De Brandweer van Aat. Het was maar stilletjes dit jaar op het jaarlijkse feest van hun patroonheilige Sint-Barbara. De weduwen van de vijf overleden brandweermannen ontvingen van de burgemeester een kruis, als in memoriam aan hun in de vlammenzee gebleven man. De overgebleven brandweermannen zetten hun leven voort met een zeer dat ze niet uit zich weten te krijgen.

‘Pettiaux Eddy, veiligheidsverantwoordelijke van de brandweer van Aat, kan uw oproep op dit moment niet beantwoorden. Gelieve een boodschap achter te laten na de toon.’

Julien Pettiaux, de zoon van de commandant van de brandweer van Aat, drukte die vrijdag, 30 juli 2004 angstig het telefoonnummer van zijn vaders mobieltje in. En steeds weer kreeg hij dezelfde boodschap.

– ‘Pettiaux Eddy, veiligheidsverantwoordelijke van de brandweer van Aat, kan uw oproep op dit moment niet beantwoorden. Gelieve een boodschap achter te laten na de toon.’

Na vijf seconden opnieuw. De jongen dacht: hij moet nog in leven zijn. Anders zou zijn gsm niet afgaan. En opnieuw hoorde hij de formele stem van zijn vader:

– ‘Pettiaux Eddy, veiligheidsverantwoordelijke van de brandweer van Aat, kan uw oproep op dit moment niet beantwoorden. Gelieve een boodschap achter te laten na de toon.’

Zijn vader was die ochtend naar de plaats van de ramp gereden. Het leek een gewone klus. Op het industrieterrein in Gellingen leek er iets niet in orde met een gasleiding. Tot er een grote ontploffing kwam. Iedereen kon die middag zien hoe verbrande mensen langs de kant van de weg stonden te krijsen. Hoe dode lichamen op het industrieterrein van Gellingen lagen.

– ‘Pettiaux Eddy, veiligheidsverantwoordelijke van de brandweer van Aat, kan uw oproep op dit moment niet beantwoorden. Gelieve een boodschap achter te laten na de toon.’

En de zoon van de brandweercommandant van Aat riep:, Papa! Papa! Als je nog in leven bent, bel me dan. Bel me dan toch!’

Nu, maanden later, zegt Julien: ‘Dat waren de laatste woorden die ik met hem gesproken heb.’

Hij herinnert zich die zomermiddag nog haarscherp. Ook het moment waarop iemand hem kwam melden dat zijn vader dood gevonden was. Met zijn collega’s brandweerlui en hun toegesnelde vrouwen en vriendinnen had hij de bange uren staan afwachten in de kazerne. De mannen waren terug naar de plaats van het onheil willen gaan om hun vermiste collega’s te zoeken.

Julien Pettiaux hoorde nog altijd de stem van zijn vader die een antwoordapparaat insprak. ‘Het moeilijkste was enkele weken later zijn nummer uit mijn gsm-telefoonlijst wissen.’

En nog steeds achtervolgt hem dat laatste gebaar van zijn vader van de avond voor zijn dood. ‘Een hand op mijn schouder, terwijl hij zei: “Het is niets dat je vandaag het gazon niet wilt maaien.”

Julien Pettiaux is intussen 21 geworden. Op het moment van de ramp was hij stagiair-brandweerman. ‘Ik heb enkele dagen later de kist waarin mijn vaders lijk lag in een begrafenisstoet door de stad gedragen. Marcherend met mijn brandweerlaarzen door de straten van Aat. Het was een dof geluid in een lange parade van verdriet. De mensen staarden ons aan. Het dragen van zijn kist, heeft me sterk gemaakt. Mijn vader volgt me nu overal.’

Hij herinnert zich zijn boosheid toen hij zag hoe in de kerk waar de staatsbegrafenis voor de brandweerlui werd gehouden, zijn moeder achter de politici moest plaatsnemen. ‘Ergens in het midden.’ Hij heeft de woorden van lof gehoord die minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael voor de 5 brandweerlieden, de politieagent en de werknemer van Electrabel sprak, die op 4 augustus werden begraven. Hoe de minister zei: ‘Het echte graf van de doden is het hart van de nabestaanden.’

‘De politici hebben veel beloofd voor de nabestaanden, maar die beloften zijn in de zomer blijven hangen.’

