Technopionier Derrick May keert terug naar Detroit, een betonnen woestijn die de toekomst heeft gezien. Een verhaal van geven en nemen, van muzikale subculturen, enggeestigheid en creativiteit.
Sommige generaties zijn voorbestemd om de status-quo te behouden. Andere zijn gemaakt om dingen te veranderen. Het zijn woorden uit het boek “The third wave” (1980) van de Amerikaanse futuroloog Alvin Toffler die bij de publicatie een grote indruk maakten op drie zwarte middenklassers op de Belville High School in Detroit. Op slag voelden Juan Atkins, Derrick May en Kevin Saunderson zich technorebellen. Agenten van de Derde Golf die een nieuwe maatschappijvorm voor ogen hadden waarin de mens de controle zou hebben over de grote lijnen van de technologische opmars. Voor de eerste keer in de geschiedenis zorgde een boek voor een muzikale kentering.
Er was echter ook Detroit. Steden inspireren artiesten omdat ze zo ongelooflijk boeiend of oneindig vervelend zijn. Detroit was het ideale braakland. De autobranche die de kaart van de stad had getekend, was weggetrokken en liet een krater achter. Detroit miste de aansluiting met de technologische revolutie volledig en zag zijn hart letterlijk uitgevreten worden.
Het centrum is een betonnen woestijn waar alleen de kantoorgebouwen nog enkele uren per dag voor beweging zorgen. ’s Nachts lopen er zelfs herten rond. De lokale overheid wil tabula rasa maken met het verleden en gooit de stad stelselmatig plat om op het puin een nieuw utopia te bouwen.
De stad en de natie moesten de ideeën en de gevoelige elektronische schokken van de Belville Three niet. De groeimiddelen voor techno vonden ze in Europa, waar ze als artiest en deejay voluit hun gang konden gaan. Tien jaar later daagt er zoiets als een verantwoordelijkheidsgevoel. Dat bleek heel duidelijk uit de reportage die de Nederlandse omroep VPRO onlangs draaide in Detroit. De drie pioniers gingen opnieuw op de schoolbanken zitten en vertelden het verhaal vanuit de overzichtelijke en genuanceerde surplus die een historische terugblik eigen is.
Het is hen redelijk voor de wind gegaan. Met het uitkomen van “Innovator” van Derrick May hebben ze nu elk hun overzichtsalbum en de orderboeken blijven goed gevuld. Alleen is er die verdomde stad die ze evenveel haten als omarmen en die er het afgelopen decennium alleen maar verder op achteruit is gegaan.
Je zag de twijfel. Lieten ze Detroit definitief aan zijn lot over of zouden ze toch maar voor een heroïsche reddersrol kiezen? Een verhaal van geven en nemen door de ogen van Derrick May, naar eigen zeggen de cheerleader van het trio.
Detroit is duidelijk in twee kampen verdeeld. Je hebt de slopers die alles willen platgooien en een handvol mensen dat nog wat meubels wil redden. Wat staat er bovenaan uw lijst van te klasseren gebouwen?
DERRICK MAY: Mijn favoriete plek is een oude bioscoopzaal die een nieuwe bestemming gekregen heeft als parkeergarage. Wat een ongelooflijk statement is. Je geeft een bestaand gebouw een nieuwe en onverwachte bestemming. Zoiets ga je toch niet met de grond gelijkmaken. Want dan maai je ook de fundamenten van de stad weg en ontneem je mensen de energie om in een gemeenschap te willen geloven. Dat doe je zeker ook niet door vervolgens op die kale vlakte vreemde wezens te gaan bouwen – een project van Michael Jackson die hetzelfde van plan is in Warschau – of casino’s.
Vroeger was er in Detroit een sterke industriële aanwezigheid die de gemeenschap draaiende hield. Tot de ondernemers genoeg hadden van de inmenging van de vakbonden en hun activiteiten verkasten naar Mexico, Taiwan en bedrijfsvriendelijker delen van de Verenigde Staten. De macht van de vakbonden is vandaag nog altijd zo groot dat mensen blijven vasthangen aan een infrastructuur die totaal onzichtbaar is geworden. Ze verwachten dat de redding uit die hoek zal komen.
