De nieuwe verfilming van Vladimir Nabokovs boek “Lolita” brengt de controverse aan de oppervlakte die al heerst sinds de roman voor het eerst verscheen: pedoseksualiteit.
Allicht dat het boek beter is, dat had er nog aan ontbroken. Maar dat is natuurlijk niet de reden waarom de Amerikaanse bioscoopganger nog altijd niet kan gaan kijken naar de verfilming die Adrian Lyne maakte van “Lolita”, de belangrijkste roman van Vladimir Nabokov. Het is meteen ook – laat het maar gezegd zijn – een van de belangrijkste romans van deze eeuw. Lyne is een bekend regisseur, onder meer van al dan niet broeierige films rond seksuele thema’s, zoals Fatal Attraction, 9 1/2 Weeks en Indecent Proposal. Zijn jongste prent, het naar verluidt nog behoorlijk kuis gedraaide Lolita, is nu, zonder al te veel omhaal, in het België-van-de-zaak-Dutroux te zien en werd eerder al in meerdere Europese landen uitgebracht – vertraagd, maar toch. Maar in de Verenigde Staten heeft de prent geen verdeler gevonden.
Het is niet de censuur, maar de zelfcensuur die heeft toegeslagen, en dat alleen omwille van het thema van de film: de erotische obsessie van een bijna-veertiger voor een meisje van twaalf, een “nimfijn”. Het plan voor de verfilming dateert al van de late jaren tachtig, toen Stephen Shiff, redacteur van het weekblad The New Yorker, een voorstel kreeg om Nabokovs boek tot een scenario om te werken. Het project strandde voortijdig als gevolg van het “reactionaire culturele klimaat” (aldus Schiff) van die dagen. Van in de late Reagan-tijd werden inderdaad de zogeheten culture wars uitgevochten, waarin conservatief Amerika ten strijde trok tegen alles wat obsceen werd geacht en waarvan de bron onder meer in Hollywood moest worden gezocht.
EEN OORVIJG HELPT NIET MEER
Het was niet de eerste rechtse kruistocht tegen de filmwereld. In de jaren twintig en dertig heette het wel eens dat het massa-amusement al te eenzijdig zou zijn gecontroleerd door joden die de geesten zouden willen vergiftigen om hun wereldheerschappij te kunnen vestigen. Vervolgens, ten tijde van de McCarthy-heksenjachten, werd Hollywood geacht de bron van communistische indoctrinatie te zijn.
Tegenwoordig heet het dat Tinseltown, uit geldzucht en gebrek aan normbesef, de moraal en met name de gezinswaarden ondermijnt en aldus de jeugd perverteert. Het verhaal is steeds hetzelfde: van de media en de cultuurproducten die ze verspreiden, wordt verwacht dat ze getuigen van een moreel “gezonde” ingesteldheid, dat ze geen aanstoot geven maar een consensus bevestigen, dat ze niets ter discussie stellen, maar reflecteren wat acceptabel wordt geacht.
Dat benepen klimaat is sinds de jaren negentig wat weggeëbd. Maar dat sindsdien een president met zichtbaar minder morele krampen als Bill Clinton in het Witte Huis kantoor houdt, betekent nog niet dat het verlangen om cultuur en communicatie te controleren, geheel is verdampt, integendeel. Dat bewijzen de discussies rond de waarschuwingsstickers op cd’s (een zaak waar TipperGore, echtgenote van de vice-president, zeer voor gewonnen is), de zogeheten V-chip in televisietoestellen die bepaalde programma’s onbekijkbaar maakt of het voorstel om de toegang tot het Internet te breidelen. Het spel wordt zo hoog gespeeld, dat het Hooggerechtshof er zich al een paar keer mee heeft moeten bemoeien om na te gaan of hier het principe van de vrije meningsuiting niet wordt geschonden.
Altijd duikt daarbij hetzelfde argument op: het is geen zaak van censuur – nee, want het is een vrij land -, het draait om parental control. Het gaat erom ouders te helpen om hun verantwoordelijkheid als deugdzame opvoeders op te nemen, om greep te krijgen op wat hun spruiten zien, horen en lezen. En vooral: wat niét. Teken des tijds: de techniek moet voor mekaar brengen wat een eenvoudige oorveeg niet meer vermag. Tenslotte bevinden al die jongelui zich niet meer in een context waarin een ouderlijk verbod nog denkbaar of efficiënt is. Ze hebben nu een tv-toestel, een Internetaansluiting en een cd-speler op hun eigen kamer, want de ouders zijn (om carrière te maken, uit onverschilligheid of om welke andere reden dan ook) afwezig uit de dagelijkse leefwereld van het kind.
