Justitieminister Stefaan De Clerck ligt onder vuur. Franstalige magistraten en politici proberen hem uit koers te slaan. Zijn ant- woord op het oproer : ?We hebben een plan als een vliegdekschip.?
Het zal nu wel iedereen duidelijk zijn dat de demonen van de politicaillerie van meet af aan beducht waren voor een consensus in de parlementaire onderzoekscommissie, die de gerechtelijke enquêtes naar de misdrijven van Marc Dutroux en consoorten doorlichtte. De unanimiteit bij de stemming over het eindverslag in de commissie zelf en in plenaire zitting van de Kamer veranderde daar niets aan. Bij die gelegenheid spraken enkele Franstalige socialisten van de PS en liberalen van de PRL al met dubbele tong, maar stemden zij toch unisono in met de conclusies en de aanbevelingen van de commissie. Die willen het justitiële en politiële landschap hertekenen en intussen zo nodig enkele individuele tekortkomingen door de bevoegde tuchtoverheden laten sanctioneren.
Genoeg redenen dus voor een aantal Franstalige politicards om in te spelen op het ongenoegen van al even reactionaire magistraten en zo de voorgestelde hervormingen en mogelijke sancties, desnoods om communautaire drogredenen, onmogelijk te maken. Getuige daarvan wat een paar PS-kopstukken in hun 1 mei-toespraken vertelden. Zo is er sinds vorige week een demonisch, maar niet eens zo nieuw verbond tussen bepaalde Franstalige politici en magistraten tegen minister van Justitie Stefaan De Clerck (CVP). Die wil immers werk maken van de dan toch unaniem goedgekeurde aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie. Bovendien wil hij nagaan of er mogelijke collusie bestond tussen bepaalde Franstalige politici, magistraten, speurders en Dutroux en de zijnen. Elke vorm van obstructie is voor sommigen derhalve zeer welkom.
In welke mate voelt Stefaan De Clerck zich nog de minister van alle magistraten ? En waarom reageren de Franstalige magistraten anders dan hun collega’s in Vlaanderen ?
STEFAAN DE CLERCK : De reacties op het verslag- Dutroux maken nu wel voor iedereen duidelijk dat het zuiden en het noorden van het land verschillend tegen de hervorming van het gerechtelijk en politioneel apparaat aankijken. Nogal wat Franstalige politici staan principieel weigerachtig tegenover de integratie van alle politiediensten in één enkel korps. Ook mogelijke sancties van magistraten en speurders worden in het zuiden anders bekeken dan in Vlaanderen. En bovendien willen de Franstaligen vooral de aandacht vestigen op het gebrek aan middelen van het gerecht, terwijl de Vlamingen veeleer aansturen op mentaliteits- en gedragswijzigingen binnen dat apparaat. Zo verschillende percepties kunnen echter tot een vruchtbare dialoog leiden. Al geef ik grif toe dat één en dezelfde houding van mij nog nooit zo verschillend geïnterpreteerd werd, naar gelang van het landsdeel.
Franstaligen bekijken het justitiële altijd anders dan Nederlandstaligen. Denk aan een paar van de vijf procureurs-generaal, die nu onder uw leiding in college bijeenkomen.
DE CLERCK : Er is inderdaad een verschil in lezing van wetten en andere teksten. In de hele discussie over de hervorming van de politiediensten, bijvoorbeeld, hebben de Vlamingen genoeg aan een nieuw concept om mee van start te gaan, terwijl de Franstaligen onmiddellijk in andere termen redeneren en alles vooraf al gepreciseerd willen : tot de naam van de chef toe. De Vlamingen zijn daarin misschien naïever. Anderzijds bemoeilijken de Franstaligen het debat door zo ver op de beslissingen vooruit te lopen dat een aantal basisbeslissingen onmogelijk worden.
