Rotterdam is de meest verkleurde stad van Nederland. Sommige wijken hebben voor meer dan tachtig procent allochtone inwoners. Met een draconisch ‘actieplan’ wil het stadsbestuur nu de verpaupering en de concentratie van kansarme nieuwkomers in bepaalde stadsdelen tegengaan. Wie geen 120 procent van het minimumloon verdient, krijgt geen woning meer. En asielzoekers zijn de eerstkomende vier jaar niet welkom. Een reportage uit het beruchte Rotterdam-Zuid.
copyright HP/De Tijd
Het metrostation Maashaven torent hoog boven de wijk Charlois uit. In de verte glanst de skyline van Rotterdam, maar hier is de andere wereld van Zuid. Langs een brede laan gorden zich eerst belwinkels, exotische eethuisjes en toko’s aaneen, dan rijzen er langgerekte woonblokken met royale oude etagewoningen op. Aan de Dordtselaan, en ook aan de Mijnsherenlaan die zich hiervan afsplitst, moet het ooit goed wonen zijn geweest. De Mijnsherenlaan is weids genoeg om de metrobaan te kunnen verdragen, die op zes meter hoge pylonen naar het Zuidplein voert. Een vleug metropool, deze bovengrondse, je waant je even in een wereldstad in een ver buitenland.
Die waan houdt aan als je over de trottoirs slentert en merkt dat de meeste passanten gekleurd zijn en talen spreken die je niet verstaat. Overal zijn on-Nederlandse nerinkjes: een slager die lam en geit in de aanbieding heeft, een reisbureau voor de Cariben, een ‘kipcentrum’, een tropisch supermarktje, een uitdragerij boordevol bric-à-brac, het ene na het andere belbedrijf, habbekratszaakjes met witgoed en televisies. Dan beginnen de vensters op te vallen. Voor een groot aantal hangen lappen, kranten of sleetse jaloezieën: tekenen van onverschilligheid of armoede, of allebei. Opmerkelijk veel plakkaten met ’te koop’ illustreren het vertrek van de oorspronkelijke bewoners.
Er dient zich een pleintje aan met een elektriciteitshuisje dat zorgvuldig is volgeschilderd met tropische taferelen. Daar hangen zo’n dertig zwarte mannen in groepjes rond, gadegeslagen door twee politiemannen te paard. Ergens op dat pleintje heet een bord de bezoeker welkom in de buurt en meldt en passant dat het verboden is hier messen op zak te hebben of deel te nemen ‘aan een verzameling van meer dan vier personen in verband met openlijk gebruik van en/of handel in middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet’.
Zo komt hier, op dit plein in Charlois, langzaam in beeld wat ze in Rotterdam bedoelen als ze de regering vragen om hulp om de toestroom van kansarmen, veelal migranten, in te dammen. Lokaal PvdA-bestuurder Dominic Schrijer trok onlangs de aandacht toen hij betoogde dat die toestroom de spankracht van overbelaste stadsdelen als Charlois te boven gaat en dat kansarme nieuwkomers gespreid moeten worden over andere buurten en gemeenten. Vervolgens pleitte Leefbaar Rotterdam – in strijd met de grondwet – voor een regelrechte allochtonenstop voor Rotterdam. Aanleiding voor deze noodsignalen was een onderzoek naar de demografische ontwikkelingen in Rotterdam. Op het moment zijn autochtonen in Charlois nog net in de meerderheid; als de huidige ontwikkelingen zich voortzetten, zal over vijftien jaar 86 procent van de bevolking uit allochtonen bestaan, luidde de voorspelling.
KIJKEN NAAR DE TOEKOMST
Maar wat zeggen cijfers? Er zijn in Rotterdam-Zuid heel wat plekken waar het percentage allochtonen nu al de 86 haalt of zelfs overschrijdt, en waar de toekomst dus al kan worden bekeken. Op de Dordtselaan is amper een autochtone Rotterdammer te ontdekken, en dat geldt ook voor de omgeving. Het winkelaanbod is navenant en richt zich bijna exclusief op een exotische clientèle met weinig draagkracht. Aan de Putsebocht in het aangrenzende stadsdeel Feijenoord valt tussen de reparatiebedrijfjes en winkeltjes met goedkoop roerend goed maar één zaak op waar mensen van Nederlandse komaf in- en uitgaan: een peepshow. Aan het einde van die straat staat een groot huizenblok dat op een paar uitheemse winkels na helemaal is dichtgetimmerd. Aan de zij- en achterkant zijn slopers al begonnen het blok neer te halen. Het is van een spectaculaire neerslachtigheid – hier kan elk moment een regisseur van een film noir neerstrijken.