Enkele dagen geleden heeft Julien in de plaats van zijn moeder op het jaarlijkse feest van Sint-Barbara, de patroonheilige van de brandweerlieden, van de burgemeester van Aat het kruis voor de verongelukte brandweerlui in ontvangst genomen. ‘Thuis, in mijn garderobekast hangt op een kleerhanger het uniform dat mijn vader droeg toen hij in juli van dit jaar commandant werd van het korps van Aat. Ik heb het kruis op zijn revers gespeld. Mijn vader was amper een maand voor zijn dood benoemd tot commandant. Hij heeft niet eens de kans gehad om zijn derde ster op zijn uniform te naaien. Hij wachtte nog op de officiële beslissing van de gouverneur.’ De gouverneur heeft aan Julien gezegd dat hij de dag van de ramp het papier getekend had waardoor zijn vader van luitenant tot kapitein-commandant was benoemd.

‘Mijn vader is nooit een man van eretekens geweest. Hij was een man die zijn hemd aan een ander zou geven. Voor hem betekende het zich kunnen inzetten voor een ander, zijn grote kracht. Mijn vader vroeg nooit iets, hij gaf altijd.’

‘Wat me rechthoudt, is mijn strijd tegen dit systeem. Mijn vader is overleden maar hij heeft me al zijn kennis en zijn kunde nagelaten. Hij heeft zijn hele leven gestudeerd om een zo goed mogelijke brandweerman te worden. Voor die kennis wil ik vechten, mijn vader is er die dag niet in geslaagd de strijd met het vuur te winnen, misschien kan ik dat later wel. Het is een roeping.’

Het indrukwekkendst op de begrafenisplechtigheid van overleden brandweerlui van Aat, was de massale aanwezigheid van hun collega’s. Ze waren met zo’n drieduizend en vanuit alle hoeken van België naar Aat gekomen. De hele stad leek donkerblauw gekleurd. Er was ook een delegatie van Franse brandweerkorpsen uit het Franse departement Nord. Er was zelfs een Amerikaanse brandweerman die bij de Twin Towers zeven collega’s had verloren.

‘De solidariteit onder brandweermannen is zo groot omdat dit ons allemaal kan overkomen’, zeggen de brandweermannen in de kazerne van Aat nu. ‘Die solidariteit heeft ons veel kracht gegeven.’

De ontploffing op het industrieterrein in Gellingen in de nabijheid van de bouwwerf van Diamont Boart en het verlies van vier van hun mannen uit het vrijwillige brandweerkorps heeft vele wonden geslagen. ’s Avonds bij het drinken van een pintje bier in de bar, waarvan de winst naar een fonds voor levensverzekeringen van de brandweerlieden gaat, hebben ze het er nog wel eens over. Charles Latteur (49) kan het nog maar pas over zijn hart krijgen om de kazerne binnen te wandelen. In zijn normale leven is hij veiligheidsagent bij Group 4. Hij voelt zich nu nergens meer veilig. ‘Ik heb maar één ding geleerd: de liefde is alles.’ Sinds de ramp is hij emotioneel geworden, zegt hij. ‘Hoe een leven kan omslaan op enkele minuten tijd, had ik me nooit kunnen voorstellen. Op de dag van de catastrofe, heb ik eerst mijn vrouw naar haar werk gebracht. Ik reed in mijn short en hemd terug naar huis en wilde net inpakken om te gaan werken aan de bouw van ons nieuwe huis, toen mijn biep ging. Een dringende opdracht. Ik had geen tijd om mijn brandweersalopette aan te doen en heb me in de vestiaire van de kazerne snel in een broek en vest gewurmd. Ik was de chauffeur van de eerste brandweerwagen die ter plaatse was. Onderweg hebben we niet veel woorden gewisseld tenzij: “Het is weer een warme dag.” Drie van de inzittenden zijn nooit meer teruggekomen.’

De eerste brandweerwagen kwam rond 8.30 uur aan. Charles liep op de site toen twintig minuten later de ontploffing plaatsvond. Hij verborg zich achter een betonnen bak. ‘Ik heb mijn collega’s zien sterven.’ De politieman die ter plekke overleed, heeft nog zijn rechterhand naar hem uitgestoken. Al wuivend. ‘Een beweging die zei: Loop weg! Loop weg! Ik weet hoe ieder mens op een bepaald ogenblik voor zijn eigen leven vecht. Ik heb mijn ribbenkast voelen ineenkrimpen. Enkele seconden later stond mijn vest in brand.’ Brandend is hij terug naar zijn brandweervrachtwagen gelopen. Hij heeft plaatsgenomen op de passagiersstoel, want het portier langs de zijde van de chauffeur was niet meer open te krijgen. Hij heeft zich zover mogelijk naar opzij gebogen en zo vanaf de passagiersstoel de wagen bestuurd. ‘Ik reed helemaal alleen in een woestenij. Op automatic. Mijn handen, benen, billen, rug en gezicht waren verbrand, ik voelde alles en niets tegelijk. Ik waande me in Beiroet. Het was alsof ik meespeelde in een film voor het televisiejournaal.’ Onderweg zag hij de ambulances aan en af rijden. Hij is uitgestapt en naar het ziekenhuis gebracht. ‘Met derdegraads- en vierdegraadsverbrandingen. Mijn vingertoppen waren zwart, alsof ik een bergbeklimmer was die bevroren was.’

