overvallen. ’t Was zo’n jong gastje, zoals gij. Plots kwam hij naast mij staan, smijt mij op de grond en pakt mijn sacoche af. En ik maar roepen: help! help! Zestig jaar woon ik al op ’t kwartier. Nog nooit zoiets meegemaakt.
-Vroeger was het allemaal beter, he Marieke.
-Vroeger? Beter? Wie zegt dat? Goed zot, gij!
Wat voorafging: twintig jaar geleden was het Schipperskwartier nog een volkswijk. Een warme buurt zoals er in Antwerpen wel meer waren. Met bordelen, natuurlijk, én buurtwinkels én schipperscafés. En volksmensen, dat vooral. Een wijk vol Mariekes. Begin jaren ’80 liep het fout. Russische namaakhandelaars vestigden zich in het kwartier. Het Falconplein werd ‘Het Rode Plein’. Cafeetjes werden ingepalmd, winkels sloten de deuren. Het stadsbestuur liet betijen. En de bewoners? Die vertrokken. Eén voor één. Toen begin jaren ’90 ook de Albanese maffia opdook en de macht overnam in het Antwerpse prostitutiemilieu, verziekte de sfeer helemaal. De wijk werd het decor voor moorden en afrekeningen. Even later gaf de politie de buurt op. Chicago-aan-de-Schelde.
Tot vorig jaar. Onder massale persbelangstelling heroverde de Antwerpse politiechef Luc Lamine met zijn korps het kwartier. De prostitutie werd ingeperkt van zestien tot drie straten. De Albanese maffia en de Russische namaakhandelaars vertrokken schoorvoetend. Het kon er alleen maar op vooruitgaan. En dat deed het ook. Al moet je dat willen zien natuurlijk. Een paar weken geleden kopte een Antwerpse krant: ‘Schipperskwartier is leeg ghetto’. Geloof het niet! In het kwartier klopt nog een hart. Er wonen nog mensen. Mooie mensen vaak. Mensen die opnieuw op een stoel zitten. Oef.
***
8 juli ’02, valavond. Sarah hangt uit het open raam, rolt een joint. Ze is kwaad. Suds and soda van dEUS staat op endless repeat. Als die oude van één hoog begint te zagen, drijft ze het volume op. Op dat moment belt de pizzakoerier aan. ‘Service with a smile!’Ze lacht even, neemt de pizza en betaalt.
Een straat verder woont Martine. Een end in de dertig, openhartig, sympathiek. ‘En? Wat vind je van de buurt?’ Ze grinnikt. We praten een beetje. ‘Ik kon hier niet direct aarden’, zegt ze. ‘Nochtans heb ik altijd in moeilijke buurten gewoond. In de beruchte blokken aan de Ghandistraat in Mechelen onder meer, als enige Belg. Maar het Schipperskwartier was straffe kost. Een van de eerste dagen dat ik iets huurde, sprak een oud vrouwtje me aan: “Geen wonder dat je hier niet graag woont. Op het kwartier werden vroeger de lijken van Antwerpen verbrand. De grond zit vol dodenenergie.” Dat typeert de buurt. Als buitenstaander word je moeilijk aanvaard.’
Lawaai rondom. Gevloek. Godverdomme! Klootzakken! Martine lacht. ‘Dat is den Bob. Hij loopt de hele dag te schelden. Ach, je wordt dat wel gewoon. De buurt kent haar mensen. Eenmaal je erbij hoort, aanvaarden ze je ook. Zet Bob in een andere buurt van Antwerpen en de politie moet tien keer per dag uitrukken.’
En toch gaat het beter met de buurt, vindt Martine. Maar in de goede intenties van het stadsbestuur gelooft ze niet. ‘Twee jaar geleden – de toestand was onhoudbaar – wilden we met elf vrouwen een petitie afgeven aan Leona Detiège. Denk je dat ze luisterde? Vergeet het. Erger nog, we werden opgepakt voor bendevorming. ( zucht) Nee, ze hebben de maffia niet voor onze mooie ogen weggejaagd. Maar voor de rijke bouwpromotoren die hier willen investeren. De stad gedoogt de hoeren. Awel, de mensen van het kwartier gedogen het stadsbestuur.’