Een Surinaamse vrouw die staat te kijken hoe de treurige bergen puin gestaag groeien, bevestigt dat autochtonen wegtrekken en somt op wie haar buren zijn: een Surinamer, een Antilliaan, een Pakistaan, nog een Surinamer en op de hoek een Nederlander, ‘maar die ken ik niet zo goed, want hij gaat elke dag naar zijn werk’. In het dichtgetimmerde blok zegt een van de laatste winkeliers, die van het Turkse import- en exportbedrijf Akni, dat er te veel buitenlanders in de buurt wonen. ‘Het is zo onrustig op straat. Ze staan op straat te praten en muziek te draaien tot diep in de nacht, zodat ik niet aan mijn slaap toekom. En er zijn hier ook zoveel junks. Als ik even niet oplet, gaan ze er met een droogrek of een rol tapijt vandoor.’ En de discussie over spreiding? Heeft hij niets over gehoord.
Zijn Surinaamse collega van Ram’s Tropische Winkel, een paar deuren verderop, wél. ‘Wat ik daarvan vind, is dit: ze moeten niet alle buitenlanders over één kam halen. Surinamers en Indonesiërs spreken perfect Nederlands en zijn prima geïntegreerd, die vormen geen probleem. Maar Turken die ginds een vrouw gaan halen, dát moeten ze stopzetten. En dat allochtonen nauwelijks Nederlands spreken, ook al zijn ze jaren hier, kan ook niet. Ik vind spreiding wel goed. Hier wil geen Nederlands bedrijf zich meer vestigen. En als ik om vervangende winkelruimte vraag, krijg ik die niet. In de nieuwbouw aan de overkant is al vier of vijf keer een obscuur bedrijf gekomen en weer met de noorderzon vertrokken. Waarom krijgt een positief bedrijf als het onze dan de kans niet? Nachtenlang lig ik er wakker van. Ze dwingen je in het nauw.’
In een buurthuis aan de Putsebocht pleit welzijnswerker Osman Dogan voor een alternatief spreidingsbeleid. ‘Laten we liever rijke mensen verspreiden. Je kunt hier toch ook bouwen voor koopkrachtigen? Dat is contra-denken. Als je allochtonen naar wijken met weinig allochtonen stuurt, missen ze de sociale contacten en de goedkope winkels die het leven hier voor hen nog leefbaar maken en worden ze nog armer. Ik voel me óók bedreigd door rondhangende jongeren en in mijn auto wordt óók ingebroken. Maar dan denk ik: waarom zijn die jongens zo geworden en hoe kunnen we hen helpen? We moeten ons verantwoordelijk voelen voor elkaar.’
Een Nederlandse vrouw, een van de weinige autochtonen aan de Putsebocht, heeft al menige bewoner zien vertrekken. ‘Maar ik ga voor geen goud weg. Mijn man is nogal handig, hij heeft van ons huis een paleisje gemaakt. Waar vind ik zoiets voor zo weinig huur? Mijn oude buurt ben ik wel kwijt, en dat is jammer. En sommige familieleden durven ook niet meer op bezoek te komen. Overdreven, hoor, zo erg is het hier niet. Ja, op een avond zette een Afrikaanse overbuurman zijn vrouw in pyjama op straat. Heb ik haar binnengehaald. Dat doe je als buren. Mooi dat die man de volgende dag zijn excuus aanbood. En denk eraan, heb ik gezegd, we blijven groeten, hoor!’
VERZET EN HOOP
Er is niet alleen neergang in Zuid. In Charlois vertelt de Millinxbuurt een verhaal van verzet en hoop. Een paar jaar geleden kwamen de bewoners in opstand tegen drugsdealers en junks die de buurt min of meer hadden overgenomen. De gemeente en politie besloten tot actie over te gaan. De buurt werd overhoopgehaald, vijftien panden werden gesloten en 38 dealers opgepakt. Daarna volgde een grootscheepse opknapbeurt, die nog volop gaande is en die ook mensen met wat betere inkomens naar de buurt zal halen. De junks hebben een gecontroleerde gebruiksruimte en kunnen wat geld verdienen door de straten schoon te houden.
