De schrijfster van Slaap lekker, Rosalie blaast verzamelen voor de derde ‘Picturale’ van illustratoren in Ronse en mobiliseert tegen het asbeststort op de nabijgelegen Muziekberg. Brigitte Minne, tussen dwaallichten en afvalboeren.
Met al meer dan 5000 verzamelde handtekeningen loopt de petitie tegen het asbeststort in het gehucht Louise-Marie (Ronse) als een trein. Mountainbiker Filip Meirhaeghe, die er vlak naast woont, reed op de laatste dag van september een ‘asbestroute’ in, Gorki’s zanger Luc de Vos maakt een lied over het Muziekbos, palend aan het stort. Stokebrand Brigitte Minne (44) schreef al haar collega-schrijfsters en illustratoren aan. Ze is er gerust op dat de meesten hebben getekend. Op de blogspot van het actiecomité verklaren de Boeboeks (aardewezens die zaden doen kiemen en jonge plantjes helpen groeien) van Marc de Bel zich solidair. En op Minnes eigen website toont een eend een pancarte met het opschrift: ‘Ook Rosalie zegt NEE tegen het asbeststort’. Een banale watervogel – in de sprookjeswereld vooral bekend door het meewarige exemplaar uit Hans Christian Andersens Het lelijke jonge eendje – moet voorgaan in de strijd? ‘Maar ze is wel lief!’ bezweert Minne, alsof met lieftalligheid al vele veldslagen werden gewonnen. Dat valt nog te bezien.
Het dier wordt misschien onderschat. In het eerste boekje waarin ze aantreedt, Slaap lekker, Rosalie, toont de eend zich een ondeugende kleuter die zich door Meneer Maan geen slaapzand in de ogen laat strooien. Na bedtijd richt ze een hoop ellende aan en maakt ten slotte alles weer goed. Voor Brigitte Minne betekende het een nieuw internationaal succes, goed voor een recent heroptreden van de eend in het verhaal Rosalie is jarig. Daarin verwenst het personage haar vrienden, die haar verjaardag over het hoofd zien. Valse schijn, ze bereiden een verrassingsfeestje voor. Meneer Maan is verhinderd, maar biedt Rosalie als dagsluiter een mooie sterrenhemel aan. De illustraties zijn van de hand van An Candaele ‘Ze heeft dat zeer mooi gedaan, er is het knuffelachtige en anderzijds die zweverige hemelwereld,’ zegt de schrijfster, ‘het is een beetje kunst en ook zeer toegankelijk. Ik hou heel erg van Rosalie. Vreemd, soms zijn de figuren nog mooier dan in je hoofd. De Vlaamse illustratoren hebben mij al vaak verrast. Maar Rosalie is nog meer, ik zie haar ook als mijn vriendinnetje. Ik kan mij helemaal in dat eendje vinden.’ Ondeugend, speels, tegendraads en lief.
In een groot landhuis in de groene rand van Ronse koestert Brigitte Minne oude meubeltjes, poppen, chinoiserieën, beestjes van porselein. Fijne draperieën omranden ramen die een glimp laten zien van het glooiende land van de Vlaamse Ardennen. Op een rustbank in de eetkamer waar ze ons ontvangt, staan kleine kussens rechtop geschikt. We wijzen naar het kussen met de romantische afbeelding van een eend, in een bosrijke omgeving converserend met een vos. Dat is de wereld van Beatrice Potter, nostalgisch, geurend naar vroeger, legt Minne uit, en ze verdwijnt als bij toverslag in haar eigen verleden: ‘Mijn moeder was eigenlijk een tienermeisje toen ze me kreeg. Dat houdt in dat ik heel veel generaties heb gekend. Ik heb mijn overgrootouders lang gehad. Mijn laatste grootouder overleed in 2000 op Valentijnsdag. Veel van mijn leeftijdsgenoten hebben dat voordeel niet gehad.’
Ze bracht veel tijd door bij haar voorouders in Brugge. ‘Mijn grootvader, er is geen grotere socialist, geen grotere atheïst geweest. Ik vroeg hem eens: wat is dat, dood zijn? Ho, zegt hij, als je slaapt, dat is een beetje hetzelfde, je weet van niets meer. En wat gebeurt er dan? Wel, je zit in een bakske, dan komen de wormen je opeten en dan zijn er alleen nog botjes. Hij bezocht volkse cafés, zette zich af tegen de maatschappij en kon goed vertellen, maar verhalen voor kindjes heb ik niet veel gehoord. Mijn andere grootvader was een middenstander en een grote liberaal. Op feestjes zat de opa met een rode plastron principieel aan de ene kant van de tafel, de opa met een blauwe plastron aan de andere kant. Wanneer de ene wijn ging bestellen, ging de andere al direct zeggen: da’s voor ’t rijk volk, geef mij maar gewoon een pintje. Ruzie werd er niet gemaakt, ze knarsetandden alleen maar. ’t Was wel plezant.
