Meer dan tien jaar streed de Nederlandse Tanja Nijmeijer in de Colombiaanse jungle voor de rebellengroep FARC. Nu neemt ze, in de langste burgeroorlog ooit, deel aan de vredesonderhandelingen. Een ontmoeting met een internationaal gezochte terroriste.

Voor het fysieke einde van Tanja Nijmeijer waren er tot nu toe twee mogelijkheden: een graf in de Colombiaanse jungle of de cel van een Amerikaanse, uiterst streng bewaakte gevangenis. Ze twijfelde nooit aan welke mogelijkheid ze de voorkeur zou geven. ‘Ik zal in de jungle sterven.’

Nijmeijer wordt door Interpol gezocht wegens drievoudige kidnapping, wegens het gebruik van een vuurwapen tijdens een geweldmisdrijf en wegens het steunen van een criminele vereniging.

Op deze namiddag komt ze een paar minuten te laat op het afgesproken trefpunt, een congreshotel in het westen van de Cubaanse hoofdstad Havanna. Achter de getinte vensters van de lobby zien we hoe ze de oprit komt opgestapt, haar rug is gebogen, ze loopt langzaam, ze wordt begeleid door een soldaat die deel uitmaakt van de lijfwacht van de guerrillagroepering FARC (Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia), waarvan ze lid is. Misschien moet hij haar beschermen. Misschien moet hij haar bewaken, zodat ze niet vlucht.

Op deserteren staat bij de FARC, een van de oudste rebellengroeperingen ter wereld, de doodstraf. De schuifdeur gaat open, haar smalle mond vertrekt tot een glimlach. ‘Hoe gaat dat hier in zijn werk?’ vraagt Tanja Nijmeijer.

Ze wil weten in welke taal het gesprek gevoerd wordt. Ze spreekt er vijf. Dan bestelt ze een cappuccino. De mannen in de lobby draaien zich om als ze haar harde lach horen, en zien een vrouw van 36 jaar met milde ogen en geplukte wenkbrauwen, met oorringen en een bloemetjesjurk. Haar hand trilt tijdens de eerste uren van het gesprek. Ze rookt sigaretten van het merk Hollywood. Op de televisie loopt een tennisspel. Nijmeijer praat over de techniek om in de jungle vuur zonder rook te maken.

Het was lang onmogelijk om met Tanja Nijmeijer te spreken. Ze leefde en streed in het regenwoud, op een territorium zo groot als Zweden, en was meestal voor het leger op de vlucht. Over haar werd de ene keer gezegd dat ze spoorloos, dan weer dat ze dood was. Maar zelfs als men haar gevonden zou hebben, zouden haar tegenstanders gezegd hebben dat haar brein gemanipuleerd was, dat ze alleen maar in marxistische frasen kon spreken. Tot enkele maanden geleden was dat zo.

Na meer dan tien jaar bereiken plots radiosignalen Tanja’s kamp in de jungle. Coördinaten worden doorgegeven. Ze moet haar schuilplaats verlaten. Ze heeft zes dagen tijd om zich naar een geheim trefpunt van de rebellen te begeven. Met een troep begeleiders zwerft ze ’s nachts op slijkerige paden door de bergen en slaat overdag op een bed van palmbladen haar kamp op. Het Colombiaanse leger demilitariseert een gebied van vijftig vierkante kilometer om de vrouwelijke rebel een veilige doortocht te waarborgen. Op het einde van de tocht wacht een helikopter van het Rode Kruis haar op. Ze vliegt naar Bogotá, en vandaar verder naar Cuba.

Nijmeijer volgt de instructies van haar bevelhebber, zoals ze het geleerd heeft. Na goed tien jaar zonder auto, internet, gsm of geldautomaat komt ze in Havanna aan. Daar krijgt ze te horen dat ze deel uitmaakt van een selecte FARC-delegatie die met de Colombiaanse regering moet onderhandelen over een vredesverdrag.