Die afwezigheid wordt gecompenseerd door een grote zorg om het morele welzijn van het kind, een zorg die al snel op achterdocht gaat lijken. Die bekommernis krijgt een fobisch karakter, wanneer ze wordt gekoppeld aan seksualiteit en een culminatie vindt in de pedofilie. En ze schiet soms hysterisch uit, zoals toen een Amerikaanse bibliotheek onlangs de roman “De blikken trommel” van Günter Grass uit de rekken verwijderde omdat die een seksueel getinte scène bevat tussen het hoofdpersonage Oscar (een jongetje dat nota bene weigert op te groeien) en het dienstmeisje.
HANDBOEK VOOR KINDERVERKRACHTERS
Filmverdelers, die het vooral van een jonger publiek moeten hebben, zijn dan ook niet happig om, bijvoorbeeld via de Lolita van Adrian Lyne, in een controverse rond pedofilie te belanden. Een boycotactie, die ook andere producten van de betrokken distributiefirma zou treffen, is tenslotte snel georganiseerd, dat is bewezen. En met een polemiek over een zo delicaat thema als pedoseksualiteit valt hoe dan ook niet veel eer te halen. Seksueel misbruik van kinderen is en blijft tenslotte een onverdeeld abjecte praktijk.
Maar hoe delicaat het onderwerp en hoe repressief de mentaliteit ook, Lyne zette door en sprak vermaarde theaterauteurs als Harold Pinter en David Mamet aan om het script te schrijven. Uiteindelijk was het toch Stephen Schiff die zijn eerder aangevatte werk voltooide. Maar de film, kostprijs ruim 50 miljoen dollar, met een regisseur die toch heeft bewezen commerciële street credibility te bezitten en een hoofdrolspeler, oscarwinnaar Jeremy Irons, ook al niet bekend voor de beroerdste films, ligt dus nog altijd op de plank.
Het schandaal wachtte niet tot de film in de bioscoop kwam en sijpelde meteen weer door naar het boek. The New York Times organiseert dezer dagen een Internetdiscussie over de vraag of Nabokovs boek nu al dan niet als een liefdesverhaal moet worden beschouwd. De antwoorden daarop vallen erg negatief uit; er kan immers, aldus een respondent, geen tolerantie bestaan voor een geschrift dat moet worden gezien als een handboek voor kinderverkrachters.
Nabokov heeft het altijd moeilijk gehad met zijn “Lolita”. Hij was al een eerbiedwaardige gentleman, een renommeerd auteur en een professor aan deftige universiteiten, toen hij in 1954 het manuscript ervan klaar had. Het werd door vier Amerikaanse uitgevers geweigerd. Pornografie, vonden ze, en dan nog een kwalijke variant ervan, seks met een prepuberaal meisje. Uiteindelijk kon het boek in 1955 dan toch verschijnen, maar dan wel bij de Olympia Press in Parijs. Pas toen Graham Greene een jaar later uitgebreid de lof zong van dit boek, trok het de aandacht van de Amerikaanse literaire goegemeente, waarna een uitgebreid, becommentarieerd fragment in een tijdschrift verscheen.
In 1958 bracht Putnam dan de eerste Amerikaanse editie van “Lolita” op de markt. Een bestseller, zo bleek al snel. Maar dat succes had minder te maken met de intrinsieke kwaliteiten ervan, dan met het schandaal dat er meteen omheen was gaan hangen. In de Verenigde Staten werd het nooit verboden, maar in Frankrijk wel. Het duurde drie jaar en evenveel processen eer het in 1959 wegens obsceniteit opgelegde verbod werd opgeheven. Ook in Argentinië (1959) en Nieuw-Zeeland (1960) moest het boek uit de rekken verdwijnen.
GEEN MORAAL OP SLEEPTOUW
Dat belette Stanley Kubrick niet om de roman in 1962 te verfilmen, op basis van een door de auteur zelf geschreven script. Hoewel Nabokov er een oscar voor het beste script voor kreeg, stelt Schiff vandaag dat hij, bij gebrek aan ervaring, het boek “vermoordde”. Kubrick ging trouwens zijn eigen weg met Nabokovs teksten en maakte er vooral een in zwarte humor gedrenkte thriller van – zodoende veel toeschouwers teleur stellend die er wel iets pikanters van hadden verwacht.
Het probleem met de nu al meer dan veertig jaar aanslepende discussies over “Lolita”, het boek dus, is dat ze in de beoordeling twee kwesties door elkaar halen: de literaire en de morele. In de mate dat de moraal een ethische beoordeling inhoudt van verschijnselen in de werkelijkheid – en waarin seksuele omgang met kinderen uiteraard met de grootste reserves is omgeven – is het maar de vraag of die ook van toepassing kan zijn op de roman, déze roman.