Ook in het college van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep blijkt dat iedereen het product is van zijn omgeving. En die is anders in Bergen, Luik of Brussel dan in Antwerpen en Gent. Zo stond de voormalige procureur-generaal bij het hof van beroep in Luik, Léon Giet, veeleer bekend om zijn convivialité en jovialiteit dan om de strenge rechtshandhaving in zijn ressort. En toch blijf ik geneigd om dit soort culturele verschillen als een verrijking te zien. Maar het is juist dat zelfs in het college de Franstalige procureurs-generaal anders aankijken tegen drugs, sekten of snelheidsovertredingen dan hun Vlaamse ambtsgenoten. Alleen al bij de discussies over de installatie van onbemande camera’s werden aan Waalse zijde meteen de grote principes van de bescherming van het privé-leven en dies meer bovengehaald. Elke vorm van controle ligt daar blijkbaar moeilijker.
Maar als voortaan alle thema’s communautair worden vertaald en alle verschillen op de spits worden gedreven, dan geraken noch de gerechtelijke noch de politionele diensten uit de problemen. Integendeel. Dan krijgen we de typische Belgische explosieve cocktail van de voorbije dagen. De 1 mei-verklaring van Waals minister Jean-Claude Van Cauwenberghe (PS) heeft nog olie op het vuur gegooid, terwijl de fundamentele boodschap toch moet zijn dat die unaniem goedgekeurde aanbevelingen voor heel België een enorme uitdaging zijn. Iedereen heeft gevraagd, ja zelfs geëist dat er onmiddellijk werk van gemaakt wordt.
Het is toch uniek in de annalen dat bijna uitsluitend Franstalige magistraten, op de rand van de insubordinatie, met stiptheidsacties beginnen, dat Brusselse onderzoeksrechters weigeren in niet-dringende dossiers verder te werken en dat intussen de eerste-voorzitters van de hoven van beroep, onder het mom van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, verder een aantal benoemingen uitsluitend in eigen rangen willen arrangeren. Hoelang kan een justitieminister dit soort oproer dulden ?
DE CLERCK : Zo zie ik dat niet. Ik begrijp een aantal reacties. Het gaat immers om fundamentele hervormingen. En dat het verslag-Dutroux, bovenop de analyse van de feiten, ook een reeks aanbevelingen doet, is evenmin een probleem. Sindsdien kwam er wel een massa frustraties en angsten vrij. De methodiek en het optreden van de parlementaire onderzoekscommissie heeft immers elke magistraat en politieman duidelijk gemaakt dat hij of zij zich misschien wel eens in het openbaar en desnoods rechtstreeks voor de camera’s zal moeten verantwoorden. Dat besef is positief, voor zover het de mentaliteitsverandering bevordert. Maat het is negatief als het alle betrokkenen in het defensief zou jagen. Zo proberen sommigen het verslag van de commissie belachelijk te maken. Anderen komen met verwijten aan het adres van de politiek aandragen en vernauwen de hele discussie tot een gebrek aan middelen en mensen.
Zolang Vlaanderen, Brussel en Wallonië elk met hun eigen ontvoeringszaken geconfronteerd werden, bleef het een niet-communautair dossier. Het zou erg zijn als we moeten vaststellen dat je in dit land geen conclusies meer kan trekken tenzij ook die communautair afgewogen worden, met inbegrip van de sancties. De Franstalige liberalen van de PRL proberen daar nu, vanuit de oppositie, munt uit te slaan. Ze moeten beseffen dat ze op die manier een hervormingsgerichte grondstroom dreigen af te remmen. Zeker als andere Franstalige partijen in dat opbod meegaan. Daar zal niet alleen justitie, maar ook een stuk rechtvaardigheid onder lijden.
Hebt u die cocktail niet nog explosiever gemaakt door iedereen te vlug af te willen zijn ? Eerst door de Brusselse procureur des konings Benoît Dejemeppe op de wip te zetten en daarna door het hoofd van uw voorganger Melchior Wathelet op de regeringstafel te leggen ? Volgens het boekje restte er toch voldoende tijd om over hun lot te beslissen ?
DE CLERCK : Zodra het verslag van de parlementaire onderzoekscommissie bekend was, heb ik onmiddellijk de nodige disciplinaire verslagen gevraagd. Dat hoort zo.
Maar u hebt meteen ook procureur Dejemeppe aangeraden zich kandidaat te stellen voor een andere functie. Die van advocaat-generaal bij het hof van beroep in Brussel, bijvoorbeeld.