Ook in Feijenoord zijn bemoedigende plekken te vinden. De Kiefhoek bijvoorbeeld, van de modernistische architect Oud, of het al even interessante betonnen Stulemeijercomplex van Hardenveld: staaltjes stedenbouwkunde van rond 1920 waarop de verpaupering van Zuid geen vat heeft gekregen. Ook staan er onberispelijke complexen sociale nieuwbouw, waar hooguit het zwerfvuil detoneert met de Hollandse netheid. Maar sla een hoek om en Zuid vervolgt zijn relaas van de grote veranderingen sinds de multiculturele instroom.
In het linkse antiquariaat zetelt Roel Hoekstra in een oude fauteuil bij de pikante literatuur. Hij legt uit dat de verkleuring van Zuid niet op zichzelf staat. ‘Het wemelt hier van de huisjesmelkers die van hun woningen kamerbedrijven maken. De gevolgen: overbewoning, achterstallig onderhoud en alle problemen van dien. In veel gevallen maakt de sociale dienst de huur rechtstreeks over en houdt het systeem zo in stand. Een ander punt is dat het grote winkelcentrum Zuidplein hier de kleine winkels heeft opgevreten. Zo’n dertig jaar geleden was de Strevelsweg nog een chique straat û en kijk nú eens om je heen. En dan is er nog de drugsoverlast. De Millinxbuurt is opgeknapt, het Centraal Station is schoongeveegd en de gemeente klopt zich op de borst, maar de junks en hun dealers zijn hierheen gekomen. Dáár hebben we last van, niet zozeer van het feit dat hier zoveel allochtonen wonen, want de meeste mensen proberen hun best te doen.’
JONGER, KLEURRIJKER, ARMER
Het wordt tijd om Dominic Schrijer te spreken, de dagelijks bestuurder van de deelgemeente Charlois die de spreidingsdiscussie aanzwengelde. ‘Mijn pleidooi is simpel’, schreef hij in een notitie. ‘De opvang en zorg voor kansarme migranten is niet evenwichtig verdeeld over stad, regio en land en aan die situatie moet een eind komen.’ Maar niet door het weren en verplaatsen van mensen, voegde hij daaraan toe; het is eerder een zaak van overlast, onrechtmatigheden en achterstanden bestrijden.
Hij licht zijn ideeën met verve toe. ‘Het Centrum voor Onderzoek en Statistiek stelde vast dat Rotterdam jonger, kleurrijker en armer wordt. Jonger en kleurrijker is voor mij geen probleem, armer wél. De problemen in sommige wijken zijn nu al levensgroot. Neem de illegale huisvesting. Alleen al in de Tarwewijk in Charlois worden tussen de vijfhonderd en achthonderd adressen onrechtmatig bewoond. Aan de Dordtselaan geldt dat naar schatting voor dertig procent van de adressen. Die huisjesmelkers met hun criminele handel en uitbuiterij moeten we uitroken en de stad uit jagen. Tegelijkertijd zullen we een souterrain voor de woningmarkt moeten opzetten: allerlei vormen van goedkoop en tijdelijk wonen, zoals Amerika en Engeland die kennen. Een van de woningbouwcorporaties is bezig tien procent van haar woningen hiervoor in te zetten. Als alle corporaties in de regio dat doen, hebben we onderdak voor het gros van de mensen die niet op de reguliere woningmarkt terechtkunnen. Als je de illegale huisvesting beperkt, beperk je ook de instroom. En als een bepaalde wijk geen mogelijkheden voor opvang meer heeft, moeten die elders in de stad of de regio beschikbaar komen.’
Heldere taal. Maar als het percentage allochtonen in een wijk oploopt tot 86 procent, wordt de verkleuring toch ook een probleem?
Schrijer: ‘Dat vindt Leefbaar Rotterdam.’
En wat vindt Schrijer?
‘Als die 86 procent zich prima kan redden, heb ik daar geen probleem mee. Aantal en komaf zeggen niets over de potentie van mensen en buurten.’
De oorspronkelijke bewoners denken daar anders over en trekken weg. Die stippelen hun eigen spreidingsbeleid uit.
Schrijer: ‘Menigeen woont het liefst tussen Ons Soort Mensen. Toen de buurt van mijn ouders drastisch verjongde, voelden zij zich daar niet meer zo thuis en zochten ze een andere woning. Wijken en steden veranderen nou eenmaal. Daar zou ik als overheid niet zo gauw een probleem van maken. Maar als ik nou constateer dat twee derde van de nieuwe koopwoningen in Charlois aan allochtonen wordt verkocht, dan ga ik die mensen toch niet wegjagen? Dat zijn de goed geïntegreerde stijgers, die wil ik niet kwijt. We moeten niet in spookbeelden gaan denken.’
