‘ Samenlevingen waar de decadentie is ingetreden, zijn vaak ook de leukste om in te leven ‘
Mia Doornaert ziet het somber in. De oud-journaliste, die tot veler verbazing door de Vlaamse regering werd gevraagd als voorzitster van het Vlaams Fonds voor de Letteren, vindt dat de Europeanen niet meer in zichzelf geloven. ‘De tijd van Europa is voorbij. Gelukkig beleven we gouden nadagen.’
Uit volle borst heeft Mia Doornaert voor de Rode Duivels gesupporterd tijdens het WK voetbal. Als we haar ernaar vragen in haar appartement in Elsene, laat ze ons trots de sjaal zien die ze tijdens de matchen omhad. Doornaert weet nog precies welke Rode Duivels in welke match de doelpunten maakten en in welke minuut. Het was onnozel van ons te denken dat ze misschien duimde voor Frankrijk, het land waar ze enkele jaren geleden met De ontredderde Republiek een bestseller over schreef en waar ze jarenlang correspondent was.
Barones Doornaert – ze werd nog door koning Albert II in de adelstand verheven – is onlangs door de N-VA gevraagd om voorzitster te worden van het Vlaamse Fonds voor de Letteren (VFL). Marc Reynebeau, collega-columnist van Doornaert bij De Standaard, beweerde dat de Vlaamse regering zo het letterenbeleid weer in haar greep probeert te krijgen. Doornaert, die ook als er geen WK bezig is bekendstaat als belgicist, begrijpt daar maar weinig van.
Mia Doornaert: ‘Waar haalt men het dat het Vlaams Fonds voor de Letteren gepolitiseerd zou worden door mijn benoeming? Mijn verleden bewijst mijn onafhankelijkheid. Ik was en blijf een tegenstander van de splitsing van dit land, die niemand een meerwaarde zou opleveren. Bij De Standaard heb ik een afdeling van de socialistische vakbond BBTK helpen oprichten, en ik heb op het einde van mijn carrière twee jaar op het kabinet van Yves Leterme gewerkt. Overigens met heel veel plezier. Maar ik ben nooit lid geweest van welke partij ook. Ik hoorde niettemin dat ik nu dus zelfs een plaats op een lijst van de N-VA zou ambiëren. Men zal mij nochtans nooit genoeg kunnen betalen om in de politiek te gaan. (glimlacht)‘
Er is niemand die beweert dat het Vlaams Fonds voor de Letteren vierkant draait, dus het zou arrogant van me zijn om nu al af te kondigen wat er moet veranderen.
Uw aanstelling heeft wel de schijn van een politieke benoeming die er door de N-VA is doorgedrukt: eigenlijk moet de raad van bestuur een kandidaat voorstellen, maar die is nog niet één keer bij elkaar geweest en de vier onafhankelijke leden die daarin zitting hebben moeten zelfs nog worden aangesteld.
Mia Doornaert: Ik heb daar allemaal geen idee van. Ik ging ervan uit dat mijn aanstelling met de voordracht van de Vlaamse regering geregeld zou zijn.
Is het niet beneden uw waardigheid dat er een procedure wordt gevolgd waar überhaupt kritiek op kan komen?
Doornaert: Kent u een procedure waar nooit kritiek op komt?
De aanstelling van uw voorganger, Jos Geysels, verliep geruisloos.
Doornaert: Hij behoort tot de linkerzijde, en de rechterzijde maakt daarover geen drukte. Omgekeerd zijn het altijd de gebruikelijke figuren die van zich laten horen, zo simpel is dat. De N-VA is de grootste, democratische partij van Vlaanderen. Enfin, de honden blaffen, de karavaan trekt voort.
Uw aanstelling was wel een grote verrassing voor iedereen die met het VFL te maken heeft.
Doornaert: Voor mij ook. Toen minister-president Geert Bourgeois me het voorstel deed, heb ik om bedenktijd gevraagd. Niet omdat ik niet in literatuur geïnteresseerd zou zijn – zoals u kunt zien staat mijn huis vol boeken – maar omdat ik eerst wilde weten wat die functie precies inhield.
Hebt u al bedacht wat u met het VFL wilt doen?
Doornaert: Ik sta helemaal achter de doelstellingen. Er is ook niemand die beweert dat het Vlaams Fonds voor de Letteren momenteel vierkant draait, dus het zou arrogant van me zijn om nu al af te kondigen wat er moet veranderen. Ik zal me eerst inwerken, maar het is bekend dat een van de zaken waar ik veel belang aan hecht het koesteren en verdedigen van de Nederlandse taal is.
