Overdag stroomlijnt Joachim Pohlmann de communicatie van de N-VA. ’s Avonds laat schrijft hij romans. Zijn tweede boek verschijnt begin volgend jaar, maar Knack mocht het in primeur lezen. Een gesprek over ideologie, foute humor en vergelijkingen met de jaren dertig. ‘Als je iemand vergelijkt met Hitler, welk argument heb je dan nog om verder te discussiëren?’
‘Ik heb een hele tijd de mailbox van Bart De Wever beheerd’, zegt Joachim Pohlmann. ‘En ik kan mij nog altijd verbazen over de scheldtirades die daar soms binnenkwamen. Bart is voor sommige mensen een soort scherm waarop ze alles projecteren wat misgaat in de samenleving. Men maakt van hem iets wat hij niet is.’
Pohlmann is de persoonlijke woordvoerder van N-VA-voorzitter De Wever en staat aan het hoofd van de persdienst: alle communicatie van de partij wordt door hem gestroomlijnd. Toch gaat dit interview niet over de partij of over de taxshift of over het kibbelkabinet. Dit interview gaat over Pohlmann zelf.
De nu 34-jarige Kempenaar debuteerde in 2012 met de roman Altijd iets. Vorige week legde hij de laatste hand aan zijn tweede roman, die ondergetekende in primeur mocht lezen ter voorbereiding op dit zeldzame interview. De publicatie van dat nieuwe, alsnog titelloze boek is pas voor begin 2016, maar het is absoluut iets om naar uit te kijken. In een groots opgezette vertelling schetst Pohlmann de geschiedenis van een familie in drie tijdperken: dat van de collaboratie, dat van de communistische jaren zestig en dat van de huidige tijd. Het is een great Flemish novel zoals die zelden wordt geschreven.
‘Mijn nieuwe roman gaat over ideologie’, zegt hij. ‘Mijn inspiratie komt eigenlijk uit die scheldmails aan het adres van Bart De Wever. Ik wilde weleens een boek schrijven over een personage dat effectief alles is wat ze hem verwijten te zijn: iemand die mensen in de armoede wil storten, die mensen tegen elkaar wil opzetten, die een maatschappij wil creëren van ieder voor zich. Maar ik kwam al snel tot de vaststelling dat zo’n personage totaal ongeloofwaardig is. Hoe zou zo iemand in godsnaam ooit stemmen kunnen behalen? Ik ga ervan uit dat alle politici hetzelfde doel hebben, meer welvaart voor iedereen, maar dat hun methode om dat te bereiken verschilt.’
Bent u een politiek bevlogen mens die af en toe een boek schrijft, of een schrijver die toevallig in de politiek verzeild is geraakt?
JOACHIMPOHLMANN: Ik begrijp dat de buitenwereld dat twee verschillende dingen vindt, maar ik ervaar dat zo niet. Ik schrijf al zolang ik mij kan herinneren. Ik heb nog drie onafgewerkte romans liggen die ik als tiener heb geschreven. Maar ik ben ook altijd gefascineerd geweest door politiek. Mijn moeder vertelt graag het verhaal dat ik op mijn elfde een eigen politieke partij heb opgericht: de VLD.
Geïnspireerd door Guy Verhofstadt?
POHLMANN: (lacht) Nee, de VLD van Verhofstadt kwam pas zes maanden later. Ik weet niet meer waar de letters VLD bij mij voor stonden, en het programma ken ik ook niet meer, maar het was een politiek programma, het ging niet over minder huiswerk en later naar bed. Mijn eerste politieke campagne als militant heb ik gevoerd op mijn veertiende. Voor Bert Anciaux, die toen 300.000 stemmen vroeg om de Volksunie te laten voortbestaan – achteraf bekeken een vorm van kiezerschantage.
Zat dat politieke virus in de familie?
POHLMANN: Niet echt. Mijn grootvader praatte wel veel over politiek, maar niet over partijpolitiek. Hij was een typisch katholieke flamingant, die bij de verkiezingen altijd afwisselde tussen CVP en Volksunie. Ik hoorde dus af en toe wel over politiek praten, maar erg veel wist ik daar als veertienjarige nog niet van. Maar toen ik militanten van de VU affiches zag plakken, vroeg ik meteen of ik mocht meedoen.
U was dus wel al een overtuigd Vlaams-nationalist?