Zap.
Bert is theatermaker, een oude soixante-huitard. In de hete zomer van 1976 kwam hij hier voor het eerst, op zoek naar een locatie voor zijn theatergezelschap. De buurt beloofde kleur. En een theater in een volkswijk, dat zou wat zijn. ‘Ik voelde me vooral aangetrokken door het exotische van de wijk’, vertelt Bert. ‘De bananenboten die hier aanscheepten, de happy hookers… Er was ontzettend weinig criminaliteit. Als de branieschoppers langskwamen, haalden de pooiers hun biljartkeu boven. En ja, er werd wel eens een Griek doodgeschoten. Maar waar in de wereld worden er geen Grieken doodgeschoten? Daar viel nog mee te leven.’
De komst van de Russen, de Albanese maffia… Bert heeft het kwartier zien verkommeren. ‘Vooral die Albanezen waren harde jongens. Ze hadden niet het minste respect voor menselijk leven. Een kogel meer of minder… Ik heb nachten meegemaakt dat ze aan het schieten waren van de ene kant van het plein naar de andere. ( gniffelt) Er is geen fair-play meer in de misdaad. Politie zag je hier niet. Als ik hen daarover aansprak, zeiden ze: “Bert, we hebben een vrouw en kinderen. Dat moet je begrijpen.”‘
Maar er is meer. Midden jaren tachtig pootte het stadsbestuur een reeks sociale woningen neer in de wijk. ‘Een blunder van jewelste. Te zot voor woorden, eigenlijk’, kucht de theatermaker. ‘Die mensen werden uitgerekend in de meest luidruchtige uitgaansbuurt van Antwerpen gedropt. Dan vraag je om problemen. ’t Ging vaak nog om kleine, irriterende dingen. Wildplassen bijvoorbeeld. Ze doen hun brievenbus open en zien een lul . Dan moet je niet schrikken dat die mensen op een dag zelf het heft in handen nemen. Ik ken hier iemand – een schat van een mens – maar hij heeft wél een tweeloop achter de deur staan.’
Telefoon. Bert loopt weg. ‘Waar waren we gebleven? Ah ja, de problemen. Weet je hoe ik het wildplassen heb opgelost? Ik heb schrikdraad rond mijn theater gezet. Heel efficiënt. Iemand die daartegen plaste, hoorde je vier kilometer ver roepen. 400 ampère door zijn ballen. (lacht) Toen stond de politie hier direct, hoor. Met twee combi’s en zes agenten. Om zes meter draad af te breken! Terwijl ze daarmee bezig waren, brandde honderd meter verder een bordeel af. Een ontevreden klant had uit wraak het kot in brand gestoken. Maar dat hadden ze niet gezien.’
Dat soort fratsen maakt de theatermaker vandaag niet meer mee. Bert: ‘Luc Lamine – dat wil ik benadrukken – heeft hier de voorbije maanden fantastisch werk geleverd. Hij heeft niet alleen discipline gebracht in het korps. Het Albanese milieu is zijn greep op de straten grotendeels kwijt.’
En het stadsbestuur? ‘Ach, sommige politieke uitspraken waren nogal pijnlijk. Al dat gezever over tippelzones… Ja, je moet meisjes maar laten tippelen aan het Asiadok, dan kun je ze ineens dumpen. Dat is natuurlijk ook een van de problemen van een bonte coalitie: een duidelijke visie bereik je zelden. Ik zag onlangs Bob Cools. Hij zei: “Hét probleem van deze stad is dat ze niet meer door een dictator geleid wordt.” Daar zit wel iets in.’ ( buldert)
Zap.
