De oude en de nieuwe rector van de Universiteit Gent evalueren samen het leven aan de universiteit. Een gesprek over hoe ijdel een rector moet zijn, over de ambities van studenten en het verschil tussen Leuven en Gent.

Vier jaar vice-rector en vier jaar rector van de Universiteit Gent, maar te oud voor een tweede rectormandaat. André De Leenheer gaf begin vorige week de scepter door aan de arts Paul Van Cauwenberge, die verrassend de rectorverkiezingen won. En die zich in de zomer in zijn nieuwe taak is beginnen inwerken.

‘Ik zit al sinds 1977 in de raad van bestuur van de universiteit’, vertelt Van Cauwenberge. ‘Ik weet dus wat er leeft. Maar toch ben ik verrast door wat er allemaal komt kijken bij het rectorschap. Iemand vroeg me onlangs een afspraak van een halfuurtje en ik stelde tot mijn ontzetting vast dat ik pas eind oktober tijd voor hem kon maken. Helemaal volgeboekt, zonder dat ik het wist.’

Had u dat niet kunnen verwachten?

ANDRÉ DE LEENHEER: Het is onmogelijk je eigen agenda te beheren als rector. En vrije tijd zit er niet meer in. Elk weekend sleepte ik stapels papier mee naar huis om een raad van bestuur voor te bereiden. Dat is nodig als je een trefzekere voorzitter wilt zijn. De meeste leden focussen op een paar van de tientallen punten die op de agenda staan.

En kunnen een onvoorbereid iemand moeiteloos knollen voor citroenen verkopen?

DE LEENHEER: Inderdaad, zeker in een sterk representatief model als dat van onze universiteit, waarin de vertegenwoordigers van de diverse groepen wel verondersteld worden het algemene belang te dienen, maar toch nooit hun achterban uit het oog verliezen.

Waarom wilde u eigenlijk rector worden?

PAUL VAN CAUWENBERGE: Het zat al lang in mijn hoofd. Ik heb altijd graag congressen georganiseerd en verenigingen geleid. Ik wou eens meer doen dan alleen mijn gedacht zeggen en stemmen in de raad van bestuur.

Maar u had geen programma.

VAN CAUWENBERGE: Dat kwam omdat ik mij nogal laat kandidaat had gesteld. Ik had gelukkig nog een programma van de vorige rectorverkiezingen, toen ik ook kandidaat was, en dat heb ik aangepast aan de nieuwe ontwikkelingen.

Het rectorschap schijnt een hondenjob te zijn.

DE LEENHEER: Het is fysiek heel zwaar, zeker als je alle sociale verplichtingen wilt nakomen. Je bent een stuk van de openbaarheid, zelfs als je dat niet wilt, omdat je je instelling vertegenwoordigt. Het belangrijkste is dat je geduldig moet zijn. Je weet waar je wilt uitkomen, maar je moet met zoveel mensen rekening houden dat er wat tactiek bij komt kijken voor je aan het eindpunt bent.

Dat lijkt toch fascinerend?

DE LEENHEER: Daar komt na verloop van tijd toch sleet op, want aan het einde van de dag vraag je je dikwijls af: waar ben ik nu mee bezig geweest? Je komt in een slopend gerobotiseerd systeem van vergaderen terecht, dat qua management relatief inefficiënt is.

Heeft het toch niet een beetje meer glamour?

DE LEENHEER: U wilt weten hoeveel ijdelheid er nodig is om dit ambt te ambiëren. Ik heb daarover nagedacht, zeker omdat ik graag onderzoek deed en hield van de intellectuele uitdaging ervan. Toen ik in het bestuur stapte, wist ik dat het gedaan zou zijn met wetenschappelijk werk. Maar men mag nooit nostalgisch worden over zijn verleden. Ik ben in het bestuur gestapt, omdat ik vond dat nieuwe onderzoekers niet in hetzelfde gepetrificeerde systeem mochten blijven steken als dat waarin ik begonnen was. Er moest een nieuw klimaat komen. Ik wilde dat finaal ook toepassen op de universiteit in haar geheel. Als rector ben je een instrument om iets te veranderen. De grootste kwaliteit van een rector is dat hij zichzelf kan vergeten. Hij moet gezag verwerven door zijn overtuiging, niet door het feit dat hij rector is.