‘Ik zal die strijd tot mijn laatste snik blijven voeren’, schreef u daarover vorig jaar in een column.
Doornaert: U zou kunnen zeggen dat ik daarmee erfelijk belast ben. Mijn vader was directeur van de gemeenteschool in Harelbeke. Hij was in 1900 geboren, ging naar het collège Saint-Joseph in Kortrijk en leerde zijn taal met behulp van een Franstalige grammatica. Hij sprak dus geen vlekkeloos Nederlands, eerder schoon Vlaams. Daarom stond hij er des te meer op dat de school er alles aan deed om de kinderen een behoorlijke taal aan te leren. Het onderwijs moest voor hem de verschillen van geboorte en sociale klasse helpen uitvlakken. Sommigen van zijn onderwijzers vonden dat hij daarmee de lat te hoog legde voor kinderen uit eenvoudige arbeidersgezinnen. Maar juist voor kinderen die thuis nooit een boek zien of een correcte taal te horen krijgen, moet de school er zijn.
Vandaag is dat naar men zegt een elitair standpunt. Wat is er elitair aan alle kinderen, ongeacht afkomst en origine, onze cultuurtaal aan te leren? Dat is louter een excuus voor het onvermogen van leerkrachten om die taal zelf te beheersen, en geen argument van democratie en gelijkheid. Waarom ‘steekt het niet zo nauw’ voor de taal, maar zal men niet zeggen dat het al goed is als een kind denkt dat drie plus drie zeven is?
Is het soms niet beter om de lat wat te laten zakken, zodat nieuwkomers die onze taal nog maar aan het leren zijn sneller aanvaard worden?
Doornaert: Ik kijk op niemand neer, ook niet op mensen die Verkavelingsvlaams spreken en al helemaal niet op migranten die het Nederlands aan het leren zijn. Ik heb ook niets tegen dialecten, ik spreek zelf perfect West-Vlaams. Maar laten we die nieuwkomers alstublieft de standaardtaal aanleren. In Brugge hebben ze ooit taalcursussen in het Brugs georganiseerd voor immigranten. Het is toch erg dat je mensen aldus opsluit in zo’n kleine omgeving. Stel dat ze daarna een baan aangeboden krijgen in Antwerpen, Limburg of Breda. Dan zullen ze daar nauwelijks iemand verstaan, want in een taal die niet de jouwe is begrijp je dialecten veel moeilijker.
Ik zag gisteren een interview met Kylian Mbappé, de 19-jarige ster van het Franse elftal. Hij is opgegroeid in Bondy, een armere voorstad van Parijs. Bij mijn weten is hij naar een eenvoudige Franse école republicaine geweest. Wel, hij spreekt heel mooi Frans. De interviewer zei hem dat hij vroeger weleens arrogant overkwam. Hij antwoordde: ‘Mais ce n’est pas de l’arrogance, c’est une ambition assumée’ (‘Maar dat is geen arrogantie, dat is een uitgesproken ambitie.’). Prachtig, toch? In Frankrijk is er amper een verschil te horen tussen jongens uit zulke wijken en zonen van dokters, professoren of ministers.
Moeten de auteurs die subsidies krijgen van het VFL en in de tussentaal schrijven zich zorgen beginnen te maken?
Doornaert: U insinueert nu dat ik mijn persoonlijke voorkeuren zou laten doorwerken in de beslissingen die het Fonds neemt. Schrijvers schrijven zoals zij zelf willen. Ik kan als voorzitster over geen enkel individueel dossier beslissen, en ben dat ook niet van plan. Daar zijn de beoordelingscommissies voor.
In De Standaard schreef u onlangs nog een column over het belang van verhalen en literatuur om de wereld te begrijpen. Wordt dat vandaag onderschat?
Doornaert: Verhalen zijn inderdaad heel belangrijk. Ook dat begint bij kinderen. Mijn mama was een geboren vertelster. Toen mijn broers en ik klein waren, verzon ze elke avond een vervolgverhaaltje over Rozemarijntje, nonkel Gust en tante Marie-Katrien. Ik denk dat wij met open mondjes zaten te luisteren, zoals vogeltjes in een nestje met opengesperde bekjes op het eten wachten dat hun ouders ze brengen. Ik kreeg onlangs van Michael De Cock een kinderboek dat hij samen met Judith Vanistendael heeft gemaakt, Rosie en Moussa. Hij raadde me aan om het ook eens zelf te lezen, en het is inderdaad een ontzettend leuk en modern sprookje over diversiteit en warme samenhorigheid. Maar volwassenen hebben evengoed behoefte aan de verbeelding van literatuur. Je kunt de Russische president Vladimir Poetin niet begrijpen zonder schrijvers als Lev Tolstoj en Aleksander Poesjkin te hebben gelezen. Sandor Marai en Joseph Roth helpen ook veel beter om inzicht te krijgen in Centraal-Europa dan eender welk boek met cijfergegevens en bevolkingsstatistieken.