Sinds 15 september is hij uit het ziekenhuis ontslagen. Nog altijd kan hij zijn handen niet goed bewegen, zijn voeten niet plooien. ‘Ik draag nu schoenmaat 43 in plaats van 41.’ In het ziekenhuis is hij een gebroken man geworden. ‘Ik had vijf kameraden verloren, in het begin wenste ik dood te zijn met de anderen. Ik heb wekenlang iedere nacht al die scènes van de ramp zien terugkomen op mijn netvlies. Ik heb met mijn blote, verbrande handen mijn tranen afgeveegd.’

Toen hij terug thuis kwam, in zijn nieuwe huis, werd het nog moeilijker. ‘Op de dag dat mijn vrouw weer aan het werk ging, heb ik zelfmoord willen plegen. Ik heb uren naar een koord gezocht om me op te hangen, maar wist door die verhuizing niet meer waar al mijn materiaal lag. Later heb ik het nog eens met pillen willen proberen, maar toen ik die medicijnen voor me zag staan, ben ik tot een inzicht gekomen: ik moet verder.’ Zijn eerste passen in de kazerne durfde hij pas te zetten tijdens de opendeurdag, enkele weken geleden. ‘Ik was bang om in die vestiaire te wandelen, bang om weer die brandweeruniformen te zien. Een psycholoog heeft me over de streep geholpen.’ Hij voelt zich nog lang niet in staat om opnieuw branden te gaan blussen. Zijn zoon wel. Die heeft na de ramp in Gellingen besloten om net als zijn vader brandweerman te worden. ‘Ik bewonder zijn moed. Ik hoor ’s nachts soms zijn bieper afgaan. Ik schiet soms sneller in mijn kleren dan hij. Ik voer hem naar de kazerne en zie hem met fierheid vertrekken naar een plek waar vuur geblust moet worden. We zijn brandweerlui, we moeten redden wat er te redden valt.’

Léon Buidin (55) heeft vanavond de wacht. Op het tv-scherm in de bar van de kazerne speelt Anderlecht tegen Inter Milaan. Op de 35e minuut van de match gaat de sirene in de kazerne. Uit het donker komen mannen naar de kazerne toegelopen. Weer een brand te blussen. Alles gaat voort en werk kan niet wachten. Tegen de muur hangt een affiche voor het eindejaarsfeest in de gemeenteschool van Chièvres, ten voordele van de slachtoffers van Gellingen: de brandweermannen en de politie van Aat. Een buffet de la Mer en een buffet campagnard. Café à volonté. Ambiance Musicale verzekerd.

Dit jaar hebben de brandweerlui van Aat niet veel te vieren, zeggen ze. Zelfs op het jaarlijkse Sint-Barbarafeest is er niets gegeten. Noch gedanst. Een kerkdienst en een receptie van de burgemeester. Dat was het dan.

‘Volgend jaar wordt er misschien weer wel gefeest’, zegt Buidin. ‘Maar het is te vroeg om nu al de tijd van het feesten terug te doen keren.’ Dit jaar zat de horror die de brandweerlui na de gasexplosie op het industrieterrein in Gellingen hadden gezien, nog te vers in hun geheugen. Niemand vergeet de 24 doden en de 132 gewonden die er die dag gevallen zijn. En niemand vergeet de vijf collega’s die er het leven lieten. Buidin was eind juli met de tweede brandweerwagen naar het terrein gereden, direct na de gasexplosie. ‘Wat ik daar gezien heb, is een stuk van mijn leven geworden. Brandende wrakken, mensen, auto’s, straten. Ik heb de totale hopeloosheid gevoeld. We wisten dat onze eerste brandweerwagen ter plaatse was op het ogenblik van de ontploffing. Het laatste wat we via radiocontact gehoord hadden van onze commandant was: ‘situatie in handen’. Ik zag een desastreuze puinhoop en verschrikkelijke krater. In die puinhoop wilde ik gaan zoeken naar onze eigen mannen die daar waarschijnlijk omgekomen waren. Ik wilde niet met lege handen terug in de kazerne aankomen, maar na een tijd moesten we daar weg. Met gebogen hoofd zijn we weer bij onze collega’s aangekomen, schuddend, prevelend: geen nieuws.’