Wat is de overtuiging van de nieuwe rector?

VAN CAUWENBERGE: Ik wil van onze universiteit een open platform maken waarin iedereen beter kan communiceren. Ik praat zelf graag en zo hoop ik dat iedereen zich nauwer bij onze universiteit betrokken zal voelen. Ik wil onze corporate identity stimuleren. Studenten moeten trots zijn dat ze in Gent gestudeerd hebben.

Dat klinkt als het Leuvense model.

DE LEENHEER: Het Leuvens chauvinisme zult u bedoelen.

VAN CAUWENBERGE: Wij mogen inderdaad wat chauvinistischer worden. De Gentenaar is dat niet genoeg. Onze nieuwe slogan luidt: DURF DENKEN. De Gentenaar doet dat al, maar we moeten dat uitdragen. Veel van de grote veranderingen na de Tweede Wereldoorlog zijn aan de universiteiten ontstaan. We kunnen zeker nog meer deelnemen aan het maatschappelijke debat.

Waarom kreeg de rectorverkiezing van Leuven meer aandacht dan die van Gent?

DE LEENHEER:(droogjes) Dat is de schuld van de media.

Toch niet helemaal?

DE LEENHEER: Toch wel. De Morgen is de krant van de VUB, De Standaard van de KU Leuven. Gent is van iedereen en vooral van niemand. Dat is altijd zo geweest.

VAN CAUWENBERGE: Wij hebben veel kennissen, maar weinig vrienden. Dat is omdat wij vroeger een rijksuniversiteit waren en nu een gemeenschapsinstelling zijn.

DE LEENHEER: Dat speelt trouwens ook in de politieke wereld. Vergelijk het aantal ministers dat op de openingsdagen van de grote universiteiten aanwezig is – dat zegt genoeg. Blijkbaar is de identificatie met Gent moeilijker. Het markantste gevolg daarvan is dat wij vijftien jaar lang systematisch ondergefinancierd zijn geweest. Niet de politiek, maar de rechters van het Arbitragehof hebben daar een eind aan gemaakt. De minister zal daar bij het opstellen van het volgende financieringsmechanisme rekening mee moeten houden.

VAN CAUWENBERGE: Het nieuwe financieringsmechanisme steunt op de wetenschappelijke output. Maar als er driehonderd professoren minder zijn bij ons, omdat we te weinig geld krijgen, is onze wetenschappelijke output lager en bijgevolg ook onze financiering. Aan dat euvel moet dringend verholpen worden.

Heeft niet vooral rectorkandidaat Rik Torfs de spots op Leuven gericht?

DE LEENHEER: Over de uitslag van verkiezingen kan niet worden gediscussieerd, maar een universiteit moet wel het geluk hebben dat een personaliteit die wat in haar mars heeft verkozen wordt. Het had in Leuven desastreus kunnen aflopen voor de academische sérieux.

U was er geen voorstander van dat uw eigen vice-rector de nieuwe rector werd?

DE LEENHEER: Ik vind dat een rector zich niet met zijn opvolging moet bemoeien, net zomin als een prof. Ik heb mij er nooit mee beziggehouden. Ik heb collega Van Cauwenberge nooit gevraagd zich kandidaat te stellen, hoewel dat in sommige zich als objectief verkopende media te lezen was, zogenaamd op basis van bronnen uit zijn directe omgeving.

VAN CAUWENBERGE: Ik zweer u dat het niet gebeurd is.

U zei dat een goede vice-rector niet noodzakelijk een goede rector is.

DE LEENHEER: Daarmee wou ik zeggen dat de ambtelijke invulling van beide mandaten anders is. Sommige karakters en temperamenten zijn perfecte vice-rectoren, maar niet in staat de eindverantwoordelijkheid van een instelling te schragen. Een vice-rector ondersteunt de rector, maar is geen halve of would-be rector. Ik ben trouwens de enige vice-rector die naar het rectorschap is doorgeschoven in de tweehonderd jaar dat onze universiteit bestaat.

Heeft uw vice-rector behoorlijk gewerkt?

DE LEENHEER: Hij heeft zijn best gedaan.

Is er zowel in Leuven als in Gent niet gekozen voor minder management?