Ik kijk op niemand neer, ook niet op mensen die Verkavelingsvlaams spreken. Maar laten we de nieuwkomers alstublieft de standaardtaal aanleren.
Welke romans zou u aanraden om Vlaanderen te begrijpen?
Doornaert: Vlaanderen die Leu van F. R. Boschvogel en vooral De Leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience. Dat boek heeft mij doen voelen dat ik een Vlaming ben. Ik herinner me nog de kinderlijke trots toen ik las over het bezoek van de Bourgondische koning Filips de Schone en zijn vrouw Johanna van Navarra aan Brugge. In die rijke stad waren alle vrouwen prachtig gekleed. ‘Ik dacht dat ik de enige koningin was, maar ik zie rondom mij niets dan koninginnen en prinsessen’, zei Johanna toen zuur. (glundert)
Wij dachten dat u vooral Franse auteurs las.
Doornaert: Toen ik jong was, verslond ik alles. Schrijvers als Marnix Gijsen en Gerard Walschap, die tegenwoordig helaas niet meer gelezen worden, of de generatie van Hubert Lampo en Ivo Michiels. Vandaag lees ik in het Nederlands vooral poëzie. Luuk Gruwez is een van mijn favorieten. ‘Ik ben de rokkenjager van één vrouw’, is een van zijn regels die ik heerlijk vind.
Nogal wat schrijvers hadden kritiek op uw aanstelling: u bent conservatief en rechts, iets wat men in de cultuursector niet gewend is.
Doornaert: Wat bedoelt u met conservatief en rechts? Als mijn pleidooi voor het onderwijs als motor van gelijke kansen rechts is, dan ben ik heel graag rechts. Als het vandaag conservatief is om een feministe te zijn, dan ben ik dat ook maar. Een van mijn grootvaders was daensist, en ik ben opgegroeid in een sociaalchristelijke traditie. Ik heb daar een passie voor gelijkheid aan overgehouden. Ik zou mezelf dus eerder als progressief omschrijven, ook al ben ik niet voor het veranderen om te veranderen. Ik herinner me nog goed iets wat mama ons vertelde toen we jong waren. We zagen op televisie een uitzending over India. Een vrouw had een baby op de arm die begon te huilen. ‘Overal op de wereld lachen en huilen kindjes op dezelfde manier’, zei mijn moeder vertederd. Met andere woorden: alle mensen komen gelijk ter wereld.
Maar ik ga wel niet mee in alle modieuze gedachten. Ik blijf de vrijheid van meningsuiting in een pluralistische maatschappij verdedigen, en daarom behoor ik niet tot het clubje dat besloten heeft dat je alles en iedereen kunt bekritiseren behalve de islam. Met de katholieke kerk mag men spotten zoveel men wil. Maar kritiek op de islam is meteen al ‘racisme’.
Schrijver Bleri Lleshi kondigde om die reden zelfs aan op te stappen bij het Vlaams Fonds voor de Letteren.
Doornaert: (schamper) Opstappen? Hij geeft de indruk dat hij in de raad van bestuur zit, terwijl hij enkel op een lijst staat van auteurs die een vergoeding krijgen als ze ergens gaan spreken. Niemand heeft gevraagd wat hij bedoelde met dat opstappen. Nee, het is veel plezieriger om – Hoera! – een artikel te publiceren waarin we Mia Doornaert nog maar eens rechts en racistisch kunnen noemen. Maar ik wil niet te veel aandacht besteden aan een marginaal mannetje als Lleshi.
Lleshi is niet de enige die racisme en islamofobie gelijkstellen, terwijl u dat woord altijd tussen aanhalingstekens schrijft. Waarom doet u dat?