‘Ik draag al 32 jaar de vlag van ons korps. In iedere stoet stap ik aan het hoofd. Ik voel de mannen achter mij. In de begrafenisstoet van onze vijf collega’s heb ik, met die zware lange stok van twee meter hoog in mijn hand, geschreid als een klein kind. Ik weet nog dat er een warme wind rond de vlag waaide. En achter mij liepen de weduwen en de wezen en de mannen met de kist van hun makkers. Ik heb het soldatenlied dat de harmonie speelde in mijn hoofd voelen dreunen. Ik heb het verdriet gevoeld van iedere brandweerman, maar ook de kracht. Het leven zal met die kracht hier langzaamaan opnieuw een gang vinden.’

De nieuwe commandant van het brandweerkorps Michel Di Silvestro (48) is een zwijgzaam man. Hij houdt niet van het vedettendom dat nu rond de brandweer hangt. ‘Mensen van het jaar. Ach, ik begrijp niet dat men in een rouwperiode genomineerd kan worden als held of vedette. Alsof de vraag geopperd wordt: wie krijgt het meeste applaus: Kim Clijsters of de brandweer?’

Hij heeft enkele maanden geleden op het industrieterrein van Gellingen gezien hoe snel alles van de ene seconde op de andere kan verdwijnen. ‘Toen ik er die vrijdagochtend, eind juli, aankwam, heb ik mijn hoofd koel gehouden. Ik heb aan mijn collega gevraagd: “Waar is Eddy? Ik stel me te zijner beschikking.” Eddy Pettiaux was een prachtig man en collega. Iemand heeft toen geantwoord: “We zoeken Eddy nog.” Ik had in mijn leven als brandweerman al veel slachtoffers gezien, maar die dag zag ik collega’s die tijdens hun missie waren ten onder gegaan. Dat was een groot verschil. Ik ben een hele week lang op de plaats van de ramp gebleven. Ik kon er niet wijken. Mijn missie was: alles in veiligheid brengen. Ik heb er de werken mee gecoördineerd. Dag na dag heb ik op die plaats van verschrikkelijk onheil en noodlot rondgewandeld met de gedachte: het had mij evengoed kunnen overkomen. Ik heb de dode lichamen gezien en aan hun familie gedacht. Wat een verlies. Ik kon als mens niet naar de begrafenis gaan van mijn collega’s. Het afscheid waartoe de dood ons dwingt is voor mij te pijnlijk. Ik kan er niet tegen, zeker niet als het onder massale belangstelling gebeurt. Ik heb die dag op mijn eentje gerouwd, op het verwoeste industrieterrein. Ik heb verder gewerkt, het puin geruimd en aan mijn mannen één minuut stilte gevraagd. Wij hebben over de plaats van de catastrofe gewaakt. Dat was onze taak: geduldig waken.’ En nu. Nu kan hij al maanden de slaap niet meer vatten. ‘In mijn hoofd tolt steeds weer die vraag: Waarom? Waarom?’

Hij werd zo’n 35 jaar geleden brandweerman. ‘Iedereen heeft een rol te spelen in het leven. Mijn rol is mensen helpen in noodsituaties en het gevaar afweren.’ De brandweer heeft veel gevraagd de laatste maanden, de brandweer heeft ook van zich laten horen na de ramp. Er moesten meer middelen komen, meer aandacht voor het gevaar. In 2005 zou er een grondige hervorming van het systeem komen, een grotere veiligheid voor de vele vrijwillige brandweerlieden die hun leven op het spel zetten. ‘We willen al wachtend op de toekomst, het verleden blijven herinneren.’ Op het Sint-Barbarafeest heeft de nieuwe commandant niet gesproken. Geen speech. Geen grote woorden. ‘Hoewel ik maanden gekauwd heb op de woorden die ik allemaal zou kunnen zeggen, tot ik besefte dat ieder woord tekort zou schieten.’ De commandant heeft gedacht aan het vele werk dat er altijd te doen is. Hij heeft gezwegen.

Door Anna Luyten – Foto’s Patrick De Spiegelaere

‘Mijn vader is er die dag niet in geslaagd de strijd met het vuur te winnen, misschien kan ik dat later wel.’

‘Ik waande me in Beiroet. Het was alsof ik meespeelde in een film voor het televisiejournaal.’

‘In mijn hoofd tolt steeds weer die vraag: Waarom? Waarom?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content