Haar opdracht bestaat erin de delegatie met haar kennis van het Engels te ondersteunen. Ze vertaalt de verklaringen van de delegatie, actualiseert de website, twittert en schrijft op de facebookpagina van de rebellen. Waarschijnlijk moet ze ook nog iets anders zijn: het uithangbord van de FARC.

Naast dood en gevangenis is er een derde mogelijkheid in het leven van Nijmeijer gekomen: vrede in Colombia, een einde van de langste burgeroorlog ter wereld, die vijftig jaar geleden begon.

Sindsdien zijn meer dan 200.000 mensen gestorven, van wie velen door de FARC werden gedood, de ‘revolutionaire strijdkrachten van Colombia’ die ooit aangetreden waren om de rechten van de armen te verdedigen.

Maar sedert november 2012 onderhandelen FARC en regering weer met elkaar, op Cuba, op neutraal terrein. Daarbij gaat het om zes punten: om een landhervorming, de ontwapening van de rebellen, de schadeloosstelling van de slachtoffers aan beide zijden, de beëindiging van de drugshandel, de toekomstige politieke rol van de FARC en ook de realisering van het akkoord. Een wapenstilstand is er echter niet. In Colombia gaan de gevechten tussen leger en FARC onverminderd door.

Nummer 608372

Alleen voor Cuba en alleen voor de duur van de onderhandelingen is de Interpolopsporing naar Nijmeijer opgeschort. Een klein tijdvenster is opengegaan om met de gezochte terroriste te spreken. En er zijn heel wat vragen.

Geen enkele buitenlander is ooit zo hoog in de hiërarchie van de FARC opgeklommen als Nijmeijer, guerrillastrijdsternummer 608372. Wat heeft haar bezield om bij de FARC mee te gaan vechten, bij een organisatie die verweten wordt cocaïne te smokkelen, landmijnen te leggen en aanslagen te plegen? En om ontvoeringen te organiseren die iedereen kunnen treffen, een boer evengoed als een politica zoals Ingrid Betancourt.

Soms, aldus Nijmeijer, denkt ze aan het leven dat ze had kunnen leiden. Een huis in Nederland. Drie kinderen. Een burgerlijk beroep. Ze zwijgt. Ze kijkt rond in het hotel dat symboliseert wat ze zo veracht: een espressomachine, aardnoten voor vier dollar, Red Bull en een verveelde bediende voor een aquarium. Ze zegt: ‘Ik zou nu een erg gefrustreerd mens geweest zijn.’

Haar pas heeft ze destijds op het haardvuur van haar compagnie verbrand, drie of vier maand nadat ze zich bij de rebellen had aangesloten. Ze zag de noodzaak niet meer om een pas te hebben. ‘En dat was het’, zegt ze. Het einde van haar oude leven. Voor Tanja Nijmeijer waren het maar drie stappen naar de FARC, en de eerste stap was een toeval.

Het is halfweg december 1997. Nijmeijer is 19 jaar oud. Ze komt uit een college, betreedt de cafetaria op de eerste verdieping van het instituut voor romanistiek in Groningen. Ze haalt een koffie en slaat de studentenkrant open. ‘Lerares Engels gezocht’, staat er. Het gaat om een post in Colombia. Ze was nog nooit in Zuid-Amerika geweest. Het klinkt opwindend. Ze solliciteert. ‘U weet toch dat er in Colombia een oorlog woedt?’ vraagt de ambtenaar in de ambassade haar. ‘Nee’, zegt ze.

Het motief voor de tweede stap is haar slecht geweten.

In Colombia leert ze Engels aan een school voor de kinderen van de rijken in Pereira, aan de voet van de Andes. Na haar ontbijt verlaat ze haar netjes onderhouden nederzetting met flatgebouwen en ziet daklozen in het afval woelen. In Bogotá gaat ze door de shopping malls, vlak in de buurt ziet ze hongerende mensen. Ze moet nu vaak huilen. Op een dag zit ze in de schoolbus en ziet een gezin van indianen dat blootsvoets door het vuil loopt. Een van de kinderen in de bus steekt zijn vinger naar de autochtonen uit en schreeuwt: Jullie zijn arm, wij zijn rijk!’ Ze schaamt zich. En ze heeft vragen.