De burgemeester blijft anders erg optimistisch. Hij voorspelt dat de werkloosheid tegen 2010 volledig verdwenen zal zijn.
MAY: Hij is dan ook bezig om alle zwarten stelselmatig uit het centrum te gooien. Hij wil een plastieken en kiemvrije stad bouwen die een veilige haven moet worden voor de middenklasse die vandaag in de voorsteden woont. Het wordt een plek waar je alleen met een lidkaart welkom zal zijn. De zwarten verdwijnen naar sociale woningen aan de rand van de stad en tellen niet meer mee. Daarmee wordt een subcultuur in het leven geroepen die onvermijdelijk de kracht van een vulkaan zal krijgen.
Je voelt nu al dat de overheid zich op een oorlog voorbereidt. Het politiekorps is op korte tijd helemaal omgebouwd. Een paar jaar geleden bestond het uit mensen uit Detroit en weerspiegelde het de verhoudingen tussen blank en zwart. Stilaan is het een blank korps geworden van stoere knapen die uit het zuiden werden geïmporteerd. Er is iets aan de hand wat de voorbode is van wat ook de rest van de Verenigde Staten en Europa te wachten staat. Detroit is de waarzegger van de westerse wereld.
In de televisiedocumentaire zegt u ook dat Detroit meteen van de tweede naar de vierde golf zal moeten springen. Als het dat al kan.
MAY: Detroit heeft de toekomst gezien en die ziet er voor velen niet al te rooskleurig uit. De stad heeft nooit de overstap kunnen maken van industrie naar technologie en stevent op een vacuüm af. De voortrekkers van morgen worden volgens mij de landen van de huidige derde wereld. Neem bijvoorbeeld een land als Turkije dat tot voor kort nog volop in de eerste golf zat. Het is een natie die van het land leeft. De industriële activiteit is er altijd beperkt gebleven. Plotseling gaat het in volle draf van de eerste naar de derde golf. Het neemt de concepten van de agrarische revolutie en koppelt die aan de technologie. Mensen sturen hun kinderen naar het buitenland om de horizonten verder te verruimen en gebruiken dat in hun voordeel.
Misschien ligt de toekomst van Detroit wel in de muziek die het jarenlang heeft verwaarloosd.
MAY: We hebben de steun gekregen van de burgemeester om een eigen club op te zetten. Zijn drijfveren blijven me trouwens onduidelijk. Op een of andere manier krijgt Detroit altijd de burgemeester die het verdient. Ook de huidige man is weer zo’n vreemd exemplaar. Ik heb een aantal keer vergaderd met hem over het project, maar ik had geen moment de indruk dat hij luisterde naar wat ik vertelde. De club moet een soort van technoplex worden, een informatiecentrum dat muzikale geesten wil helpen ontwikkelen.
De mensen van mijn generatie hebben tijdens de jaren tachtig fantastische mentors gehad. Figuren als radiomaker Electrifyin Mojo die de muzikale apartheid uit de ether verjoeg en ons bestookte met een vreemde maar inspirerende mix waarin funk, Kraftwerk, James Brown en Joni Mitchell vreedzaam samenwoonden. Elk van ons heeft zijn eigen stijl ontwikkeld en is daarmee de wereld gaan rondreizen. We hebben ondertussen dus een pak kennis vergaard, maar de tijd ontbreekt om het door te geven. Wil Detroit echter ooit nog een echte artistieke onderstroom krijgen, dan zal die van ons moeten komen.