DICHTGESPIJKERDE HUIZEN
Diezelfde middag nog dient zich een onversneden spookbeeld aan. Het is in de Bloemenbuurt van Feijenoord. Plotseling doemen daar een paar straten op met schamele huizen die nagenoeg allemaal zijn dichtgespijkerd. Voor de meeste deuren zijn stalen platen bevestigd. De houten platen voor de ramen zijn groen geverfd. De mate waarin de verf is verschoten, geeft aan hoe lang de huizen er al zo bijstaan. Tussen de straatklinkers schieten gras en onkruid op waar het zwerfvuil zich aan vastklampt. Een opengebroken kastje toont een bundel werkloze kabels. Op een braakliggend terrein aan de overkant zijn de fundamenten zichtbaar van een rij huisjes die al zijn afgebroken. En ergens in deze troosteloze stadswoestijn, ergens in dit nergensland, zit een kind op een stoepje te spelen, met niks, zoals kinderen dat kunnen.
Een van deze straten heet de Dahlia- straat, en in de Dahliastraat zijn nog een paar huizen min of meer bewoond. In de deuropening van een vrolijk opgeschilderd pandje staat Irene Elias. Ze zorgt voor haar kleindochter Fabienne, wier moeder al jaren ziek is. Voor Fabienne ontvluchtte ze Curaçao met zijn drugsproblemen, want dat vond ze geen omgeving waar een kind veilig kan opgroeien. En nu staat ze daar in de Dahliastraat en wijst naar haar dakkapel. Junks hebben het daklood gestolen, een blauw zeil moet waterschade voorkomen. ’s Nachts bellen ze aan, de junks, om brood of melk. Dat geeft ze dan maar. Vanochtend om halfzeven werd ze wakker omdat de politie een aantal verslaafden uit een opengebroken bouwval haalde. Junkies achter, junkies voor, het is geen leven. Ze wacht al tijden op een ander huis. En zodra Fabienne wat groter is, gaat Irene Elias terug naar Curaçao.
Aan de overkant hangt op éénhoog een vuile lap voor een raam. Als de bijbehorende voordeur opengaat, komt daar een totaal verlopen junk naar buiten, met een heel mooie fiets. Een tijdje later komt diens buurman thuis, een Turkse man, A. Daoudi is de naam. Dertien jaar geleden kwam hij hier wonen. Er woonden toen voornamelijk Nederlanders. Toen die successievelijk vertrokken, kwamen er slechte mensen voor in de plaats, en zo gleed de buurt af. De huizen die op het braaklandje stonden, werden als eerste dichtgespijkerd. Dat was tien jaar geleden. Vorig jaar gingen in de Dahliastraat planken voor de meeste huizen. Behalve voor het zijne, want het allergieprobleem van een van zijn vier kinderen maakt het moeilijk vervangende woonruimte te krijgen. ’s Nachts slapen de kinderen in de woonkamer en overdag zijn ze bang voor de junks en de zwervers. Meneer Daoudi zegt maar niks van de overlast die de verslaafden veroorzaken. Hij wil geen problemen. Hij wil weg.
TAALACHTERSTAND
In de 2e Balsemienstraat, niet veel verder, gaat basisschool De Groeneweg uit. Op het trottoir staan buitenlandse vrouwen op hun kinderen te wachten. Of de school veel allochtone leerlingen telt? De leerkrachten schieten in de lach: ‘Negenennegentig procent. Twee van de tweehonderd kinderen zijn autochtoon.’ Het went, zeggen ze, je groeit mee met de veranderingen. Maar wat niet went, is dat de kinderen nog steeds met een taalachterstand binnenkomen. ‘Sommigen spreken op de eerste schooldag zelfs geen woord Nederlands. Die achter- stand halen ze ook niet meer in.’
Zo zal het in steeds meer delen van Rotterdam worden, voorspelt het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS). Het aantal allochtonen stijgt en het aantal autochtonen daalt, vooral door migratie naar buurgemeenten. In 2017 zal het aantal inwoners van niet-Nederlandse afkomst zijn gestegen van 275.000 naar 365.000, ofwel van 46 naar 57 procent van de Rotterdamse bevolking. Vooral de arme wijken, zoals die in Zuid, zullen de aanwas te verwerken krijgen. En dat terwijl Charlois en Feije- noord al de meeste uitkeringsontvangers van Rotterdam herbergen én de hoogste scores halen voor wat betreft de ontevredenheid over de eigen buurt.