Ze richt zich tot een vrouwelijke professor in de wiskunde die ze heeft leren kennen. Nijmeijer vraagt: ‘Worden jullie Colombianen er niet treurig van in een stad te wonen waar het noorden alles en het zuiden niets heeft?’ De professor stelt een tegenvraag: ‘Worden jullie Europeanen er niet droevig van alles te bezitten, terwijl andere landen niets hebben?’ Nijmeijer weet niet wat ze moet antwoorden.

De derde stap komt na een missie.

Als het jaar in Colombia ten einde loopt en Tanja naar Nederland terugkeert, werd ze gegrepen door een koorts, zegt ze, een merkwaardige koorts. Ze is ervan overtuigd dat er iets moet veranderen. Moet rechtvaardigheid niet afgedwongen worden? Indien het niet anders kan met alle mogelijke middelen? Ze neemt contact op met de Internationale Socialisten. Ze verkoopt linkse kranten op straat, ze demonstreert voor het parlement in Den Haag. Met een groep activisten simuleert ze daar een bloedbad om tegen de bouw van een Amerikaanse militaire basis op het Caribisch eiland Curaçao te protesteren. De politie stopt haar 26 uur in de cel. Veel verder kom je als vrouwelijke revolutionair in Europa niet. Het is moeilijk om in een proper land geschiedenis te schrijven. Thuis maant Hanni Nijmeijer, verpleegster, haar dochter aan tot een gesprek. ‘Je bent op een slecht pad’, zegt ze. ‘Wat verlang je van je leven?’

Tanja Nijmeijer antwoordt dat ze dit kapitalisme, dat voor de dood van duizenden verantwoordelijk is, niet meer wil. ‘Tanja, kijk naar de Sovjet-Unie, het communisme heeft gefaald’, repliceert haar vader.

‘Ja,’ zegt Nijmeijer, ‘maar misschien zal het in een ander deel van de wereld functioneren.’

Ze voltooit haar studie, zoals ze altijd alles tot een goed einde heeft gebracht. Haar ouders willen dat ze als manager van een vleesfabriek gaat werken. De dochter echter droomt verder van de revolutie. Nijmeijer reist weer naar Colombia en ontmoet opnieuw de professor. Ze zegt: ik wil geen toeschouwer meer zijn. De professor antwoordt dat ze zelf bij de FARC is, en dat ze Nijmeijer in contact met de rebellen kan brengen. Wat ook gebeurt.

Het dagelijkse leven in de jungle: ‘De rugzak moet altijd, altijd, altijd klaar gepakt zijn. Daarin horen muskietennet, tent, uniform, ondergoed, sokken, deken, twee flessen benzine, rijst, bonen, linzen, spaghetti, suiker, zout, meel. Normaal steekt er 20 kilo eten in de rugzak. Alles samen 30 tot 35 kilo.’

Het is alsof Nijmeijer bij een wissel een ander spoor genomen had, alsof ze op onbekende sporen naar een vreemde bestemming raasde. Een activiste, die in Colombia al decennia ex-FARC-leden in gevangenissen begeleidt, zegt: ‘Tanja is een rebel zonder reden.’ Een invloedrijk minister van de Colombiaanse regering zegt: ‘Een gebroken mens. Een gegijzelde van haar ideologie.’ De nieuwe man in haar leven, een soldaat van de FARC, zegt: ‘Ze is een van ons, een camarada.’ Haar moeder zegt: ‘Ze blijft voor altijd mijn dochter.’