POHLMANN: Dat wel, ja. Dat had onder meer te maken met de opmars van het Vlaams Blok in de jaren negentig. De reactie op die partij was zo fel dat er een sfeer van verdachtmaking ontstond rond alles wat Vlaams was. Als puber vond ik het een vorm van rebellie om daartegenin te gaan. Onder meer door die bekende stickers te kleven: Ik ben een Vlaming en daar ben ik fier op. Daar kreeg ik altijd veel reactie op. Ik herinner mij nog een aantal levendige discussies met de leerkrachten in de klas.
Had u sympathie voor het Vlaams Blok?
POHLMANN: Helemaal niet. Het discours van die partij stond mij totaal niet aan. Ik kon daar niets mee, ik ergerde mij dood aan hun etnische nationalisme. Van de weeromstuit greep ik terug naar het katholieke flamingantisme van mijn grootvader, maar eigenlijk was dat in de jaren zeventig al achterhaald. Dat had geen enkele relevantie meer.
Hoe bent u dan uiteindelijk bij de N-VA terechtgekomen?
POHLMANN: Toen ik in Leuven politieke en sociale wetenschappen studeerde, werd ik lid van de VU-jongeren. Maar de VU lag al op apegapen en ik kwam tot het besef dat een romantisch flamingantisme niet meer houdbaar was, dat je daar geen politieke actie op kunt bouwen. In 1999 stond ik op het punt om de politiek voor bekeken te houden en fulltime te gaan schrijven. Tot ik na een debat eens aan de toog stond bij een man die over het Vlaams-nationalisme sprak op een manier die ik nog nooit gehoord had.
Die man, dat was Bart De Wever?
POHLMANN: Precies. Hij was toen assistent aan de faculteit geschiedenis. Hij had de VU vaarwel gezegd en werkte aan zijn doctoraat. Toen ik hem hoorde, was dat voor mij een revelatie. Hij zette zich af tegen het discours van het Vlaams Blok en sprak over zijn idee van een civiel nationalisme, waarbij het burgerschap centraal staat. Hij wist ook dat een nationalistische beweging die succes wil de sociaaleconomische noden van de gemeenschap moet vertalen. Die inzichten waren allemaal nieuw voor mij.
En zo bent u geïndoctrineerd geraakt?
POHLMANN: (lacht) Ja, dat is waar. Ik geef dat grif toe. Ik begon hem meteen te stalken, hij vond mij een vervelend ventje. Maar hij beantwoordde mijn mails en gaf mij leestips. Een paar jaar later, toen ik afgestudeerd was en Bart voorzitter werd van de N-VA, ben ik voor hem en voor de partij gaan werken.
Wetend dat u het schrijverschap op een laag pitje moest zetten.
POHLMANN: Ik herinner mij nog dat Bart zei: ‘Boeken schrijven kun je altijd nog, de kans om geschiedenis te schrijven krijg je maar één keer.’
Hij wist dat hij geschiedenis zou schrijven?
POHLMANN: Ik denk het wel. Hij heeft altijd het lef gehad om dingen te poneren die achteraf zijn uitgekomen. Dat we de VU in handen zouden nemen, dat de N-VA een grote partij zou worden, vergelijkbaar met de CSU, de Christlich-Soziale Union in Beieren. Het is allemaal uitgekomen.
Is het uw ambitie om ooit zelf verkozen te worden?
POHLMANN: Zeg nooit nooit, maar dat lijkt mij sterk. Het zit niet in mij. Ik denk dat ik het theatrale mis. Politiek is toch een beetje op de bühne staan en spelen. Dat heeft mij nooit aangesproken, het is ook nooit mijn ambitie geweest.
Uw pen staat al jaren vooral ten dienste van De Wever. Zelfs aan zijn columns hebt u altijd meegewerkt.
POHLMANN: Maar ik heb die columns nooit geschreven, voor alle duidelijkheid. Ik leverde hem alleen soms wat inspiratie. Wij zitten wel volledig op dezelfde golflengte, ik denk niet dat hij ooit een column heeft geschreven waarmee ik het niet eens ben.
Wat is de kern van het wereldbeeld dat u met hem deelt?