DE LEENHEER: In Gent zeker niet. In Leuven heeft men zich blijkbaar afgezet tegen het drastische, temperamentvolle optreden van mijn collega André Oosterlinck.

VAN CAUWENBERGE: Management van een universiteit is niet hetzelfde als management van een bedrijf. Wij moeten geen winst maken, we moeten wel geld binnenhalen en dat dan optimaal besteden. Wij moeten vooral mensen ma- nagen.

Vindt u dat uw voorganger het goed heeft gedaan?

VAN CAUWENBERGE: Uiteraard. Ik zal hem ook volgen in de nadruk die hij legde op wetenschappelijk onderzoek. Ik ben gestuwd door een grote groep uit de exacte en toegepaste wetenschappen die wat bang was dat de politiek inzake onderzoek te veel zou veranderen.

U zult de evaluatie van medewerkers op basis van wetenschappelijke publicaties behouden?

VAN CAUWENBERGE: Dat staat buiten kijf.

Uw collega Bruno De Wever uit de Humane Wetenschappen vindt dat niet zo’n goed systeem.

VAN CAUWENBERGE: Alfawetenschappen hanteren een ander systeem van publiceren dan bèta- en gammawetenschappen. We mogen daar niet licht overheen gaan. Maar dat wil niet zeggen dat ze niet moeten zoeken naar manieren om zichzelf objectief te evalueren. Aan de rechtsfaculteit van de KU Leuven wordt aan zo’n systeem gewerkt, hoewel dat blijkbaar op veel weerstand stuit. Er kunnen doctoraten uit boeken gepuurd worden, maar niet als ze louter beschrijvend zijn, als er geen wetenschappelijke analyse in zit. Beschrijven is geen wetenschap, hoe goed het ook gedaan kan zijn.

DE LEENHEER: De Wever wilde gewoon 10.000 euro, vandaar de hele heisa, tot in het parlement toe.

In Leuven stemde de faculteit Geneeskunde massaal voor de alfawetenschapper Torfs en niet voor haar eigen kandidaat.

VAN CAUWENBERGE: Ik weet het. Artsen hebben dikwijls een nogal speciaal gedacht. Ze durven ook wel eens en bloc te stemmen. Misschien was dat een reactie tegen het feit dat rector Oosterlinck het ziekenhuis op een nogal drastische manier gesaneerd heeft – met succes overigens, want het is financieel weer gezond.

Misschien wilden ze een krachteloze rector, zodat ze meer zelf konden bedisselen?

VAN CAUWENBERGE:(lachend) Zouden artsen zo pervers durven zijn?

Wat is het belangrijkste advies dat een rector aan zijn opvolger kan geven?

DE LEENHEER:(denkt voor zijn doen heel lang na) De grootste uitdaging is vele mensen met goede kwaliteiten als een team te laten samenwerken.

En wat wil een kersverse rector van zijn voorganger weten?

VAN CAUWENBERGE:(denkt ook lang na) Vroeger zag ik altijd gefragmenteerde dingen. Zelfs een faculteit gedraagt zich dikwijls als een blok. Je hebt nooit dat grote overzicht, dat helikopterzicht waarmee je alle faculteiten tegelijk ziet, met alle belangen die spelen. Dat moet ik nog leren, hoe dat allemaal functioneert.

Denkt u dat u als astma-expert genoegen zult vinden in bouwdossiers?

VAN CAUWENBERGE: Zoals mijn voorganger, André De Bouwer? Ik denk het wel. We hebben samen een gebouw in de steigers gezet, de Medical Research Building.

Zult u een gebouw naar uw voorganger noemen?

VAN CAUWENBERGE:(stomverbaasd) Hebt u iets horen waaien?

Nee, maar u reageert alsof er iets op komst is.

DE LEENHEER: Ik weet in ieder geval van niets.

VAN CAUWENBERGE: Als het een gebouw zou zijn, dan moet het natuurlijk de Medical Research Building worden.

Waarin onderscheidt de warme universiteit van rectorkandidaat Van Cauwenberge zich van de universiteit van André De Leenheer?

VAN CAUWENBERGE: Ik wil het nog warmer maken dan het al was. Ik wil dat men zich op om het even welk echelon op het niveau kan stellen van elke gesprekspartner. Luisteren alsof het een collega is, zich inleven in wat iemand komt vragen. Het woord biechtvader mag zelfs vallen.