Doornaert: Islamofobie is een verwerpelijke term, omdat hij het open debat vergiftigt. Islam is geen ras, er zijn blanke, bruine, zwarte en gele moslims. Huidskleur is, zoals men zegt over schoonheid, only skin deep. Dat zegt niets over het hart, de geest en ziel van een mens. De islam is een overtuiging. En in onze maatschappij mag men nu eenmaal elke religieuze en filosofische overtuiging kritisch, of satirisch, benaderen. Dat heeft toch niets met racisme te maken? Racisme is dom en verwerpelijk.
Mogen we over moslims dan werkelijk alles zeggen?
Doornaert: Moslims zijn iets anders dan de islam. Ik ben zelf gelovig, en heb kennissen die antiklerikaal zijn. Wij verschillen fundamenteel van mening, maar zullen elkaar daarom nog niet uitschelden.
De islam achterlijk noemen, wat weleens gebeurt, is ook een oordeel over gelovige moslims.
Doornaert: Komaan, zeg. We must be doing something good. Ondanks de virulente propaganda tegen het slechte en decadente Westen, willen zowat alle vluchtelingen naar Europa of Noord-Amerika. Niemand probeert Saudi-Arabië binnen te raken, of Rusland en China. Moslims zijn hier even welkom als iedereen, en van hen wordt niets anders gevraagd dan ons model van democratische en seculiere maatschappij te aanvaarden. Wie hier wil leven, moet het vrije debat erbij nemen.
Maakt u zich dan helemaal geen zorgen over moslimhaat? Er kan geen artikel over de islam op internet verschijnen of er volgen de meest wansmakelijke reacties. Onlangs is een moslima in Wallonië aangevallen en verminkt.
Doornaert: Die aanval is verschrikkelijk. U hoeft me dat niet te vragen om te weten dat ik dat vind. Er zullen helaas altijd idioten zijn die zoiets doen. Maar mag ik dat in perspectief plaatsen? In Antwerpen wordt joodse jongens aangeraden om in moslimwijken zonder keppeltje over straat te gaan. Moslims daarentegen eisen zeer openlijk en soms zelfs agressief het recht op om overal te dragen wat ze willen. Tot in de zwembaden toe. Zo erg kan het toch niet zijn? Anders zouden ze dat niet willen.
De angst en haat voor de islam is reëel.
Doornaert: Het is ook een feit dat de meeste moslimlanden geen aantrekkelijk beeld bieden. Ze nemen niet het voortouw in goed bestuur, ze munten niet uit in tolerantie en dissidenten verdwijnen er al snel in de gevangenissen waar zwaar gemarteld wordt. Mensen die van zulke landen naar hier komen, arriveren niet met een bagage van respect voor andersdenkenden en mensenrechten. Ik begrijp dat daar enig wantrouwen voor is. Maar integratie is niet onmogelijk. Ik heb al voldoende moslims ontmoet die de verlichtingswaarden verdedigen, en de islamwereld was ooit een van de schitterendste beschavingen van de hele wereld. Respect voor die verlichtingswaarden is essentieel, en moet dus boven alles gaan.
Een Indiër heeft het kastesysteem in zijn land eens tegen mij verdedigd als onderdeel van een cultuur die al vierduizend jaar oud is. Ik zei daarop dat iets niet respectabel is omdat het oud is. Anders zou de slavernij veel eerbiedwaardiger zijn dan de idee van de gelijkheid van de mensen. Ik wantrouw hoe dan ook het voortdurende gebruik van het woord cultuur als excuus om iets toe te staan. Ik heb de apartheid in Zuid-Afrika nooit verdedigd horen worden als de cultuur van de blanke die geen gekleurde medemens naast zich wou. Maar over onderdrukking van vrouwen wordt vaak het woord cultuur gebruikt. Zo ook over de islamitische hoofddoek. Elk land waar vrouwen een hoofddoek, chador of nikab moeten dragen, discrimineert vrouwen nochtans op een manier zoals het apartheidsregime zwarten discrimineerde. Dan is die hoofddoek geen cultuur, maar een symbool van onderdrukking. Wil ik daarom geen enkele sluier meer op straat zien? Nee. Maar we gaan vrouwen hier toch niet opsluiten in een boerka, alsof het melaatsen zijn die het daglicht niet mogen zien?
We vormen geen gemeenschap meer, we zijn een verzameling van minderheden en groepen die allemaal hun eigen agenda hebben en zich voortdurend gekwetst voelen.
Het meest recente debat ging in deze zomermaanden weer over de boerkini in zwembaden. Moet die verboden worden?
Doornaert: (denkt even na) Ik vind het eigenlijk een provocatie om te eisen dat je in zoiets moet kunnen zwemmen.