Als ze iets delen, die mensen van het Schipperskwartier, dan is het wel: hoop. Neem nu Hugo. Hij is opticien, woont hier ook al jaren. Een van de laatste zelfstandigen in de buurt. Zijn drama is dat vanaf de jaren tachtig een rist Russische namaakhandelaars zich in de buurt van het Falconplein vestigden. Hugo: ‘Ze maakten alles kapot. Mijn vaste klanten durfden hier niet meer te komen. Wie ze wel aantrokken? Walen, werklozen, mensen zonder geld… Denk je dat die mensen hier een bril kochten? Miljoenen verlies heb ik geleden! Maar soit, ze zijn eindelijk weg, die Russen. Het probleem is dat er nu bijna geen winkeliers meer zijn. Ik zei het onlangs nog tegen Patrick Janssens van de SP.A – een goede vriend van mij: Ge moet dat aankaarten in de regering, Patrick. Het is een schande! ‘
Hij kijkt wat bedremmeld naar de straat. Allemaal lege etalages. Roept plots: ‘Maar als zij het niet doen, doe ik het.’ Haalt dan een pamflet uit zijn binnenzak, waarop staat gekribbeld: ‘Ideeënforum. Hét plan om onze buurt te redden’.
Op een samenzweerderige toon: ‘Eigenlijk is het nog een geheim. Maar jij mag het al weten.’ Leest trots voor: ‘Eerst brengen we een website in beeld in gans Vlaanderen. Zo wordt onze buurt eindelijk eens op een positieve manier in de picture gebracht. Hoe vinden winkeliers nu een winkel dewelke hun interesse wegdraagt? Motiveer jonge mensen om na te denken door een reeks mooie prijzen te voorzien. Wanneer een persoon een reuzegoed idee heeft en onze prijs wint, kan hij die gaan ophalen bij een sponsor. Bijvoorbeeld: bij de computermaker. Wat ook moet kunnen, is dat andere personen zijn idee uitvoeren. Let wel: dit kan enkel en alleen wanneer de winkelbedenker hiervoor zijn uitdrukkelijke toestemming geeft! De winkelbedenkers kunnen uiteraard ook chatten met elkaar. Zo kunnen ze ideeën uitwisselen. En bij de heropening van onze straat nodigen we de pers uit: ATV, de VTM en de VRT.’
‘En? Wat denk je?’, vraagt Hugo. ( spreekt zichzelf moed in) ‘Kijk, ik wil iets dóén, maakt niet uit wat. Het moet lukken.’
Zap.
‘Het Schipperskwartier is dood .’
Dat zegt Zotte Pol. Geboren als stomme-dove, maar hij herpakte zich. Werd dan zeeman, maar kreeg last van de zee. Ga jij maar in een ziekenhuis werken , zei de kapitein . Vandaag geeft Pol rondleidingen voor serviceclubs door de hoerenbuurt.
Pol : ‘Ik ben de Moeder Theresa van de hoeren. De meisjes van plezier krijgen van mij een moederkesdag, een Valentijn… Ik doe ook boodschappen voor hen. Voor mij zijn dat geen prostituees, maar vriendinnen.’
Pol is zo’n figuur die door televisiemakers – niet gehinderd door gevoeligheid – maar al te graag wordt opgevoerd. Excentriek en een beetje maf. Bingo! Maar ook hij hoort bij de buurt. Een Schipperskwartier zonder Pol, dat bestaat niet.
‘Het kwartier van plezier, dat was vroeger van de sossen. Schipperskwartier vooruit! Jos den Bril, Zwarte Lola, Jef Tut… geweldige volksfiguren. Nu blijf ik alleen over’, vertelt Pol. Hij wijst naar buiten. ‘Kijk, daar zat Loeloe, een prostituee waar half Antwerpen ging shoppen. Omdat ze zo goedkoop was. Twintig frank! En je moest geen schrik hebben dat Loeloe je pijn zou doen, want ze had maar één tand… (lacht) Ach, jongen, horen, zien en zwijgen, dat was het enige dat hier telde . Ik heb ze gezien, hoor, de mannen met een kinderzitje op de achterbank. Maar ze komen niet meer. Wie wil hier nog komen? Met al die negatieve publiciteit en die politiecontroles? Het aantal klanten is misschien nog vijf procent van een jaar geleden.’