Het is onze taak om het zinkend schip te redden voor het een nepstad wordt die zich allesbehalve geroepen zal voelen om creativiteit te steunen. Werk heeft altijd op de eerste plaats gestaan in Detroit. Er komt een hoop talent vandaan, maar iedereen is er vroeg of laat weggevlucht. Zo is het legendarische Motown naar Los Angeles verhuisd omdat het zich in Detroit afgesloten voelde van de wereld. Tussen Motown en onze generatie zat een gat van twintig jaar waar wij met plezier zijn ingesprongen. Wat goed was voor ons, maar niet voor de stad. Want ook wij zijn weggetrokken. Ik ben er ondertussen 35 en voel dat het moment voor iets nieuws is aangebroken. Er is geen bedreiging meer, want vroeg of laat moet ik er toch mee kappen. En door de jongeren op gang te trekken, blijft mijn naam vanzelf verder leven.
Hoe ging het er destijds eigenlijk aan toe op Belville High? Ik kan me moeilijk voorstellen dat jullie daar als wijze monniken met een boek van Alvin Toffler onder de arm rondliepen.
MAY: ( lacht) Het scheelde toch niet veel. We waren een soort van geheim verbond zoals in de film “Dead poets society”. Rebellen die door niemand begrepen werden. Ik heb mijn eindexamen over “The third wave” gemaakt en ben gezakt omdat men vond dat ik larie verkondigde. Het was alsof ik hen kwam vertellen dat de mens ooit nog op Mars zou landen. Typisch voor Detroit. Het is een soort van enggeestigheid die je ook kan doortrekken naar de rest van de Verenigde Staten.
Neem nu het nationale voetbalelftal. Amerikanen houden van basketbal, football en baseball en zijn verknocht aan de teams uit hun stad. Er worden wel zogenaamde wereldkampioenschappen gehouden, maar uiteindelijk blijven het stadsstaten die tegen elkaar uitkomen. Nu is er ineens dat voetbalelftal met de beste Amerikaanse spelers dat uitgestuurd wordt naar een groot internationaal treffen. De sport is wel niet echt populair maar het minste wat je mag verwachten, is dat men zich als een man achter die ploeg gaat scharen om aan te tonen dat de Verenigde Staten werkelijk verenigd zijn. Niets is minder waar. En weet je waarom? Omdat Amerikanen geen Amerikanen zijn.
Met het wegvallen van de protestgeneratie uit de jaren zestig is ook het gemeenschapsgevoel verdwenen. Dus betekent ook zo’n nationaal elftal niets meer. Amerikanen zijn vandaag wezens die op een grote lap grond wonen en proberen ouder te worden. Het kan hen geen moer schelen wat er in hun nabije omgeving en de rest van de wereld gebeurt. En Detroit is daar een exponent van.
Het verhaal van techno is erg verwant met dat van het befaamde jazzlabel Blue Note. Jazz bloeide open dankzij de visie van twee uit Duitsland gevluchte joden en de Europese belangstelling. Volgens de stichters van Blue Note zijn de Amerikanen zo gewend aan de diamanten in hun eigen tuin dat ze die niet meer als kunst kunnen koesteren.
MAY: Iets wordt pas als kunstvorm erkend in de Verenigde Staten als het werkelijk heel groot geworden is. Wanneer werd techno aanvaard? Toen Madonna er op de televisie over ging praten. Waar ze dan verklaart dat er voor haar nog nooit iemand een technoplaat met liefde en gevoel had gemaakt. Waar heeft ze het in godsnaam over? Haar jongste album is in haar ogen techno omdat er wat hippe Britse producers aan hebben meegewerkt. Elk historisch perspectief is haar vreemd. En dan moet je weten dat ze uit Detroit afkomstig is. Verbazingwekkend en tegelijkertijd ook heel normaal voor een land dat louter op status is gebouwd.
Op de middelbare school zat ik in het atletiekteam. Ik was niet eens een goed atleet. Maar omdat ik er zo uitzag, mocht ik later op school komen of gewoon een dag wegblijven. Daar draait het allemaal om. Je bestaat pas als artiest wanneer je met je hoofd op de cover van een magazine hebt gestaan.