‘Mijn grootmoeder was een boerin. Ze las elke dag de krant en ik mocht tekenen in de rand. Speelgoed was er niet, maar er waren konijnen en duiven, dus ik fladderde daar rond. Er was één boekje, een oude uitgave van Het meisje met de zwavelstokjes, helemaal bekriebeld. Als ’t slecht weer was, kreeg ik de knopendoos om mee te spelen. Ik verzon daar hele verhalen mee, de ene keer waren de knopen leerlingen, de andere keer popjes. De tante van mijn vader gaf mij iedere keer voor mijn verjaardag een Tiny-boekje, ik heb een heel stapeltje verzameld. Als je stout was op school, of wiebelachtig, en ik was heel wiebelachtig, moest je altijd een strafopstel schrijven. Dan was ik overgelukkig. Bepaalde juffrouwen merkten dat wel op, en op mijn elfde gaf ik mijn eerste theaterstukje uit.’
HEKSENFEE
In het tweede middelbaar trok het jonge talent naar Jeugd en Theater in Brugge, waar Carmen Maertens, echtgenote van dichter Jan Schepens, tweemaal in de week kinderen en tieners taalvaardig maakte door hen toneel te laten spelen. ‘Ik mocht er schrijven, dansen, theater spelen. Dat was ongelofelijk mooi. Op de duur zaten wij daar, een vrouw van in de tachtig en ik, een tiener, samen bij de kerstboom met levensgevaarlijk echte kaarsjes te vertellen over verhalen, boeken, tot Jan, die in zijn donker hokje een gedicht had zitten schrijven, kwam zeggen dat hij trek had in thee.’ Het volle leven had voor Brigitte Minne een secretariaatsopleiding in petto, een diploma in de Germaanse filologie, een baan bij de ambassade van Nieuw-Zeeland en op de abonnementendienst van Roularta. (‘Ik was de klachtendienst. Ik werd daar van ’s morgens tot ’s avonds uitgescholden in brieven en aan de telefoon. Ik zat daar op die stoel en ik kon me eigenlijk voortreffelijk laten uitschelden. En toen zeiden ze: er heeft nog nooit iemand zo lang op die stoel gezeten, jij doet dat echt zeer goed, we willen u hier houden.’)
Maar Brigitte wou schrijven, als het niet kon voor Roularta’s Knack, dan misschien wel voor de jeugduitgaven van de paters van Averbode. Dat bleek echt haar ding, en eer ze er erg in had, was ze vertrokken voor een carrière als jeugdschrijfster. Ze werd gediend door de klasrijke generatie Vlaamse illustratoren die in de jaren negentig internationaal van zich deed spreken. Carll Cneut illustreerde haar Heksenfee (1999), Roodgeelzwartwit (2000) en En toen kwam Linde, het op 20.000 exemplaren gedrukte jeugdboekenweekgeschenk van 2003. Het gaat over een meisje met het downsyndroom dat opnieuw kleur brengt in het huis van een stille man van wie de echtgenote gestorven was. Ingrid Godon tekende Naar de bieb (2005), en Kristien Aertssen het zowaar in het Koreaans vertaalde Daantje Traantje (2004) waarin een ontroostbaar jongetje een hele vijver bijeenhuilt, zodat waterdieren erin kunnen zwemmen. Aertssen is de centrale figuur op de derde Picturale-tentoonstelling in Ronse met werk van meer dan 40 illustratoren (tot 27.10). Dat komt omdat een vakjury haar op de vorige Picturale de Grote Prijs toekende (die dit jaar naar Carll Cneut gaat). Minnes inzet voor het project heeft te maken met haar besef dat niet alleen toplocaties met een verwend publiek cultuur behoeven, maar bijvoorbeeld ook zo’n kwetsbare provinciestad, zwaar getroffen door de crisis in de textielindustrie.