Nee, meent Nabokov, in de literatuur moet het om iets anders gaan. In zijn nawoord bij de Amerikaanse editie stelde hij: “Ik ben geen lezer of schrijver van didactisch proza, en ondanks de bewering van John Ray (de zogezegde inleider van het boek) neemt “Lolita” geen moraal op sleeptouw. Voor mij bestaat een roman alleen voor zover hij me dat verschaft wat ik grofweg esthetisch genot zal noemen, oftewel een besef op enigerlei wijze verbonden te zijn met andere bestaansvormen waarin de kunst (nieuwsgierigheid, tederheid, vriendelijkheid, vervoering) de norm is. Van zulke boeken zijn er niet veel.”
Nabokov poneert hier het beginsel van de roman als een autonome, artistieke creatie, die geen feitelijke of morele relatie met “de werkelijkheid” zoekt of aanvaardt. “Lolita” wil absoluut geen pornografisch boek zijn en is dat ook allerminst. Seks interesseert het hoofdpersonage Humbert Humbert trouwens niet; zijn obsessie voor Lolita vloeit voort uit de onrealiseerbaarheid van het verlangen om “voor eens en voor altijd de gevaarlijke magie van nimfijnen vast te stellen”. In de nimfijn thematiseert Nabokov de wens om te ontkomen aan het vluchtige, het efemere, het eindige, en daardoor aan de inherente, vage melancholie die voorvloeit uit menselijk isolement en onbegrip.
In het slot van het boek, wanneer Lolita al lang geen nimfijn meer is, transcendeert Humberts obsessie in ware liefde, die onaards is en dus elders zal moeten voortleven: “Ik denk aan oerossen en engelen, het geheim van duurzame pigmenten, profetische sonnetten, de toevlucht van de kunst. En dat is de enige onsterfelijkheid die jij en ik kunnen delen, mijn Lolita.” In The New York Review of Books (1984) wijst Edmund White op de romantische intentie van “Lolita”, dat doorheen alle ironie, parodie en spot, net een liefdesverhaal wil zijn door het tegendeel ervan voor te wenden.
DE ERNST VAN HET SCHAAKSPEL
“Lolita” is vooral een uitermate erudiete roman, die geen moraal of ideeën wil verdedigen, maar via een bepaald thema, een plot, in de eerste plaats gericht is op een esthetische ervaring. “Lolita” beroept zich niet eens op morele onschendbaarheid onder een artistieke vlag; de moraal is, als criterium bij de beoordeling, geheel en al irrelevant indien die niet in het boek zelf verankerd ligt. De enige moraal is die van de creatieve vrijheid en de verbeelding.
Daar ligt net het moeilijke aan dit werk, wat te maken heeft met hoe het wordt gelezen. De conventionele literaire traditie wil immers dat een literair werk wordt gelezen als een vertelling over de werkelijkheid, waarmee het dus een mimetische verhouding dient te onderhouden. Het moet er, op een of andere manier, een getrouwe afspiegeling van zijn. Maar het is bepaald geen zogeheten postmoderne uitvinding om te stellen dat waarheid en alles wat daar aan bijvoorbeeld moraal aankleeft – voor zover dat in kunst terzake zou doen – slechts zeer betrekkelijk is.
Wie bijgevolg in “Lolita” op zoek gaat naar realisme, naar autobiografie of naar seksuele prikkels, wie zich dus vergenoegt om even langs de oppervlakte van de plot te schaatsen, zal dus lang moeten zoeken. Het boek verdient, nee, eist een andere lectuur, zoniet zal het vervelend, incoherent en ook onbegrijpelijk lijken.
“Lolita” is immers een meticuleus geconstrueerd taalkunstwerk – Humbert: “Ik heb alleen woorden om mee te spelen.” Het berust op spiegeleffecten, maskeringen, woordspelingen, narratieve valstrikken, interne en intertekstuele verwijzingen, stijl- en genreverschuivingen of taalspelletjes die wél met de ernst van een schaakspel moeten worden gespeeld. Vooral door zijn sterk parodiërende karakter provoceert het vooroordelen, eeuwig lijkende opvattingen en gevestigde logica’s.
Dat alles maakt “Lolita” niet tot een “moeilijk” boek, integendeel, het genereert wel een rijkdom aan betekenissen, die ook een herhaaldelijk herlezen mogelijk maken. De roman geeft, bijvoorbeeld, al wanneer hij pas voor één tiende onderweg is terloops zijn hele plot prijs. Maar de lezer moet dat wel zien staan, en dat kan alleen vanuit het besef dat er in deze roman, anders dan in de werkelijkheid, geen plaats is voor willekeur.
“Lolita” bestaat alleen in taal en als taal, en is geheel in zichzelf besloten. Daaruit put het boek ook zijn esthetische kracht. Een seksmaniak kan er niets mee aanvangen – wie daarentegen openstaat voor literaire creativiteit en verbeeldingskracht, ondergaat dat zeldzame gevoel van ook als lezer voor een keer ernstig te worden genomen.
De jongste “Lolita”-vertaling werd verzorgd door Rien Verhoef (De Bezige Bij, 1994).
Marc Reynebeau