En Pol drinkt er nog één. Op het leven, deze keer.
Zap.
In café De Zevende Hemel strooien de vaste jongens verhalen rond. Indianenverhalen soms, weerzinwekkende verhalen ook. Over Abraham Melikhov, de Russische godfather van het Falconplein. Niemand kent hem, niemand heeft hem ooit gezien. Maar dat hij bestaat, daar twijfelen de vaste jongens niet aan. Honderden sollicitanten – meestal naïeve Oost-Europese meisjes – werden door Melikhov eerst naakt gefotografeerd. En daarna ‘uitgetest’. Na elke vrijpartij zette hij een teken op de muur: – of +. Een paar maanden geleden stond hij – zo gaat de legende toch – in de Zone West, het politiekantoor van de buurt. ‘Ik ben jullie controles kotsbeu. Ik vertrek naar Spanje, het weer is ginder beter.’
Een prostituee-op-leeftijd komt binnen. Nee, haar naam mag niet in de Knack. Ze trilt. Razend is ze. Op die klootzakken van ’t stadhuis. ‘Twee jaar geleden heb ik hier een huisje met vitrine gekocht. Als investering voor later’, schettert ze in felbewogen Antwerps. ‘En net als ik met pensioen wil gaan, schaffen ze de prostitutie in de Oude Mansstraat af. En waarom? Omdat die parvenu’s daar niet konden verdragen dat ze op een hoerenbuurt uitkeken.’ Ze wijst in de richting van het VEV (Vlaams Economisch Verbond), dat hier sinds begin jaren negentig zijn hoofdzetel heeft.’ ( cynisch) Nu is het beter. Hoertjes beginnen in cafés klanten te ronselen. En daarna gaan ze mee naar hun appartement. Ja? Hallo? Er is geen enkele sociale controle meer. Vroeger, als een gordijn te lang dichtbleef, gingen we op het raam kloppen. Alles oké? ‘
Ze zucht en steekt nog een Gauloise op. ‘Ach, het stadsbestuur wil ons hier zo snel mogelijk weg, dat is toch duidelijk. In plaats van naar de mensen op straat te luisteren, huurden ze een duur Hollands studiebureau in. Weet je dat een of andere liberaal voorgesteld heeft om hier een bejaardentehuis voor prostituees op te richten? Alsof wij op ons zeventigste nog mannen kunnen rieken. Of niet meer zonder kunnen…’
Honderd meter verder, in de buurt van ’t Keteltje, spelen er zich zoals elke avond hallucinante scènes af. Nigeriaanse hoertjes dagen voorbijgangers uit. Me very good, me not expensive, you like me, yes? Ook zij zijn hun vitrine kwijt. De straat op, dan maar. Hopen op een matras voor de nacht. Struggle for life. Onlangs is er eentje vermoord. Haar dood haalde het ‘gemengd nieuws’ van de Gazet van Antwerpen.
Zap.
Sirenes in de stad. Het is al laat. De sfeer wordt hitsiger. Een hoerensluiper haast zich naar de laatste tram. Nummer zeven, die mag hij niet missen.
Op een terras zit Ilse. Filmscenariste. Woont hier al tien jaar. ‘Ik ken het Schipperskwartier van in mijn jeugd. Een vriendin woonde hier. Ik hield van het rauwe, het ruige van het kwartier. Dat had iets . Maar wat er de laatste jaren gebeurde, was te zot voor woorden. Ik ben vóór anarchie, maar het was er gewoon over. Voor mijn deur gebeurde er eens een steekmoord op een travestiet. Toen ik een jaar later naar de overkant van de straat verhuisde, vond ik het mes van de moordenaar. Het Vlaams Blok speelde daar heel sterk op in: de zoveelste moord, het Schipperskwartier is onveilig… Maar de mensen hier zijn heel verdraagzaam. Je kan niet anders als je in deze buurt woont.’