POHLMANN: De overtuiging dat je als individu altijd ingebed bent in een grotere groep, in een gemeenschap – een gezin, een school, een dorp of stad, en uiteindelijk in een natie, de politieke vertaling van een ethische gemeenschap waarin alle leden zich herkennen. Al was het maar omdat ze het met die politieke vertaling oneens zijn: de discussie over een gezamenlijke identiteit maakt deel uit van die gemeenschapsvorming.
Zijn de romans die u schrijft ook een articulatie van dat wereldbeeld?
POHLMANN: Ik zie geen verschil tussen de schrijver en de militant, dus in mijn romans vertel ik hetzelfde verhaal. Minder expliciet, maar toch. Altijd iets, mijn debuut, gaat over de spanningen tussen individu en gemeenschap: het hoofdpersonage wil loskomen van de gemeenschap waar hij is opgegroeid, maar wordt altijd teruggezogen naar de heimat, omdat daar mensen wonen op wie hij kan terugvallen. Uiteindelijk aanvaardt hij dat.
Uw tweede roman gaat meer over ideologische verdwazing.
POHLMANN: Klopt. De ontsporing van de ideologie is een risico in de politiek. Als er een spanning ontstaat tussen je ideologie en de realiteit, kun je twee dingen doen: je past je ideologie aan, of je past de werkelijkheid aan de ideologie aan. Dat laatste is enorm gevaarlijk. Dus af en toe moet je de eigen ideologie ter discussie kunnen stellen.
Heeft de N-VA dat gedaan door mee in de federale regering te stappen?
POHLMANN: Het nationalisme is meer een principe dan een ideologie, maar de vergelijking gaat wel op. Omdat wij weten dat de Vlaamse onafhankelijkheid vandaag een onrealistische ambitie is, hebben wij expliciet gekozen voor de tussenstap van het confederalisme. Wie aan machtsverwerving doet, moet bereid zijn zich aan de werkelijkheid aan te passen. Zonder de kern van zijn overtuiging te verliezen.
De eerste periode van ideologische verdwazing in uw tweede roman is die van de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het valt op hoeveel mededogen u hebt voor de collaborateurs.
POHLMANN: Mededogen zou ik het niet noemen. Maar ik probeer mij wel in te leven. Ik probeer mij voor te stellen hoe het is om als Vlaams meisje verliefd te worden op een Duitse soldaat. Of hoe een Vlaamse ondernemer denkt dat hij zijn vaderland dient door de zogenaamde Galopindoctrine te volgen, die toeliet om producten te leveren aan de Duitsers, om zo het Belgische economische weefsel intact te houden. De politiek van het minste kwaad, zoals dat heette.
Dat personage komt pas na de oorlog tot de vaststelling dat hij een collaborateur was.
POHLMANN: Precies, omdat hij zich wijsmaakte tijdens de oorlog niet met politiek bezig te zijn geweest. Wij denken veel te snel in termen van zwart of wit, goed of fout. Tijdens een oorlog proberen de meeste mensen gewoon te overleven. Ze moeten compromissen sluiten en zijn eigenlijk een beetje grijs, niet zwart of wit. Ik heb veel research gedaan voor mijn boek, onder meer door het werk van Bruno De Wever, Aline Sax en andere historici grondig te lezen.
U hebt van vaderskant Oostenrijkse roots. Zit de collaboratie bij u in de familie?
POHLMANN: Nee, integendeel. Een grootoom van mij zat in het verzet: hij is door de Duitsers opgepakt met clandestiene pamfletten. Maar er wordt over die periode niet gepraat in de familie, het is alsof de Pohlmanns eind jaren dertig de pauzeknop hebben ingedrukt en pas eind jaren veertig weer op play hebben geduwd.
Wat weet u over die grootoom in het verzet?
POHLMANN: Hij was de jongste broer van mijn grootmoeder en hij is gestorven tijdens een van de lange dodenmarsen op het einde van de oorlog: toen de concentratiekampen in het oosten door de Duitsers werden ontruimd, moesten alle overlevenden naar het westen marcheren. Hij lag begraven in een massagraf en is tijdens de jaren vijftig bij opgravingen door het Rode Kruis geïdentificeerd.
En wat weet u over uw grootvader van vaderskant?
POHLMANN: Dat is allemaal heel vaag en onduidelijk: hij zat ondergedoken in Noord-Nederland en werd pas zeer laat bevrijd. Meer weet ik er niet over. Mijn vader dacht tot zijn eenentwintigste dat zijn vader dood was, zo hoog was de muur van stilzwijgen. Ik weet alleen dat mijn vader geboren is precies negen maanden na de hereniging van mijn grootvader en grootmoeder. En dat mijn grootvader de oorlog nooit verwerkt heeft.