DE CLERCK : Ik heb onmiddellijk gesprekken gevoerd noch min noch meer met procureur-generaal André Van Oudenhove en met procureur des konings Dejemeppe. Want ik wil ook vermijden dat de hervormingen, die op het getouw staan, gehypothekeerd worden door problemen van disciplinaire aard aan het hoofd van een belangrijk parket zoals Brussel. Wij stevenen tot nog toe met hoge snelheid op de hervormingen van justitie af, maar moet ik voortdurend rekening houden met de loodzware erfenissen uit het verleden. Ik hoopte en hoop nog steeds dat het verslag-Dutroux ons zou toelaten een stuk van dat verleden definitief achter ons te laten zodat we, alle hens aan dek, aan de toekomst kunnen bouwen.
Dat verklaart waarom ik vlug wil gaan. Voor het zuiden van het land blijkt dit echter trop et trop vite, voor het noorden too little and too late. Bovendien hebben veel politici na een ultiem moment van consensus bij de goedkeuring van het commissieverslag het klassieke rollenspel weer opgenomen om zich tegenover hun achterban te profileren. Het eerste thema dat op tafel kwam, is goed om hun identiteit opnieuw te confirmeren. Daar zijn we nu aan toe.
Ik heb tegenover procureur Dejemeppe alsnog geen enkele sanctie genomen. Zo gaat dat niet en ik kan mij niet in zijn plaats kandidaat stellen voor een andere functie. Dat hij dat nu zelf heeft gedaan, schept nieuwe mogelijkheden : zowel voor hem als voor mij. Intussen loopt die onvermijdelijke tuchtprocedure. Ook ten overstaan van het Brussels parket, dat op zichzelf een probleemgebied is, wil ik mijn volle verantwoordelijkheid nemen. Procureur Dejemeppe plaatst zelf uitdrukkelijk de res publica boven zijn persoonlijk belang, wat hem siert. Net zomin als hun medeburgers kunnen magistraten het verslag-Dutroux negeren en doen alsof er niets gebeurd is. Wie durft in Brussel nog te beweren dat het onderzoek naar Loubna goed gevoerd en geleid werd ? Er valt uiteraard veel te zeggen over de dertien bladzijden van het commissieverslag over de individuele tekortkomingen en dit hoofdstuk zal nog voor veel controverse zorgen. Maar ook dit deel van het verslag is door een parlementaire onderzoekscommissie unaniem goedgekeurd. Justitie is daarmee op zijn nummer gezet, mij als minister inbegrepen. Ook de magistraten moeten tot een mea culpa bereid zijn ; ze moeten een stap terug kunnen zetten, in het besef dat zij, precies dank zij datzelfde verslag, ook tien stappen vooruit kunnen. Ondanks zijn onvolmaaktheden, biedt deze tekst zowel de justitie als de politie onverhoopte kansen om eindelijk te realiseren waar voorlopers al meer dan tien jaar voor ijveren.
Waarom hebt u dan meteen ook de kop van uw voorganger op justitie, Melchior Wathelet, op de regeringstafel gelegd, door te laten verstaan dat de verlenging van zijn mandaat als rechter in het Europees Hof van Justitie in Luxemburg zou heroverwogen worden ?
DE CLERCK : In de mate dat de parlementaire onderzoekscommissie verantwoordelijken bij naam noemt, moeten volgens mij alle bevoegde overheden gevat worden en nagaan welk gevolg ze aan het commissieverslag kunnen geven. Dat geldt ook voor toenmalig justitieminister Wathelet, die nu namens ons land in het Europees Hof van Justitie in Luxemburg zetelt en van wie in het verslag van de onderzoekscommissie wordt gezegd dat hij individueel is te kort geschoten. Het was dus aan de regering om zich daarover te beraden. Dat heeft ze intussen gedaan en, zoals u weet, heeft premier Jean-Luc Dehaene (CVP) uiteengezet dat ?het intrekken van de voordracht van Wathelet als rechter in het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap manifest buiten verhouding zou staan tot de in het verslag vermelde verantwoordelijkheid.?