Hoe komt het eigenlijk dat house en techno de eerste zwarte muziekstijlen in lange jaren zijn die nooit echt het grote publiek hebben gehaald in de Verenigde Staten ?
MAY: Omdat Amerikaanse platenfirma’s altijd geweigerd hebben om er aandacht aan te besteden. Vandaag doen ze alsof hun neus bloedt omdat ze weigeren toe te geven dat ze een fout hebben gemaakt. En als ze met iemand uit de danswereld willen werken, opteren ze voor een blanke artiest. Omdat ze die gemakkelijker kunnen verkopen dan zijn zwarte evenknie. Wat ze ondertussen niet beseffen, is dat de Amerikanen de afgelopen veertig jaar altijd massaal bezweken zijn voor alle vormen van zwarte muziek. Het is daar dat de toon gezet wordt. De hele act van Elvis Presley is van de zwarten gejat. Het is helemaal niet racistisch om dat te beweren.
Techno blijft dus een echte subcultuur.
MAY: Zeer zeker. De muziek is natuurlijk geërodeerd. In het begin was het onze muziek en had je een pure vorm. We hebben nooit beweerd dat anderen niet even sterk voor de dag konden komen. Maar we hadden ook nooit verwacht dat techno tot zulke povere resultaten zou kunnen verglijden. Het doet me een beetje denken aan een kop sterke koffie die je steeds verder met water verdunt. En net dat mengsel is natuurlijk populair geworden. Door de miskenning van de Amerikaanse platenfirma’s is echter een groot deel van de scène ondergronds gebleven. Heel wat mensen werken op een niveau waar weinig geld mee gemoeid is. Op zo’n moment wordt het een overlevingstest. Je moet je ambities afwegen tegen de vraag of je er ook van kan leven. De afgelopen tien jaar zijn maar weinig mensen in die test geslaagd. Je kan ze op een hand tellen en ik ben bijzonder blij dat ik bij de gelukkigen mag behoren.
Het contrasteert zeer fel met de Europese situatie waar de belangrijke technolabels ondertussen via samenwerkingen met grote platenfirma’s naar een hoger niveau zijn gestapt.
MAY: De Amerikaanse muziekindustrie gelooft nog altijd niet dat zwarte artiesten of producers hun eigen bedrijf kunnen runnen. Niemand heeft tot dusver de eerlijke deals kunnen bedingen die men in Europa krijgt. Ik geef het voorbeeld van Carl Craig en Planet E. Het label heeft een sterk artiestenrooster en bouwt zijn releaseplanning goed op. Niet te veel, niet te weinig, een degelijke kwaliteit, een goed team. Craig is een intelligente man en hij ziet er bovendien ook goed uit. Een ideale configuratie voor een grote platenfirma om gauw met een paar miljoen dollar over de brug te komen en hem in te schakelen als de antenne die ervoor zorgt dat Detroit een nieuwe Motown-hausse tegemoet gaat. Craig krijgt zonder enige moeite de steun van de hele stad. De interesse is natuurlijk nihil. Bovendien wordt het elke dag duidelijker dat we geen kentering meer moeten verwachten. Het enige voordeel is dat die frustratie ons aan de gang houdt. We moeten scherp blijven om te kunnen overleven.
Wanneer kreeg u voor het eerst het gevoel dat u met iets belangrijks bezig was?
MAY: Eigenlijk al op het moment dat ik de atletiek opgaf en besloot om deejay te worden. Ik was bang, maar tegelijkertijd zo ongelooflijk boos op de wereld dat ik met energie te koop liep. Ik voelde me een beeldenstormer die mensen nieuwe dingen wilde leren. Wat erg moeilijk was, want die mensen wilden namelijk niet luisteren. Ik had me er niet aan verwacht dat ze zo onverschillig en koppig zouden zijn. In Detroit kwam daar natuurlijk net de schep bovenop die me definitief door het lint joeg.
Derrick May, “Innovator”, (Transmat/R&S).
Jan Delvaux