Is het in het licht van die familiegeschiedenis niet merkwaardig dat u, samen met onder meer Theo Francken, tot voor kort deel uitmaakte van een groepje N-VA’ers dat zich de Vlaams Nationalistische Vrienden (VNV) noemde, met een duidelijke verwijzing naar het Vlaams Nationaal Verbond, dat destijds collaboreerde?
POHLMANN: Die naam was achteraf bekeken natuurlijk zeer dom, ongelukkig en misplaatst. Het was foute humor. In een bepaalde context kan dat grappig zijn, maar neem de context weg en het is wansmakelijk. Dat moet je durven toe te geven.
Hoe kwam die club tot stand?
POHLMANN: Het was geen formele club. In de tijd van de VU waren fractiemedewerkers personeel van de partij en mochten die naar het personeelsfeest. De persoonlijke medewerkers werkten zogezegd niet voor de partij maar voor een politicus, behoorden zodoende niet tot het personeel en mochten niet naar het personeelsfeest. Daaruit kwam het idee voort om een eigen personeelsfeest te organiseren, een beetje tegendraads. Maar veel stelde het niet voor, we gingen gewoon af en toe eten.
In uw column in De Morgen hebt u ooit geschreven dat u ‘verdoemd’ bent, dat u vroeg of laat het mikpunt van een controverse zult worden.
POHLMANN: Die column ging over de morele dwang die er tegenwoordig heerst. Wie een enigszins afwijkende mening heeft of afwijkend gedrag vertoont, zal vroeg of laat het voorwerp van controverse worden. Denk maar aan Daan, die ooit in een Twitterstorm terechtkwam omdat hij een beetje beschonken op het podium stond. Twintig jaar geleden was dat schering en inslag, maar toen bestond Twitter nog niet.
Voelt u dat ook zo aan, die morele dwang?
POHLMANN: Absoluut. Er is een hele sterke neiging om iedereen die afwijkt van de norm moreel te veroordelen. Sommige meningen kun je niet uiten, zelfs al weet je dat die meningen correct zijn.
Is dat zo?
POHLMANN: (lacht) Nu wilt u natuurlijk een voorbeeld. Ik wil wel, maar dan maak ik mijzelf verdacht. Ik weet hoe de media werken. Maar oké, ik zal een voorbeeld geven: ik ben geen voorstander van de negationismewet.
Haast iedere historicus is tegen die wet. Als iemand zo gek is om de Holocaust te ontkennen, dan moeten we die met argumenten bestrijden, niet met de wet.
POHLMANN: Precies. Maar probeer dat vandaag maar eens in het maatschappelijk debat te verdedigen. Er bestaat zelfs een sterke neiging om de negationismewet nog uit te breiden – naar de Armeense genocide, bijvoorbeeld. Dat is een voorbeeld van morele wetgeving, en daar ben ik tegen. Je moet zulke dingen niet verabsoluteren in wetgeving, de historische feiten moeten voor zich spreken. Ook bij racisme en seksisme hebben we de neiging om dat in wetgeving te verabsoluteren.
Is het geen goede zaak dat we dat problematisch vinden?
POHLMANN: Natuurlijk. Maar we hebben voldoende belangrijke rechten als individu om zaken als racisme en seksisme te beteugelen. Racisme is niet goed en moet vervolgd kunnen worden. Maar we hebben daar geen aparte wetten voor nodig.
Hoe is het gesteld met de kwaliteit van ons debat?
POHLMANN: Ook daar is de morele dwang te groot. Zowel links als rechts heeft de neiging om de tegenpartij moreel te veroordelen: ‘U hebt ongelijk, want u bent een slecht mens.’ Dat is erg, omdat je dan niet meer naar elkaars argumenten luistert. Kijk opnieuw naar Twitter: elke discussie verglijdt daar binnen de kortste keren in een moraliteitsvraagstuk: ‘Ik ben de goede en u bent de slechte.’
Maar dat werkt dus aan twee kanten?