Het COS heeft ook becijferd dat allochtonen twee keer zo vaak binnen Rotterdam verhuizen als de autochtone bewoners. In een wijk als Charlois wordt liefst 43 procent van de adressen korter dan twee jaar bewoond en een kwart korter dan één jaar. Een stabiele sociale structuur is met al die mobiliteit niet gediend. De buurt raakt niet gewend aan zijn nieuwkomers, de instanties krijgen amper de tijd om de problematische aspecten van de instroom in kaart te brengen en de woningvoorraad ondergaat door permanente doorstroming een slijtageslag, zoals ook de woonomgeving eronder lijdt. Manmoedig proberen de buurten de problemen bij te dweilen. Straten houden groetacties, buurthuizen maken zich sterk tegen kleine verloedering, de gemeente repareert kapotte ruiten en stuurt de huisjesmelkers de rekening.
ETNISCHE NETWERKEN
Of hij weleens in Zuid komt? ‘Zelden’, geeft de Rotterdamse socioloog Anton Zijderveld toe. ‘Zuid is een andere stad. Je woont in Noord en op Zuid. Ik had eens een Amerikaanse collega op bezoek en die vroeg of wij ook getto’s hadden. Ja, zei ik, op Zuid. Ik rijd hem daar rond en hij zegt: “Interessant, maar waar zijn die getto’s nou?” Het jaar daarop liet hij me de achterbuurten van Washington zien, en ja, dat is inderdaad wat anders. Daar durven de politie en de brandweer zich niet eens meer te vertonen.’
Dat neemt niet weg dat Rotterdam-Zuid een probleemgebied is. ‘Migranten, vluchtelingen en illegalen vinden hier allerlei informele etnische netwerken. Ze trekken naar elkaar toe en verdrijven de autochtonen. Maar dat hoeft niet zo te blijven. Op de Mathenesserlaan, die ook zo zijn problemen kent, kopen yuppen oude huizen op en knappen die op. Daar begint een proces van gentrification, waardoor op hun beurt de allochtonen weer worden verdreven. Of kijk naar wat er met de Witte de Withstraat is gebeurd: nog geen twintig jaar geleden een beruchte plek die je maar beter kon mijden, en nu een hippe straat met leuke eethuizen en galeries. Misschien dat Zuid op een gegeven moment ook populair wordt onder yuppen.’
Vooralsnog blijft Rotterdam-Zuid vooral populair onder (kansarme) allochtonen. Het is de vraag of de stad er zich maar bij moet neerleggen dat er pure immigratiewijken ontstaan. Op dat punt valt Anton Zijderveld deelraadbestuurder Dominic Schrijer bij: ja, daar moeten we ons bij neerleggen. ‘We zijn pas heel recent een immigratieland geworden. Het is begrijpelijk dat mensen daar nerveus van worden. Maar we moeten toe naar het besef dat we leven met, zoals ik dat maar noem, koppelteken-Nederlanders: Turkse, Iraakse, Marokkaanse, Somalische Nederlanders. Als die de taal spreken, behoorlijk opgeleid zijn, een baan en een reguliere behuizing hebben, dan is kleur het probleem niet. Al vind ik wel dat we eerst de ellende moeten aanpakken voordat er nog meer bij komen. Dat betekent: hard optreden tegen huisjesmelkers, criminaliteit, illegaliteit en overlast.’
Langzaam trekt de avond over Rotterdam-Zuid. Aan de gevel van een kunstenaarswerkplaats licht een roze neonreclame op: ‘Van alles is weer waardeloos.’
Een laatste wandeling naar de metro. Op de Mijnsherenlaan staat op een gevel geschreven: ‘Pim dood, vier feest!’ In een zijstraat staat een jongen een shot te bereiden. In een volgende zijstraat wordt er gesist: ‘Hey mister, hey mister, need something?’
Op de Dordtselaan hebben sommige bewoners van portiekflats hun trappen natgespoten om ongewenste gasten te weren. Er is geen vrouw meer te zien op dit uur. Wel zijn er veel groepjes mannen op straat, schimmen in het duister, die het misschien alleen maar over het voetbal hebben, maar erg waarschijnlijk is dat niet.
Op het perron van metrostation Maashaven staan twintig zwarten en twee blanken: de een is verslaggever, de ander is een zwerver.
Matt Dings