Die beslissing betreft echter de bevoegdheid van de regering om iemand voor te dragen of niet, maar bindt het Europees Hof van Justitie niet in de benoeming van haar leden. Dat wil zeggen dat de regering Melchior Wathelet vroeger heeft voorgedragen voor het verslag van de Commissie-Dutroux en dat ze daar niet op terugkomt. Het is aan het Hof van Justitie om desnoods uit te maken of het nu, aan de hand van het verslag-Dutroux, over de persoon van een rechter anders dan voorheen kan oordelen of niet. Zo’n beroepsverbod uitspreken, is niet hetzelfde als desgevallend in de regering beslissen dat betrokkene in de gegeven omstandigheden geen minister van Justitie meer zou kunnen zijn. Het commissieverslag zegt echter letterlijk dat ?de verantwoordelijkheid van de toenmalige justitieminister, de heer Wathelet, in aanmerking te nemen valt?, niet omwille van de voorlopige invrijheidstelling van Marc Dutroux en Michèle Martin, maar omdat ?de opvolging ervan totaal te wensen overlaat.? Precies deze formulering stelt een deel van het probleem. Want, niet de vrijlating op zich maar het suivi, de in werkelijkheid gebrekkige opvolging ervan, wordt hem ten kwade geduid.
Dit kan ook u verweten worden.
DE CLERCK : Evident. Ik ben op 23 juni 1995 minister van Justitie geworden. ’s Anderendaags zijn Julie en Mélissa verdwenen en zij werden slechts op 17 augustus 1996 teruggevonden. Al die tijd is ook de opvolging van Dutroux onder mijn finale verantwoordelijkheid voortgezet.
Voelt u zichzelf verantwoordelijk ? Sommigen willen ook uw collega van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte (SP) voor het optreden van de rijkswacht verantwoordelijk stellen ?
DE CLERCK : Als verantwoordelijkheid zo begrepen wordt, ben ook ik als lid van de politieke klasse verantwoordelijk. En wat dit soort opvolging betreft, zijn wellicht een twintigtal mensen op een of ander ogenblik verantwoordelijk voor een gevangene die onder voorwaarden vrijkomt. En zo zijn er dan weer enkele duizenden. En daarbij moeten dan nog de geïnterneerden gerekend worden die, zodra ze buiten de gevangenis komen, op hun beurt moeten opgevolgd worden. Daar zijn netwerken mee bezig, waar zowel federale als gewestelijke departementen met hun respectievelijke ministers voor verantwoordelijk zijn. Als de bevoegde minister telkens moet opstappen als een onder voorwaarden vrijgelaten gedetineerde recidiveert of een misstap begaat, krijgen we om de haverklap een nieuwe minister van Justitie.
Opstappen helpt niet. Integendeel. Wij moeten wel alert reageren. Zo heb ik in september 1995 de rijkswacht gevraagd een Cel Verdwijningen op te zetten en heb ik op 30 augustus 1996, veertien dagen na het losbarsten van de affaire-Dutroux, meteen een hele reeks maatregelen genomen om precies die gebrekkig gebleken suivi te verbeteren. Intussen ligt het wetsontwerp voor de nieuwe strafuitvoering al ter bespreking in de Senaat. Dat is politieke verantwoordelijkheid nemen.
Christine Matray, de voorzitter van de rechtbank van koophandel in Namen en voorzitter van de Assocation Syndicale des Magistrats (ASM) ; Charles-Edouard Henrion, de voorzitter van de arbeidsrechtbank van Namen en voorzitter Christian Panier van de rechtbank van eerste aanleg in Namen, hebben vorige week uw kabinetschef Cédric Visart de Bocarmé, die ook procureur des konings in Namen is, publiek onder druk gezet om uw kabinet te verlaten en zich te distantiëren van een justitieminister die hun geestesgenoot, procureur Dejemeppe, onrechtvaardig zou behandeld hebben.
