Het verschil tussen Vlaamse cultuur en cultuur in Vlaanderen : er blijft een kloof met de politiek.
De al jarenlang aanslepende polemiek rond de ?Culturele Ambassadeurs van Vlaanderen? is tekenend voor de situatie van wederzijds onbegrip tussen de politieke en de culturele wereld in Vlaanderen. De discussie reveleert een gespannen verhouding, meer bepaald naast elkaar lopende verwachtingspatronen. Cultuurmakers zien blijken van belangstelling en waardering vanwege de overheid graag concreet en praktisch. In geld, bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend ; ook een gunstig klimaat voor de kunst of een behoorlijke infrastructuur blijven meer dan welkom. Een op instorten staand theater, het is niet onbekend.
Daar tegenover staat dan de overheid : die wil haar kunstzonen en -dochters vooral graag uitsturen om in den vreemde de ?herkenbaarheid? van Vlaanderen te gaan bevorderen. Wat plat gezegd : kunst als overheidspropaganda, als politiek prestige, als ornament van de macht, zoals ten tijde van de feodale opdrachtgevers van de kunst. Typerend daarvoor is het al jaren sluimerende ongenoegen rond de vermeende, nooit opgehelderde financiële voorkeursbehandeling die het gestroomlijnd musicerende orkest I Fiamminghi zou genieten bij minister-president Luc Van den Brande (CVP), wat cultuurminister Luc Martens (CVP) verder ook met zijn muziekbeleid zinnens moge zijn.
EEN VLAG IN DE ZAAL
En daar komen dan misverstanden van wanneer, pakweg, danseres Anne Teresa De Keersmaeker geen leeuwenvlag wil zien hangen in de zaal waar ze met Rosas optreedt, terwijl de overheid maar niet kan begrijpen waarom zij dat niet wil. Is ze daar soms beschaamd om, misschien ? Maar nationale schaamte en fierheid zijn niet bepaald de categorieën waarin kunstenaars redeneren. Zij hebben meer bepaald geen Vlaamse identiteiten uit te dragen, niets om als iets herkenbaars aan het buitenland te gaan tonen. Behalve hun werk zelf en daar zit het allemaal al in, als het goed is. En vaak is het goed genoeg, in de meest verscheidene kunstdisciplines, opdat het wel degelijk op het internationale forum mag gezien worden. Het is aan de kwaliteit van hun werk en de weerklank dat het krijgt dat ze hun assertiviteit ontlenen, niet aan het toeval van hun geografische herkomst.
Hedendaagse kunstenaars, ook in Vlaanderen, vinden dat het net de taak van de kunst is om schijnbare evidenties zoals nationale identiteiten ter discussie te stellen. En dan wordt een vlag aan de muur een vloek, niet omdat het dié vlag is, maar omdat elke vlag een affirmatieve, politieke boodschap inhoudt die haaks staat op de vraagstelling die op de scène wordt gegenereerd. In de kunst gaat het niet om herkenbaarheid of afgrenzing, wel om het omgekeerde, om transgressie en contaminatie, het overschrijden en het vermengen van invloeden en tradities, want dit zijn tenslotte postmoderne tijden voor iets.
Er is niets abnormaals aan dat politiek en kunst niet altijd goed met elkaar overweg kunnen. Integendeel, dat hoort bij die spanningsvelden waaruit zich ook een creatieve dynamiek kan ontwikkelen, zolang de dialoog tenminste in stand wordt gehouden. Maar in Vlaanderen is dat lange tijd allerminst vanzelfsprekend geweest, en wel doordat kunst en cultuur er in de politiek-ideologische sfeer gevangen zaten de verzuiling dus, zoals de cliché-term ervoor luidt. Cultuurbeleid zat dan ook grotendeels in een context van volksopvoeding en Goede Smaak en op dat terrein kende de uitwaaierende cultuursector van in de jaren zestig en zeventig zijn grote bloei, met maatschappelijk verantwoorde decreten over vormingsorganisaties of culturele centra.
Maar de onderworpenheid van kunstenaars aan de subsidiemacht maakte van hen nu eens slaafse bedelaars, dan weer creëerde ze een diepe argwaan, of er bleef kortweg alleen onbegrip en onverschilligheid over. Bijvoorbeeld : nog had cultuurminister Martens zijn recente plannen voor de oprichting van een Raad voor Cultuur niet bekend gemaakt, of daar ontstonden in het Antwerpse al plannen voor een alternatieve Raad, die er eigenlijk van uitgingen dat zo’n officieel cenakel toch niet te vertrouwen zou vallen. In de relatie tussen cultuur en overheid primeren oppositie en contramine vaak op partnership.
ER KOME ZAKELIJKHEID
De cultuur was één van de eerste terreinen waarop het verzelfstandigende Vlaanderen politieke autonomie verwierf, maar dat is er niet echt aan te zien, hoezeer de culturele factor ook de motor van die Vlaamse zelfstandigheidsdrang heet te zijn. Hoewel, toen hij het departement beheerde, leek Patrick Dewael (VLD) cultuur al even, naar Brits model, te zien als het ministerie van fun, pret : het moest maar eens uit zijn met de ideologische bevoogding van de kunst. Maar er kwam een andere voogdij voor in de plaats : de commerciële. Dewaels paradepaardje was dan ook de oprichting van het privé-televisiestation VTM.
Zijn opvolgers Hugo Weckx (CVP) en vooral Luc Martens streefden naar een verzakelijking van hun beleid, wat onder meer tot uiting kwam in de publicatie van een reeks beleidsbrieven. Die gaven aan waar een minister met zijn beleid naartoe wou, zodat de kunstwereld ook wist wat hij te verwachten kon hebben en wat niet. Het geheel werd er in alle geval transparanter op, ook omdat de overheid de wil uitsprak om het beleid meer af te stemmen op noties als kwaliteit, representativiteit of efficiëntie en daarbij op zoek ging naar meer objectiveerbare criteria.
Ook dat is ongetwijfeld mede een gevolg van budgettaire druk : zijn de cultuurbudgetten bepaald niet groot en blijken de bestedingen allerminst prioritair te zijn voor de overheid, de centen moeten goed worden besteed. Dat alles maakt van de cultuurbegroting geen vetpot, maar het opent wel perspectieven voor een ernstig gesprek over waarvoor cultuur dan wel goed mag zijn, een debat dat verder gaat dan de vraag of er een vlag in de zaal mag hangen.
M.R.
Anne Teresa De Keersmaeker : internationale erkenning.