Uiteindelijk is het maar een zwempak met een badmuts, nee?
Doornaert: Een pak dat minstens ook een boodschap uitstuurt. Waarom moet zoiets per se kunnen? Ik verbaas me er ook over dat dezelfde mensen die het normaal vinden dat bloot overal moet kunnen, plots zo’n preuts gebruik verdedigen.
Het ene staat natuurlijk los van het andere. Maar moeten provocaties verboden worden?
Doornaert: Weet u hoeveel manifestaties er al verboden zijn omdat moslims zich daardoor misschien geprovoceerd zullen voelen? Het is het een of het ander, niet het huidige eenrichtingsverkeer.
U krijgt af en toe kritiek omdat u fake news verspreid zou hebben. Na uw aanstelling als voorzitster van het VFL ging het op Twitter weer over code 291, een methode van de Zweedse politie waar u in columns al een paar keer naar hebt verwezen. Die code dient ertoe dat misdaden van moslims worden stilgehouden, maar dat zou een hoax zijn.
Doornaert: In het begin dat ik op Twitter zat, heb ik één keer een hoax geretweet, en die ook heel snel weer ingetrokken. Wat de code 291 betreft, die ik maar tweemaal vermeld heb, daarover liepen de bronnen sterk uiteen. Misschien was die term een hoax. Wat daarentegen wel waar is en blijft, en wat iedereen mag verifiëren, is dat er in Zweden een regel bestaat die verbiedt de origine van aangehouden personen bekend te maken.
Zijn politici als Viktor Orban in Hongarije, Jaros?aw Kaczynski in Polen en Matteo Salvini in Italië geen grotere bedreiging voor onze Europese verlichtingswaarden dan de islam?
Doornaert: Politiek is dat zorgwekkend, ja. Maar geloven we zelf nog wel in onze waarden? Ik denk van niet. Ik ben heel pessimistisch over het voortbestaan van Europa. Wat bieden we migranten die naar hier komen ook nog om trots op te zijn? Een nationale vlag of een volkslied mogen allemaal niet meer, want dat is nationalisme. Het enige waar mensen zich nog rond kunnen verbinden, is een voetbalploeg. Mensen hebben behoefte aan een gemeenschappelijk verhaal, en niemand lijkt nog de durf te hebben hen zo’n verhaal over onze westerse waarden en idealen te vertellen.
De Hongaren zijn vandaag misschien wel het trotst op hun land. Strekt dat voorbeeld tot aanbeveling?
Doornaert: Nee, maar het is een veeg teken dat democratische landen niet meer de veerkracht hebben die dat land wel heeft. We vormen geen gemeenschap meer, we zijn een verzameling van minderheden en groepen die allemaal hun eigen agenda hebben en zich voortdurend gekwetst voelen. Kijk maar naar zo’n onnozelaar als de Canadese premier Justin Trudeau.
Een onnozelaar, mevrouw Doornaert?
Doornaert: Ja, sorry, ik heb zijn vader gekend en Justin bereikt in de verste verte niet zijn niveau. Hij wil nu een nieuw persoonlijk voornaamwoord bedenken, dat mannelijk noch vrouwelijk is. Iets anders zou discriminerend zijn voor de seksen. Dat is toch onnozel? Natuurlijk, ik weet dat er mensen zijn met het dwingende gevoel dat ze tot een andere sekse behoren dan het lichaam waarin ze geboren zijn – iets wat ons overigens kan doen nadenken over het bestaan van de ziel. En voor die mensen is dat van kindsbeen af een ware tragedie, die alle mogelijke hulp en begrip verdient. Maar moeten we daarom ontkennen dat er mannen en vrouwen bestaan? Als een deel van de politiek nu op een ijle hoogte bezig is met zulke spinnerijen, dan begrijp ik waarom zo veel mensen zich van de politiek afkeren.
Dat genderdebat speelt zich nu niet bepaald af in het centrum van de Europese politiek.
Doornaert: Nee, maar het is typisch voor de versplintering in allerlei groepjes die zich voortdurend verongelijkt voelen. Ik ben een grote fan van Monty Python. Ik denk dat een sketch als The Ministry of Silly Walks vandaag niet meer gemaakt kan worden. Een organisatie van gehandicapten zou onmiddellijk protesteren. Zo is er elke dag wel iets. Ik hoor dat het standbeeld van Leopold II in Brussel verwijderd zal moeten worden omdat er zo vaak verf over wordt uitgekletst. Komaan, zeg.