Geldt dat ook voor studenten?

VAN CAUWENBERGE: Uiteraard, je moet je in de leefwereld van studenten kunnen verplaatsen.

Zijn de studenten in jullie raad van bestuur geen carrièristen?

DE LEENHEER: Die zijn er altijd, maar met hen is te werken. De studenten zijn een kritische stem in onze raad van bestuur. Ze geven een speciale positieve spirit en ik heb goed met hen kunnen samenwerken. Ik heb zelfs de indruk dat er verhoudingsgewijs meer naar hen geluisterd wordt dan naar sommige andere vertegenwoordigers. Ze zijn natuurlijk onze zwaarste klant – ze zijn met 27.000. Ze klagen er wel regelmatig over dat ze maar met vier in de raad van bestuur zetelen.

Maar ze moeten niet overdrijven…

DE LEENHEER:(afgemeten) Er bestaan modellen van bestuur met een student als rector, maar ik weet niet of zo’n bestuursmodel de universiteit als instelling vooruit zou helpen.

Het lijkt mode te worden om studenten te ronselen met campagnes.

VAN CAUWENBERGE: Wij zijn daar nooit voorstander van geweest, maar we worden geconfronteerd met andere universiteiten die dat wel doen. We hebben vooral campagne gevoerd om de eigen studenten een hart onder de riem te steken.

Uit schrik dat ze zouden vertrekken?

VAN CAUWENBERGE: Nee hoor, je moet hun verbondenheid met de universiteit trachten te verbeteren. De kwaliteit van de studenten is trouwens belangrijker dan de kwantiteit.

Ligt de drempel van een universiteit nu niet te laag?

DE LEENHEER: Dat is een complex probleem, waar ministers altijd over vallen: als 50 procent van de studenten in zijn eerste jaar niet slaagt, verspillen we dan niet te veel geld? De universiteit is nooit democratischer geweest dan nu. Maar je blijft zitten met een filter op een momentopname, als jongeren achttien jaar zijn en het misschien nog niet zo goed weten. Geef ze de kans om het te proberen, en misschien nog eens te proberen. Jongeren verdienen kansen, zeker aan het begin van hun opleiding. Zo beperk je het risico dat je goede elementen mist. Ik hoor trouwens al veertig jaar zeggen dat het peil aan de universiteit daalt, maar ik geloof daar niks van. Elk jaar opnieuw zien we een toplaag van scherpzinnige, intelligente en goed voorbereide studenten.

Waarom zou een student naar Gent komen en niet naar Leuven gaan?

VAN CAUWENBERGE: Ik zie geen enkel verschil meer in de kwaliteit van de opleiding en het onderzoek aan beide instellingen, en evenmin in het ideologische karakter ervan. Het is overal officieel pluralistisch, hoewel het in Leuven misschien wat moeilijker zou zijn om een socialist als rector te krijgen. Maar de stad Gent kan een troefkaart zijn. Ze is een stuk groter en dus meer divers dan Leuven.

DE LEENHEER: Daar ben ik het niet mee eens. Ik vind dat we ons sterker kunnen profileren op de onnoemelijke verrijking die ons pluralistisch aanbod met zich brengt, en die kan aanzetten tot meer verdraagzaamheid in de maatschappij. Ik denk niet dat Leuven dat in dezelfde mate kan, zeker niet als ik de nieuwe rector hoor benadrukken dat hij de K van KU Leuven weer katholiek wil maken.

De studentenaantallen stijgen, maar blijkbaar meer naarmate een universiteit kleiner is.

DE LEENHEER: De enige cijfers die ik ter zake betrouw, zijn de onze. Mijn vier jaar ervaring heeft me geleerd dat er nooit méér grove leugens worden gelanceerd dan in de maand september. Bij de officiële opening van het academiejaar heeft iedereen altijd minstens 10 procent studenten meer. Maar als de cijfers in februari geverifieerd worden, horen we niemand. Wij zitten nu met zo’n sterke stijging van het aantal inschrijvingen dat het niet anders kan dan dat wij studenten weghalen van universiteiten die nu staan te roepen hoeveel nieuwe inschrijvingen ze wel hebben. Wel, we zullen zien in februari.

Door Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content