DE CLERCK : Dat soort van druk onder magistraten is bijzonder jammer. Temeer omdat mevrouw Matray, die deze dagen als voorzitter van ASM continu aan het woord is, daarbij dan plotseling weer in de hoedanigheid van voorzitter van de rechtbank van koophandel optreedt om een collega op dergelijke wijze af te dreigen. Ik hoop dat de magistratuur zelf even zal stilstaan bij de houding van deze leden van de zetel en daar desgevallend conclusies zal uit trekken.
Al die heisa komt bovenop jarenlang opgekropt ongenoegen. Vorige week hebt u aangekondigd dat u in de komende maanden alle ressorten gaat bezoeken en een soort staten-generaal van de magistratuur wil houden. Uw voorganger Wathelet heeft dat niet aangedurfd, hoewel het hem was aangeraden. Waarom hebt u dat niet vroeger gedaan ?
DE CLERCK : Ik ben nog geen twee jaar op Justitie en er is tijdens al die maanden zoveel gebeurd en opgestart dat de tijd rijp is om nu met alle betrokkenen een synthese te maken. Als het regeerprogramma en mijn beleidsnota uitgevoerd zijn, zullen er ongeveer zestig wetsontwerpen gerealiseerd zijn. Vijftien daarvan zijn al goedgekeurd, vijftien liggen in het parlement ter bespreking, vijftien bij de Raad van State en vijftien worden op het kabinet gefinaliseerd.
Nu moeten we uitleggen hoe justitie daardoor inhoudelijk vernieuwd wordt. Het eerste luik betreft het strafrecht. Het gaat onder meer om de hervorming van de strafprocedure op voorstel van de commissie onder leiding van de Luikse professor Franchimont, om de zorg om het slachtoffer en de rechtzoekende in het algemeen en om het uitvoeren van specifieke opdrachten van gerechtelijke politie. En evenzeer om de werking van het college van procureurs-generaal en de daarbij aansluitende nationale magistraten.
Het tweede luik behandelt de organisatie van de rechtbanken. Denk daarbij aan de plannen om de gerechtelijke achterstand weg te werken, de hervorming van de benoemings- en bevorderingsprocedures, de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie, de informatisering en zomeer.
Het derde grote luik gaat over het penitentiaire met zowel het gevangenisbeleid als het verder uitwerken van alternatieve straffen en de herziening van de wet- Lejeune op de voorwaardelijke invrijheidstelling, mede door de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, zoals nu al in de Senaat besproken wordt. Een vierde van al deze ontwerpen is reeds goedgekeurd, een vierde ligt op de banken, een vierde ligt bij de Raad van State en een vierde moet nog door de ministerraad besproken worden.
We moeten dit allemaal zien te vatten in het Meerjarenplan 1998-2000, waarin alle consequenties van de vernieuwingen zullen verwerkt en verrekend worden. Want het is duidelijk dat zo’n fundamentele hervorming van justitie geld zal kosten. Dit Meerjarenplan moet het vliegdekschip worden van waaruit al die verschillende projecten landen en opstijgen en in hun vlucht begeleid worden. Niet alleen voor de rechtzoekende maar ook voor de magistraten staat immers veel te veranderen. Het mooie van het verslag-Dutroux is trouwens dat nu aan justitie duidelijk hogere eisen gesteld worden. Er wordt nu expleciet een tijdige, humane, correcte en goed georganiseerde rechtsbedeling in dienst van de bevolking verwacht.
In dit verband onderschrijft het verslag een aantal eerder opgestarte projecten. Precies omdat het verslag van de commissie me aanmoedigt om op de ingeslagen weg voort te maken, ben ik daardoor misschien zelfs voortvarend geweest. Om in allerijl het hoofdstuk van de individuele tekortkomingen achter de rug te hebben en om, met de magistratuur en de politie, de nodige hervormingen te concretiseren.
Wat gaat dat allemaal kosten ?
DE CLERCK : Ik durf vooralsnog geen cijfer noemen. Onze begroting van Justitie is nu goed voor 37,5 miljard frank. Nederland besteedt daar 80 miljard frank aan, al is dat land wel groter. Anderzijds mogen wij niet vergeten dat een uitbreiding van de kaders niet van vandaag op morgen gerealiseerd zal zijn. Wij hebben nu al een chronisch gebrek aan kandidaat-magistraten. Er zijn veertig parketplaatsen vacant en het is niet de bedoeling de selectie daarom minder streng te laten verlopen. Een en ander wordt wel bijgestuurd om een vlottere toegang tot de magistratuur mogelijk te maken. Ook inzake benoemingen en bevorderingen zijn wijzigingen op til.