Begrijpt u niet dat mensen zich gekwetst voelen door zo’n standbeeld voor een massamoordenaar?
Doornaert: Ja, maar dat geeft nog geen recht op vandalisme. Ik zou dat eens tegen de gevel van een moskee moeten proberen. Nogmaals: we moeten wat rationeler zijn, en niet altijd afgaan op wat we allemaal voelen. Veel Vlamingen voelen zich onveilig door moslims in hun buurt, en ik voel mij ook gekwetst als ik voor racist word uitgemaakt en als er andere bagger over mij wordt uitgestort.
Proberen we niet allemaal rekening te houden met ieders gevoelens, ook met de uwe?
Doornaert: Helemaal niet, u moet eens kijken naar de grofheden die over mij op sociale media worden vertelt.
Ik begrijp dat vele mensen zich vernederd voelen door het Europese kolonialisme. Maar ik ben de eenzijdigheid van al die vijandige gevoelens wel stilaan beu. Europeanen moeten ook nog eens durven te zeggen: ja, wij hebben delen van de wereld gekoloniseerd, maar wie niet? Alle vitale beschavingen zijn op verovering getrokken, ook de Arabieren die de islam over een groot deel van de wereld verspreidden. Sinds de negende eeuw haalden zij al slaven uit Afrika weg. Misschien moet iedereen eens naar de tradities van de eigen beschaving kijken. Wij zullen dan wel discussiëren over de onze, en beslissen wat we met dat standbeeld van Leopold II moeten doen.
Is het enkel die versplintering die u zo pessimistisch maakt over Europa?
Doornaert: De tijd van Europa is echt voorbij. Die begon eind van de vijftiende eeuw met Columbus. Uit Spanje vertrokken drie kleine schepen op een ruige oceaan, zonder instrumenten die ze vertelden waar land te vinden was, zonder een idee wat zich aan de overkant bevond. In vijftig jaar tijd hebben enkele duizenden Spanjaarden van noord tot zuid op dat continent de steden gesticht die nog altijd bestaan, Mexico Stad, Havana, San Salvador, Lima, Buenos Aires, enzovoort. Dat is niet bepaald vreedzaam gebeurd, maar de tijden waren ruw. Daarna werd Europa met ontdekkingen als de boekdrukkunst alleen maar groter, en die geschiedenis is vandaag aan het dichtklappen. De Franse historicus François Furet heeft een bekende geschiedenis van het communisme gepubliceerd met als titel Le passé d’une illusion. Dat geldt volgens mij nu ook voor de idee van de Europese integratie.
U klinkt wel heel erg somber.
Doornaert: Ik hoop dat ik ongelijk heb. Maar ik denk terug aan mijn studententijd. Van het geloof dat wij toen hadden in een daadkrachtig en verenigd Europa blijft niets meer over. Er zijn instellingen genoeg gekomen in Brussel, maar de droom is verloren gegaan.
Was u vandaag liever elders geboren geweest?
Doornaert: Nee, nee. Ik zie geen beter alternatief, zeker niet als vrouw. Volgens mij leven we in gouden nadagen. Samenlevingen waar de decadentie is ingetreden – zoals het Romeinse rijk op het einde – zijn vaak ook de leukste om in te leven. Alles kan en alles mag.
Tot slot, mevrouw Doornaert. Soms is te horen dat u wel heel vaak te gast bent in De Afspraak. Bent u al eens door dat programma gevraagd voor een onderwerp waarvan u zelf verbaasd was dat ze daarvoor bij u terechtkwamen?
Doornaert: (maakt wegwerpgebaar) Dat is een subjectieve klacht van mensen die mij niet kunnen pruimen. De nieuwssite Apache heeft dat eens geturfd. Een heel aantal mensen komt vaker in dat programma dan ik. En ja, het gebeurt dat ik niet op een uitnodiging inga omdat het onderwerp mij niet boeit. Ik ben niet mediageil. Ik ben 72 jaar, mijn carrière en het grootste deel van mijn leven liggen achter me. Een keer meer of minder op televisie komen zal daar niets aan veranderen.
Mia Doornaert
– 1945geboren in Kortrijk – Studeerde klassieke filologie en Oosterse talen aan de KU Leuven. – 1970 begint te werken voor De Standaard – 2003 speech- schrijver en adviseur van minister van Buitenlandse Zaken Yves Leterme – 2009publiceert De ontredderde Republiek over Frankrijk – Schrijft een tweewekelijkse column voor De Standaard