‘Soms schaam ik mij een beetje dat ik zo veel heb’, zegt Brigitte Minne. Het is inderdaad niet voor iedereen weggelegd, een fraai domein in een paradijselijke omgeving te bewonen ‘met een fijne man en vier gezonde kinderen’, en er een kleine menagerie op na te houden – een konijn, een Vlaamse en een Waalse kip, zwarte schapen en Babbe, een lieve bordeauxdog. Wie zo veel geluk heeft, mag al eens zijn nek uitsteken voor de anderen, vindt ze, zonder de moeder Theresa te willen uithangen. Voor het Kinderkankerfonds schreef ze een musical, ze geeft lezingen in concentratiescholen in de overtuiging dat ’taalvaardigheid een van de sleutels is voor maatschappelijk succes’ – haar leesboek Sien en Yassin is gebaseerd op zo’n ervaring. Als scenarioschrijfster en regisseur van de Ketnet-televisieserie Circus Hocus Pocus voert ze sociaal en verbaal ook minder performante kinderen ten tonele. En ze let erop dat ze in haar eigen taalgebruik laagdrempelig genoeg blijft om iedereen aan te spreken.
Haar verzet tegen het geplande asbeststort in Louise-Marie begon ook als een taalkwestie. Iemand van de bestendige deputatie kwam het door de provincie vergunde stort verdedigen, zwaaiend met de in buitengewoon zwaar jargon gewikkelde vergunning. De deputé had het document mee ondertekend, maar bleef het antwoord schuldig op de simpele vraag of het asbest verpakt of onverpakt zou worden aangevoerd. Een botte interpellant werd de mond gesnoerd met de mededeling dat hij het na de zitting uitgelegd zou krijgen, omdat hij er kennelijk niets van begreep. ‘We zijn overeind gesprongen, Rosalie het eendje en ik’, lacht de schrijfster, en ‘hebben een pleidooi afgestoken’. Voor het recht van de burger op begrijpelijke en deskundige informatie.
Diezelfde avond werd ze lid van het actiecomité. Dit stelt dat asbest gevaarlijk afval is dat niet thuishoort in een beschermd natuurgebied. Dat de site in kwestie een uitbreiding is van een bestaande deponie voor inert bouw- en sloopafval, uitgebaat door de firma Bohez die het niet te nauw nam met de stortvoorwaarden. Dat de bij het storten onvermijdelijk vrijkomende asbestvezels zich snel zullen verspreiden vanaf de winderige hoogte. Dat het inademen daarvan dodelijke gevolgen kan hebben. Het comité tekende, net als de stad Ronse, beroep aan tegen de milieuvergunning, toegekend aan de firma OB&D uit Wevelgem. De bal ligt in het kamp van minister van Leefmilieu Hilde Crevits, die het dossier aan de gewestelijke milieucommissie voorlegt. Die wacht de adviezen in van diverse administraties en milieu-instanties, om in de loop van november tot een definitieve uitspraak te kunnen komen. In het kader van de openbaarheid van bestuur peuterde Minne inmiddels die adviezen los, en merkte dat ze allemaal positief zijn, ‘zelfs Natuur en Bos’, betreurt de actievoerster. Ze troost zich, zoals alle strijdvaardige burgers, met de hoop op de Raad van State.
BIG BAGS
De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) heeft zijn vestiging tegen. De grote voortrekker van het voorkomen en verwerken van afval door recyclage, en van het duurzaam bouwen, huurt een blok in een rij vierkante dozen aan de Stationstraat in Mechelen. Vrijwel niets is er opgetrokken uit recyclagemateriaal. ‘Dat is onze grote frustratie’, bekent woordvoerster Karina De Beule, die net een campagne duurzaam materiaalbeheer begeleidt. Kleine en middelgrote bedrijven krijgen gratis een eco efficiëntiescan ter beschikking: neutrale experts bekijken niet alleen hoe het zit met het afval maar ook met de aankoop van producten, de diensten, het transport en het productieproces: verloopt het ecologisch verantwoord of is het voor verbetering vatbaar – kan een product niet worden omgezet in een dienst? Een verkoop in een verhuur plus onderhoud? De website ( www.ovam.be) bevat een databank van voorbeelden hoe bedrijven in de praktijk aan verantwoord materialenbeheer doen. Gedurende drie jaar kunnen jaarlijks 330 kmo’s een ecokuur ondergaan. Dat betekent niet alleen milieuwinst, ze worden er ook financieel beter van.