Stront vreten

Het is vrijdagavond, een paar dagen na onze eerste ontmoeting. Tanja Nijmeijer loopt door de Calle Obispo in de oude binnenstad van Havanna. De bars zijn open. Muziek golft naar buiten. De mensen dragen T-shirts en shorts. Tanja houdt niet van de warmte, ze houdt van kou en wind. Ze vindt ook haar bed te zacht, ze gaat elke avond met een wollen deken op de grond liggen. Elke morgen staat ze om vijf uur op om drie rondjes te lopen, telkens 40 minuten. Ze zegt dat ze nog altijd een soldaat is.

Op straat dansen toeristen de salsa, maar Tanja Nijmeijer heeft het over de oorlog. ‘Ik moest erom smeken om mee te mogen strijden’, vertelt ze. Altijd werd ze behandeld als een groentje. Dat heeft haar gestoord. Wie bij de FARC erkenning wil krijgen, moet ook stront kunnen vreten.

Drie maanden duurt haar basisopleiding. Ze leert hoe ze haar lichaam moet laten vallen en haar mond moet openen als de bommenwerpers komen: het uitbalanceren van de druk opdat trommelvlies of longen niet springen. Ze leert hoe ze bommen moet maken. Ze leert hoe ze in dekking moet gaan. Het leven in de jungle is een leven met het gehoor. Zo dicht is het bladerdak van de bomen dat de oren het eerst helikopters en vliegtuigen moeten ontdekken. Op een keer verdwaalt ze ’s nachts. Ze gaat op haar hurken zitten en wacht tot de ochtendschemering aanbreekt, zes uur lang. Experimenten met de eigen angst. Elke overwinning versterkt haar zelfbewustzijn.

Als Tanja in Havanna bij de arts langs gaat, diagnosticeert hij tinnitus. Volgens de arts moet ze bommen en schietpartijen vermijden. ‘Dat kan ik niet beloven’, antwoordt ze.

De volgende stap: een ontmoeting met de dood. 27 maart 2010, een officiersopleiding in de bergen. Overdag onderricht, lesuren in revolutionaire filosofie en politieke economie. ’s Namiddags nemen ze een bad in de rivier. ’s Avonds moet Nijmeijer voor het eten zorgen. In een reusachtige pot kookt ze rijst en aardappelen voor haar compagnie, 54 mannen en vrouwen. Plots horen ze militaire helikopters en vliegtuigen van het type Super Tucano naderen, gebouwd voor operaties tegen de guerrilla.

Nijmeijer hurkt in een loopgraaf die ze de dag voordien uitgegraven hebben. Ze ziet de pot waarin ze gekookt hebben. Ze heeft geleerd dat ze nooit iets mag achterlaten. Ze springt op, neemt de pot en snelt de helling op. Een jongeman voor haar stort neer. Hij draait zich om. ‘Laat me niet sterven’, fluistert hij. Het salvo van een machinegeweer heeft hem getroffen. Ze haalt de infusievloeistof tevoorschijn die elke rebel bij zich heeft, brengt de naald in, maar de kameraad beweegt niet meer. Enkele uren later begint het volgende bombardement.

Een videoboodschap van Tanja: ‘En als het Colombiaanse leger en de Colombiaanse regering nog altijd geloven dat ik naar hier ontvoerd werd, wel, laat ze dan maar komen om me te redden. We zullen ze hier ontvangen. Met kalasjnikovs. Met mijnen. Met mortieren. Met alles.’

’s Nachts, bij het afluisteren van radiosignalen van Amerikaanse gevechtspiloten, tijdens het exploderen van bommen die ze almaar beter uit elkaar kan houden, denkt ze op een bepaald moment: hier zal ik sterven. Zo vertelt ze het nu. Het graf zou geen kist hebben, overweegt ze, het zou onder grote oerwoudbomen aangelegd moeten worden, de bladeren zo dicht op elkaar gepakt dat je de grond niet ziet, zodat de kameraden geen gemakkelijk doelwit worden. De eerste nacht zou er immers een erewacht aan het graf waken.

‘Vrolijk kerstfeest’, wenst ze haar familie per videoboodschap. ‘Ik geloof dat we hier voor een goede zaak strijden. Ik heb veel gehuild omdat ik jullie zo mis. Maar ik weet ook dat wat ik hier doe juist is. En dat ik hier blijf. Ik zal niet weggaan.’