De magistraten hebben vorige week in Brussel gestaakt omdat ze onder andere de vereiste tweetaligheid overbodig achten. Is dat zo ?
DE CLERCK : Wij zitten met een zeer strakke taalwetgeving, waar zeker de minister van Justitie niet omheen kan. Daarom streef ik ernaar in Brussel zoveel mogelijk tweetalige magistraten te krijgen. Maar van de 28 Franstalige kandidaten die het examen Nederlands aflegden, waren er slechts vier geslaagd. Zo kan ik het probleem dus niet oplossen. Misschien moeten wij het examen wel herzien. Anderzijds is er het arrest van de Raad van State van 26 maart. Een Franstalige verzette zich tegen de benoeming van een Nederlandstalige op het Arbeidshof in Brussel. Welnu, de Raad van State heeft die benoeming vernietigd omdat de taalwetgeving van juni 1935 als une prescription impérative et non d’un simple objectif à atteindre dans la mesure du possible moet beschouwd worden. De taalwetgeving is dus wel degelijk van openbare orde en niet zomaar een streefdoel. Zo wordt mijn stelling, maar meteen ook mijn probleem bevestigd. In de komende weken zal alleen al over de toestanden bij het gerecht in Brussel een globale nota uitgewerkt worden. Een andere nota zal de bestrijding van de financieel-economische criminaliteit betreffen en nog een andere nota de wegwerking van de gerechtelijke achterstand.
Door de affaire-Dutroux is niet alleen de bespreking van uw oriëntatienota over het straf- en gevangenisbeleid van juni 1996 uitgesteld maar zelfs ten dele achterhaald. Heeft die affaire de klok niet terug gedraaid en worden bepaalde vernieuwingen niet onmogelijk ?
DE CLERCK : Wij hebben een aantal vernieuwingen inderdaad niet kunnen doorvoeren. De oriëntatienota bood wel het voordeel dat ze ons toeliet mogelijke excessieve reacties in het Dutroux-tijdperk te temperen. Dank zij die nota hebben wij een aantal problemen in hun juiste wetenschappelijke context kunnen plaatsen, zonder meegesleurd te worden in de demagogische molen. We moeten toegeven dat seksuele delinquentie als fenomeen onderschat werd. Maar dat is nog geen reden om meteen te pleiten voor de herinvoering van de doodstraf of de invoering van niet-samendrukbare straffen. Wij hebben die fout gelukkig niet gemaakt.
Als de oriëntatienota in het najaar zal aangevuld worden met het voorontwerp van beginselenwet inzake gevangeniswezen en tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties, zoals professor Lieven Dupont (KUL) die opmaakt ; als ook het verslag van professor Sonja Snacken (VUB) klaar is omtrent de voorlopige hechtenis ; als baron Delva op zijn beurt klaar is met zijn verslag omtrent de wet op het sociaal verweer en als wij intussen nog de problematiek van de genadeverlenging kunnen uitklaren, zal het debat over het straf- en gevangenisbeleid in oktober ten gronde kunnen gevoerd worden. Zo zullen tegen het einde van het jaar een aantal belangrijke schakels in de hele justitiële keten, gaande van het vervolgingsbeleid tot de strafuitvoering, vernieuwd worden. En dat is toch wat iedereen wil.
Frank De Moor
De Brusselse magistraten en advocaten koppelden lang gepland protest tegen hun erbarmelijke werkomstandigheden aan protest tegen de mogelijke tuchtsancties waar de Commissie-Dutroux op aanstuurt.
De Brusselse procureur Dejemeppe, van wie het verslag-Dutroux schrijft dat hij niet voldoet aan de vereisten om zijn korps te leiden, heeft zich al kandidaat gesteld voor een ander, maar niet minder belangrijk ambt.