Opgericht in 1981, het jaar van het Afvalstoffendecreet en zijn als VLAREM bekende uitvoeringsbesluiten, wierp OVAM zich eerst op de sanering van de afvalsector. ‘Men wist niet eens waar de stortplaatsen waren, dat was echt met de auto rondrijden en gaan zoeken’, herinnert De Beule zich. In de oorlog gingen veel archieven verloren, en van milieuvergunningen was tot in de jaren vijftig amper sprake. Tegenwoordig adviseert OVAM de provinciale overheid inzake vergunningen. De controle erop stond ze recent af aan de Milieu-Inspectie van het departement Leefmilieu. OVAM verricht heel wat beleidsvoorbereidend werk. Zo stoomde het onlangs het nieuwe Milieubeheerplan voor huishoudelijke afvalstoffen klaar, de tekst ‘ligt in heel Vlaanderen in de gemeenten ter inzage. Iedereen kan er zijn opmerkingen op geven.’ Het doel is simpel: in Vlaanderen mag het jaargemiddelde van het huishoudelijk restafval per inwoner nog maximaal 160 kilo bedragen. Daarom moet afval zoveel mogelijk voorkomen, hergebruikt of gerecycleerd worden. De gemeenten beslissen autonoom hoe ze het streefcijfer willen bereiken.
Met asbest, de natuurlijke, microscopische vezel die bij inademing dodelijk kan zijn (op termijn), wordt bij OVAM niet gelachen. ‘In regio’s waar veel asbest geproduceerd is, zal elke straat wel iemand kennen die overleden is aan de gevolgen’, legt De Beule uit. ‘Asbest zit vooral in woningen of grote gebouwen die in de jaren zestig gebouwd zijn. In bepaalde toepassingen werd het nog gebruikt tot 1995. Het is eigenlijk een soort brandvertrager, aanvankelijk begroet als een grote ontdekking, om rampscenario’s als de brand in de Innovation te voorkomen. En men was ervan overtuigd dat asbest bij gebruik in openbare gebouwen, industriële panden en huizen een heel duurzaam en bovendien heel veilig materiaal was. In huizen werd het vooral gebruikt als isolatiemateriaal. Van kapitaal belang bij asbest is of het gebonden is of niet. Neem de golfplaten en leitjes op de daken. Ze kunnen van asbest zijn, en toch geen risico inhouden. Dat is zoals lood in kristallen glazen. Komt er ineens een houw in, en zie je zo de vezels hangen, dan is er gevaar. Het risico is dat die vezel vrijkomt, dat je hem inademt en dat na verloop van tijd een effect van verstening van de longen optreedt.’
OVAM’s woordvoerster baseert zich op onderzoek van de Technische Universiteit Delft om te stellen dat asbest in de bodem, goed afgedekt, niet beweegt en dus geen risico inhoudt. Veilig storten is dus de boodschap. De risico’s van asbest in gebouwen neemt nog altijd toe omdat de slijtageperiode van vijftig jaar er zit aan te komen. De schattingen zijn dat er 2 tot 4 miljoen ton asbest in Vlaanderen op de markt gebracht is, en dat er over een periode van vier decennia jaarlijks 50 tot 60.000 ton zal vrijkomen. De Europees geïnspireerde wetgeving in Vlaanderen op de eindbehandeling van asbesthoudend afval, werd recent verscherpt. Ongebonden asbest moet eerst gecementeerd worden en vervolgens in dubbelwandige big bags naar een vergunde klasse 1-stortplaats worden vervoerd, waar in een apart stortvak moet zijn voorzien (particulieren brengen hun asbestafval eerst naar een containerpark dat in een aangepaste behandeling voorziet). Gebonden asbest uit bouw- en sloopafval mag men in principe nog onverpakt transporteren naar een klasse 3-stortplaats, maar men moet bij elke aanvoer het asbest met water besprenkelen en de bodem afdekken met aarde. Bij gebrek aan beter blijft veilig storten van asbest alsnog de enige optie voor de beleidsmakers.
ZANDMARKT
‘De uitbater blijft dertig jaar aansprakelijk. Ik wil het mijn dochters niet aandoen dat ze hier miserie mee krijgen’, zegt Dirk Beheydt. De algemeen directeur van de firma’s BSV (grondreiniging) en Devamix (betonrecyclage) in Harelbeke, stichtte samen met zijn vennoten Baudewijn Vancoillie, Glenn Heernaert en Ivan Degezelle de nv OB&D. Die zal onder meer het asbeststort van Louise-Marie op de Muziekberg in Ronse uitbaten. Vanuit de aard van hun activiteiten ‘groeide het idee om op zoek te gaan naar putten. Twee van onze bestuurders namen het initiatief om de markt af te schuimen, om te kijken waar we onze overtollige gronden kwijt konden, want dat was ons probleem. Zo kwamen we tot de aankoop van twee putten, een in Meulebeke en een andere hier’, aldus Beheydt.