Ze heeft veel te doen. Protectiegeld inzamelen, aanslagen op bussen organiseren, drie medewerkers van een Amerikaanse firma verhoren die in de jungle een noodlanding moesten maken, uitgerekend naast een FARC-kamp. ‘Als onze regering dat wou, zouden jullie binnen de zes maanden geëlimineerd zijn’, zegt een van de mannen.

‘Jullie weten dat bij een invasie de krijgsgevangenen het eerst sterven’, antwoordt ze. Zulke zinnen vormen de aanleiding voor haar opsporing door Interpol.

En dan wachten. Vrienden komen en gaan. Onzinnige bevelen. Marsen door het woud. Corrupte bevelhebbers. Een ideaal dat afbrokkelt. Hunkering naar kaas, voetbal, brood. Op een keer vindt Nijmeijer in een veroverde boerderij een telefoon. Ze belt haar moeder op. De ouders huilen. Tanja vertelt dat ze het goed maakt. Ze is gelukkig dat ze weer eens de stem van haar moeder kan horen. Als straf krijgt ze tien keer de keuken- en latrinedienst, ze moet de put voor het afval afgraven en tien bladzijden vullen met reflecties over wat ze gedaan heeft. De regels van de FARC zijn streng. Elke misstap wordt bestraft. Een telefoontje naar het buitenland is zo’n misstap. Te gevaarlijk.

In het jaar 2007 vallen soldaten hun kamp aan, ze vinden Nijmeijers dagboek. Op een dag in november 2006 heeft ze in het oude schoolschrift geschreven: ‘Ik ben moe. Moe van de FARC. Moe van mensen. Moe van het samenleven. Moe dat ik geen spullen van mezelf heb. Ik zit nu al vier jaar in dat schuitje. De wacht houden, gymnastiek, gesprekken, redetwisten, klootzakcommandanten. Ik mis mijn vriend. En ik voel me nutteloos hier. Ik volg een saaie cursus met Karel, die ons zogezegd op een stadsmissie moet voorbereiden. Terwijl ik weet dat ik de jungle nooit zal verlaten. Ik zit hier vast. En verder wil ik toch niet meer weg. Ik wil alleen maar zwerven, lachen, vechten, maaltijden koken, zonder ergens problemen.’

Waarvoor vecht ze, wat is haar ideaal?

Museum van de revolutie

Het oude presidentiële paleis in Havanna. Hier heeft ooit dictator Fulgencio Batista geregeerd, nu is het paleis een museum van de revolutie. Voor het gebouw staat een uitgediend stormkanon. Volgens de legende zou Fidel Castro daarmee vanaf het land het Amerikaanse oorlogsschip ‘Houston’ gekelderd hebben dat in 1961 een onderdeel van de aanvalsvloot in de Varkensbaai was. Binnen griezelen de toeristen, ze struinen opgetogen door de tentoonstelling alsof ze door een spookhuis op de kermis dwaalden. Nijmeijer gaat de trap op, langs de gaten waarin de kogels ingeslagen zijn, langs het miniatuur bronsbeeld van Castro.

Guerrilla’s zijn onzichtbare legers. Ze vechten oorlogen van een vergeten tijdperk uit die maar zelden gewonnen kunnen worden. De meeste guerrillaoorlogen duren ongeveer tien jaar, de Cubaanse revolutie was na twee jaar militair succesvol. De oorlog in Colombia duurt al 50 jaar.