Ilse is wel enthousiast over het optreden van de stad en de politie.
‘In de pers werd dat te eenzijdig voorgesteld’, zegt ze. ‘Het ging altijd maar over de stoute stad en de arme hoertjes. Maar over de bewoners werd niet gesproken. Wij zijn trouwens niet tégen prostitutie. Iemand die in een hoerenbuurt komt wonen, moet achteraf niet klagen. Nee, wij zijn tégen de uitwassen van die prostitutie. Heel opvallend: toen het echt erg werd, begonnen de mensen meer op elkaar te letten. Er ontstond weer een mensen-onder-elkaar-gevoel. Ook bij mij begon het te jeuken.’
En zie, vorige week opende Ilse samen met Chris (en de stad) een ontmoetingscentrum. ‘Het is onze bedoeling om de buurt opnieuw leefbaar te maken. Mensen uit hun kot te lokken door activiteiten te organiseren.’ Met pretoogjes: ‘Vorige week hebben we op het Falconplein een buurtfeestje georganiseerd voor de opening. Volk! Ik zat almaar te denken: mijn God, wonen die ook allemaal in onze buurt? La Esterella kwam optreden. We moesten haar op het podium dragen. (lacht) Maar zingen, man!’
Zap (terug naar Bert).
‘Ach dat buurtfeest, dat was van zo’n immense treurigheid. Ik heb daar een kwartier gestaan met een bekertje jenever. Ik zei tegen mijn hond: gaan we naar huis? Ja, zei hij.’
De theatermaker gelooft niet dat buurtwerking ontstaat vanuit problemen. Maar des te meer uit verveling. Bert: ‘Heel veel mensen kunnen hun leven niet organiseren, dus organiseren ze dat van anderen. Op de plaats waar nu het ontmoetingscentrum is, woonde vroeger een aantal krakers. Daklozen. Mensen die uit de maatschappij getrapt waren en die heel dat huis opgeknapt hadden. Was dat niet veel mooier? Let op: ik heb niets tegen het ontmoetingscentrum – ’t zijn sympathieke mensen -, maar wat is hun functie? De buurtcentra van het Schipperskwartier, dat zijn de cafés. Dat zijn Annie en Jules van De Zwaan. Of den Johnny van hiernaast. Die heeft met zijn spaarcenten een oud hoerenkot omgebouwd tot een cafeetje. Mensen organiseer je niet.’
Bert, zo fluisteren de mensen in de buurt, begint steeds meer op zijn hond te lijken. Op Kara, genoemd naar de gebroeders Karamazov. Ook ongelovige Thomassen. ‘Maar toch ben ik hoopvol’, gaat de theatermaker verder. ‘De laatste maanden zijn hier tien, elf koppels komen wonen. Twintigers. Gemotiveerde mensen. Artiesten ook. Die heb ik nog maar zelden gezien in het kwartier. Eindelijk eens volk dat niet naar hier komt om drugs te kopen of naar de meiskes te gaan.’ Hoopvol: ‘Ooit zal deze wijk even hip worden als het Zuid nu.’
Bert grijnst bij het vooruitzicht. En schenkt en passant nog wat witte wijn bij. ‘Op de verandering’, roept hij. Ja, dat vooral.
Stijn Tormans
(Sommige namen in dit verhaal zijn veranderd.)
Pol: ‘Horen, zien en zwijgen, dat is het enige wat telt in het Schipperskwartier.’
Bert: ‘Eindelijk eens volk dat niet naar hier komt om drugs te kopen of naar de meiskes te gaan.’