Het gesprek met OB&D vindt plaats op het stort van Louise-Marie, ideaal voor een krachtmeting, want ook Brigitte Minne en Karina De Beule geven present. Een Gunfight at the O.K. Corral zal het niet worden, iedereen is voorkomend, hoewel soms fel. Dirk Beheydt blijft de discrete no-nonsensefiguur die hij was als kopbalsterke spits van eersteklasser Cercle Brugge (99 officiële doelpunten tussen 1975 en 1984). In theorie een profvoetballer, werkte de bouwkundig ingenieur overdag voor de Groep Planning en ging ’s avonds trainen. Ook ’s zondags had hij niet vrij, ‘want dan gingen we voetballen, we moesten naar Beringen, naar Waterschei, naar Sint-Truiden, naar Luik. We waren vier uur voor de wedstrijd ter plaatse, om in groep te kunnen gaan eten. De zaterdagmiddag was de enige tijd vrijaf, want ’s voormiddags moesten we trainen. Op een bepaald moment zei mijn jongste dochter : ik zie mijn papa nooit. En ze had gelijk.’
In kordate stijl legt zijn vennoot Baudewijn Vancoillie de kaarten van OB&D op tafel: alles strikt volgens de regels. De betwiste vergunning geldt het storten van inert bouw- en sloopafval, inclusief asbestcement (gebonden asbest) in een apart stortvak. ‘Hier is twintig jaar lang asbest aangevoerd, zonder big bags, gewoon in de open lucht’, zegt hij. De vorige uitbater van de site, de nv Bohez, werd inderdaad niet gehinderd door een aangepaste reglementering, want die was er niet (Bohez overtrad wel de regels door te veel te storten, tot 6 meter boven de vergunde hoogte, een overtreding waarop hij nu door de overheid wordt aangesproken). OB&D zal, wanneer het hen vergund wordt, het gebonden asbest enkel aanvoeren in gesloten big bags. De lading van de vrachtwagens zal na het verlaten van de weegbrug besprenkeld worden. ‘Wie het anders zegt, liegt: tijdens het lossen kan een zak scheuren, en de besprenkeling gaat dat tegen.’ De vrachtwagens zullen de zakken niet boven de put kippen. Langs een speciaal aangelegde piste zullen ze naar beneden rijden, waar de zakken worden opgepikt en op hun plaats gerold.
Het zoeken naar geschikte putten is een onmisbare schakel in OB&D’s bedrijfsstrategie. Van Coillie: ‘We kunnen grond verwerken – verontreinigde grond, niet-verontreinigde grond -, we kunnen slib verwerken, we kunnen werken met afbraak, we hebben Devamix en we hebben putten. We hebben de cirkel bijna rond. Dat is onze betrachting!’ Nu nog de vergunning, en de boel kan draaien. Veel keus zag de voormalige ‘grote zandboer’ overigens niet. Door de wettelijke regeling op het grondverzet in 2004 werd er op de chantiers praktisch geen grond meer afgegraven – de te stabiliseren grond wordt ter plaatse bekalkt en men gebruikt recyclageproducten in plaats van zand. ‘Als je me morgen zegt, ik kom bij u om 500.000 kubieke meter zand, dan mag je die gratis hebben.’
Het actiecomité gaat ervan uit dat het Muziekbos een beschermd landschap is, waar storten per definitie niet kan. Helaas is dat niet het geval. In de Vlaamse landschapsatlas staat de berg alleen opgenomen als ankerplaats (‘met diverse sagen, legenden en verhalen van reuzen, dwaallichten en heksen die op de Muziekberg zouden hebben gewoond’). Als de overheid een ankerplaats opneemt in haar ruimtelijke structuurplannen (RUPS), dan wordt het een erfgoedlandschap. In een erfgoedlandschap ‘mag de overheid geen toestemming verlenen voor activiteiten die schade kunnen aanrichten’. Als, als… Ook de erkenning van het Muziekbos als Natura 2000-gebied door de Europese Unie, zet alsnog geen zoden aan de dijk. Zolang de Europese Richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van natuurlijke habitats niet in Vlaamse wetgeving is omgezet, blijft ze onwerkzaam. Had het Muziekbos echt het statuut van een beschermd landschap, dan hadden de talloze wandelaars, fietsers, spelende kinderen en bosvogels zich geen zorgen hoeven te maken. Ze troosten zich met de gedachte dat het stort, eenmaal volgestort, bosgebied wordt. Voorlopig heeft de afvalindustrie er de wind in de zeilen. Baudewijn Vancoillie: ‘Ik heb mijn geld in milieu gestoken en niet in Lernout & Hauspie.’
DOOR JAN BRAET/FOTO’S SIGFRID EGGERS/illustratie An Candaele