‘Ons moment is nu eenmaal nog niet gekomen’, zegt Tanja Nijmeijer. Dan betreedt ze de ruimte die aan Che Guevara, haar voorbeeld, is gewijd. Hij stapt daar als een wassen figuur uit een nepoerwoud. De dag van zijn dood is een herdenkingsdag op Cuba, zijn gezicht is op miljoenen T-shirts afgedrukt. De leiders van de FARC kent nauwelijks iemand. De karabijn van Che Guevara is achter glas tentoongesteld. ‘Hebben we ook’, zegt Nijmeijer. Ze heeft het over vuurwapens, AK-47, M16, AR-15. ‘Ik ben een goede scherpschutter’, zegt ze. Voor de andere bezoekers zijn de museumstukken zo actueel als de Franse Revolutie. Voor Nijmeijer zijn ze alledaags. Haar strijd is geen museum.

De vraag is wat er ooit uit haar beweging wordt. Worden de rebellen als helden vereerd zoals Guevara of gaan ze als drugshandelaars de geschiedenis in? Op Cuba is elke raket, elk pantser van de revolutionairen geëxposeerd. Wat blijft er over van de FARC? Ze denkt na. Ze hebben geen tanks of schepen. Ze noemt de handdoek van de FARC-stichter Manuel Marulanda, die bewaren ze nog altijd.

Een lied van Nijmeijer, gecomponeerd voor de gitaar: ‘Hier geeft niemand op, we zijn vol moreel, strijdmoreel, vol moreel.’ Ze zou bij de FARC willen blijven, ook al zouden er veel mogelijkheden zijn om te vluchten. Want de soldaat van de FARC die haar bij onze eerste ontmoeting begeleidde, is niet haar bewaker, maar haar minnaar. Ze kan alleen door de stad wandelen, ze zou zich op elk moment bij de Nederlandse ambassade kunnen aanmelden. Maar ze wil niet.

Een paar dagen later in Havanna, een gesprek op de Plaza Vieja in de oude binnenstad. Nijmeijer observeert de duiven op het wegdek van kasseien en drinkt koffie. Terwijl ze vertelt, ontploft er een bom in Pradera in het westen van Colombia. Een man sterft, 61 anderen worden gewond. Een week later neemt de FARC de verantwoordelijkheid op zich en excuseert zich. Dozijnen splintergroepen betwisten de claim van het leiderschap van de beweging. De FARC heeft niet meer alles onder controle. Het is niet eens duidelijk of ze de vrede kan bewaren waarover ze hier op Cuba onderhandelt.

Waarom moeten vrouwen bij de FARC hun kinderen aborteren?

‘Omdat ze soldaten zijn. Kinderen houden ons van onze strijd af. Voor ze tot de FARC toetreedt, weet elke vrouw dat ze niet zwanger mag worden. Als ze het toch doet, wordt het gecompliceerd.’

Waarom legt de FARC landmijnen? ‘Ik vind het jammer voor de kinderen die daarbij sterven, maar we zijn in oorlog. We moeten middelen vinden om ons te verdedigen.’

Steunen jullie de drugshandel?

‘We verbouwen geen cocaïne, we heffen alleen maar belastingen bij de cocaïnehandelaars.’

Waarom ontvoeren jullie mensen? ‘Dat doen we sedert 2013 niet meer. In het verleden namen we mensen om financiële redenen gevangen. Nu maken we ten hoogste nog krijgsgevangenen.’

Hoe zit het met afpersing? ‘Er is geen afpersing, er is een revolutiebelasting. We heffen die bij de rijken die meer dan een miljoen dollar bezitten.’

Op elke kritiek heeft ze een antwoord klaar. Haar ideologisch raster functioneert.

Zinnen in het dagboek: ‘Ik beweeg me als een vis in het water. De jungle is mijn thuis. De FARC is mijn leven, mijn gezin.’

Dingen die ze voor zichzelf wenst: een keer ‘Avatar’ in 3-D zien. Een keer een open plek niet als gevaar waarnemen. Een keer naar Nederland reizen en haar familie terugzien.

DOOR JONATHAN STOCK

Elke morgen staat ze om vijf uur op om drie rondjes te lopen, telkens 40 minuten. Ze zegt dat ze nog altijd een soldaat is.

‘We verbouwen geen cocaïne, we heffen alleen maar belastingen bij de cocaïnehandelaars.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content