POHLMANN: Oh ja, zeker. Links en rechts doen het allebei. Alleen hun invalshoek verschilt. Om het schematisch uit te drukken: rechts heeft altijd een tegenstander nodig, iemand of iets om zich tegen te verzetten. Links heeft een slachtoffer nodig, iemand die onrecht ondergaat en moet worden gered. Het gevaar voor rechts is dat het vervalt in een vijandbeeld. En het gevaar van links is dat het vervalt in een slachtoffercultus, dat het het slachtoffer als een heilige beschouwt.
U hebt al een paar keer geschreven dat u zich enorm stoort aan de vergelijkingen met de jaren dertig die soms worden gemaakt in verband met uw partij.
POHLMANN: Dat stuit mij enorm tegen de borst. Als je iemand met Hitler vergelijkt, welk argument heb je dan nog om verder te discussiëren? U hebt zelf eens een column over de N-VA geschreven met een duidelijke verwijzing naar een tekst die de Duitse predikant Martin Niemöller ooit schreef over de nazi’s. Dat ging te ver, vond ik.
Hebt u een probleem met satire?
POHLMANN: Was dat satire? Dat gevoel had ik niet. En ik denk dat de mensen die uw column toen met instemming hebben gelezen het ook geen satire vonden.
Ik hoop van wel.
POHLMANN: Dat zal zeker niet voor iedereen het geval geweest zijn. Het probleem is dat er geen debat meer mogelijk is als we met zulke vergelijkingen beginnen.
U hebt zelf in een column ooit een vergelijking gemaakt met de jaren dertig, toen u schreef hoe Winston Churchill opriep tot herbewapening en geen gehoor vond.
POHLMANN: Iets met de jaren dertig vergelijken vind ik op zich geen probleem. Dat is de essentie van geschiedenis: wij bestuderen het verleden omdat het menselijke handelen in wisselende omstandigheden toch een zekere consistentie vertoont. De politiek in het oude Rome en de politiek vandaag verschillen in essentie niet zoveel van elkaar. Alleen steekt men vandaag geen échte dolken meer in elkaars rug.
En wat kunnen we leren van de vergelijking met Churchill?
POHLMANN: Churchill werd weggehoond als een oorlogshavik toen hij pleitte voor meer investeringen in defensie omdat hij zich grote zorgen maakte over de ontwikkelingen in Duitsland. Ik denk dat wij ons vandaag ook onvoldoende bewust zijn van de toenemende dreiging. We zitten met brandhaarden aan alle randen van Europa. En nu krijgen we nog dekking van de Amerikanen, maar zullen ze ons die blijven geven? Misschien zeggen ze ooit: ‘Salut en de kost!’ En daar zijn wij niet klaar voor.
Terug naar uw romans: hebt u een oeuvre in uw hoofd?
POHLMANN: Ja. Ik zou verschillende boeken willen schrijven die zich afspelen in hetzelfde universum, met personages die in alle boeken terugkomen. Dat idee heb ik gepikt bij de negentiende-eeuwse Franse schrijver Honoré de Balzac, die met La Comédie humaine ook een eigen universum heeft opgebouwd.
Hebt u nog andere voorbeelden?
POHLMANN: Mijn grote voorbeelden zijn Ernst Jünger en Louis Paul Boon. Ze waren allebei controversiële figuren die vertrokken uit een ideologisch kader – Jünger van rechts en Boon van links – maar die hun eigen ideologie later zelf hebben ontmaskerd. Jünger deed dat met de nazistische verdwazing tijdens de oorlog, Boon deed dat later met de communistische verdwazing. Ze gebruikten allebei ook dezelfde metafoor voor hun werk: ze noemden zichzelf de seismograaf van de samenleving.
Met uw debuut Altijd iets greep u net naast de debuutprijs. Vond u dat erg?
POHLMANN: (droog) Nee. Ik schrijf niet voor de publieke erkenning. Zelfs als ik geen uitgever voor mijn boeken zou vinden, dan nog zou ik ze schrijven. De waarde van het schrijven zit voor mij in de daad zelf. Als ik dat niet deed, zou ik ongelukkig worden.
Hebt u al een uitgever voor uw tweede boek?
POHLMANN: Nee, nog niet. Ik ben hier nog niet mee naar buiten gekomen. Dit is de eerste keer dat ik erover praat.
Overweegt u om het boek aan te bieden bij uitgeverij Polis, dochter van Pelckmans? Of gaat u dat net niet doen uit protest tegen het ontslag van Karl Drabbe, waarover de voorbije weken zo veel te doen was? De uitgeverij zelf ontkent het, maar volgens sommigen zou Drabbes expliciete Vlaams-nationalistische overtuiging hebben meegespeeld bij dat ontslag.
POHLMANN: Ik moet toegeven dat ik momenteel worstel met die vraag, of ik mijn manuscript zal aanbieden bij Polis of niet. Ik ken Karl en ik ben enorm geschrokken van zijn ontslag, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik na alle verklaringen van de voorbije weken door de bomen het bos niet meer zie. Ik zou eerst zelf eens uitgebreid willen praten met alle betrokkenen.
In De Morgen zei u namens Bart De Wever dat diens volgende boek niet noodzakelijk weer bij Pelckmans zal verschijnen, omdat Drabbe zijn enige band was met die uitgever.
POHLMANN: Maar Bart is niet bezig met een boek. Hij schrijft op dit moment ook geen columns meer. Er is dus geen formele samenwerking die kan worden stopgezet. Die vraag is zonder voorwerp.
Uit uw eigen columns spreekt vaak een enorme weemoed. Hoe komt dat?
POHLMANN: Dat weet ik niet. Maar ik ben weemoedig, ja. Ik heb daar al mijn hele leven last van. Ik ben zelfs nostalgisch naar een tijdperk van voor mijn geboorte. Als ik in Oost-Duitsland kom, voel ik de nostalgie naar de vroegere DDR, hoewel ik het daar ideologisch volledig mee oneens ben. En in Borgerhout, waar ik woon, voel ik de weemoed die de eerste generatie moslims heeft naar hun land van herkomst.
U leeft daar in Borgerhout, zoals u zelf ooit schreef, ‘onder stalinistisch bestuur’.
POHLMANN: In het district Borgerhout gingen SP.A en Groen zonder verpinken in een coalitie met de PVDA. Ik ergerde mij daar vreselijk aan. Ik ben nooit een voorstander geweest van het cordon sanitaire, maar de mensen die de ene extremen altijd hebben uitgesloten, besturen nu wel samen met de andere extremen. Ik krijg de kriebels van de PVDA.
Omdat ze nog nooit formeel en ondubbelzinnig Mao en Stalin hebben veroordeeld als de ontzagwekkende massamoordenaars die ze waren?
POHLMANN: (knikt) Ik herinner mij nog een gesprek dat ik in Leuven had met een militant van de PVDA die exemplaren van het krantje Solidair uitdeelde. Toen ik hem vroeg hoe hij de goelag kon goedpraten, zei hij: ‘De goelag was een onvermijdelijke stap in de totstandkoming van de dictatuur van het proletariaat.’ Ik heb onmiddellijk een abonnement op dat krantje genomen, want van die ideologie wilde ik alles weten.
In uw tweede roman doet u uw voordeel met die lectuur, in de hoofdstukken over de ideologische verdwazing van de jaren zestig.
POHLMANN: Inderdaad. Maar ik heb ook Marx voor scholieren gelezen en andere stichtende lectuur uit die tijd. Ongelooflijk, wat voor doorwrochte teksten die jongeren in die tijd voorgeschoteld kregen. Er werd daarin tot op het waanzinnige af gediscussieerd over de funda- ,menten van de marxistische doctrine. Voor mij is de PVDA nog altijd die partij.
Voor het grootste deel van de Vlaamse pers niet meer.
POHLMANN: En dat verwondert mij. Er wordt met twee maten gemeten. De partij heeft zichzelf zogezegd heruitgevonden, en plots aanvaardt de pers haar alsof het een partij is zoals alle andere.
Ze communiceert erg slim, blijkbaar. Zoals de N-VA ook slim communiceert. Wat is het geheim van goede politieke communicatie? U moet dat weten.
POHLMANN: (lacht) Eerlijk: ik heb daar eigenlijk geen idee van. Voor een groot stuk is het buikgevoel. Maar om u echt te kunnen verklappen wat het geheim is, zit ik er nog te diep in. Als ik er over een paar jaar mee stop en wat afstand kan nemen, zal ik daar eens diep over nadenken en er een boek over schrijven.
DOOR JOËL DE CEULAER, FOTO’S FRANKY VERDICKT
‘Een grootoom van mij zat in het verzet en is door de Duitsers opgepakt.’
‘Sommige meningen kun je niet uiten, zelfs al weet je dat ze correct zijn.’