Tachtig jaar geleden beleeft Kuifje zijn eerste avontuur. Zoals dat later nergens meer het geval zal zijn, wordt hem in het land van de Sovjets de ene politieke bananenschil na de andere in de weg gelegd. De jonge Hergé wist niet beter of hij moest zijn held laten strijden tegen het ‘communistische monster’. Wie had hem voorgelicht?
‘De beschaafde volkeren hebben het recht niet om sprakeloos toe te kijken hoe het communistische monster in Europa oprukt. Ze hebben het recht niet om het te steunen door een wettelijke erkenning van de Sovjetmacht, die een onnoemelijk gevaar betekent voor de Staten, de Maatschappij en de Beschaving.’ Zo opende ex-consul Joseph Douillet in 1928 zijn 250 bladzijden lange schimpschrift Moscou sans voiles ( neuf ans de travail au pays des Soviets). Pater Norbert Wallez, uitgever van de katholieke krant Le Vingtième Siècle, schonk het boekje aan zijn jonge werknemer Georges Remi, die tekende onder de naam Hergé. Net belast met het opstarten van een nieuwe jeugdbijlage, Le Petit Vingtième, liet die zich onmiddellijk door het werk inspireren. Op 10 januari 1929 verscheen de eerste aflevering van het stripverhaal Tintin au pays des Soviets(Kuifje in het land van de Sovjets) al in de krant.
Kuifje wordt daarin als verslaggever uitgestuurd naar Rusland, een hot issue sinds de revolutie van 1917. Journalistiek schijnt echter niet zijn eerste zorg. We zien hem één keer stapels papier volkrabbelen, en dat is het dan. Hij blijft, ook in al zijn latere avonturen, reporter heten, al stuurt hij geen gebenedijd woord meer naar de redactie.
In dit allereerste avontuur is Kuifje in feite niet meer dan een vechtjas met een hondje. Met de regelmaat van een klok worden hem rode vijanden voor de voeten geschoven, die hij allemaal overwint. En het zijn geen eenvoudige overwinningen. Er komt list, bedrog en slimmigheid aan te pas. Er zijn fictieve natuurwetten aan het werk of onbekende lichaamskrachten. En soms kan het niet zonder stom geluk of de hulp van zijn hondje Bobbie. Het zichtbare resultaat van Kuifjes raid is geen artikelenreeks. Zonder dat hij het zelf beseft, heeft hij wel afgerekend met een bolsjewiek die alle hoofdsteden van Europa door bomaanslagen wil vernietigen.
De rotvaart waarmee Kuifje het onherbergzame land van de Sovjets doorkruist, zal hij nooit meer evenaren. Tussen zijn rustige vertrek en zijn behouden terugkeer met de trein verplaatst hij zich met de auto en met een motor, met een speedboot, op zijn apostelpaarden en met een vliegtuigje waarvoor hij eigenhandig een nieuwe schroef maakt. Er is verder een door hemzelf uitgevonden spoorvoertuig dat hij zonder gereedschap in elkaar knutselt. Handigheid komt er ook aan te pas wanneer hij een kapotte wagen demonteert, weer in elkaar zet en aan de praat krijgt zonder dat hij alle onderdelen opnieuw heeft gebruikt.
Snelheid, stunts en mechaniek, dat was Hergé wel toevertrouwd, net als de branie en droge humor van een Brussels ketje. Het zijn kwaliteiten die Kuifje in het land van de Sovjets verteerbaar maken. Gelukkig maar, want de werkelijkheidsgetrouwe weergave die Georges Remi dacht te maken, wordt bezwaard door ideologische oordelen, die niet altijd even zuiver op de graat zijn. Hergé had ook zelf de Sovjet-Unie niet bezocht. Hij had er een boekje over gelezen.
Niemand neemt een stripverhaal karikaturale voorstellingen kwalijk, en evenmin dat de goeden als zeer goed en de slechten als zeer slecht worden voorgesteld. Het probleem met Kuifje in het land van de Sovjets is dat de slechteriken allemaal bolsjewieken zijn of in hun dienst staan. Hen afschilderen als onverschrokken revolutionairen of idealisten, wegbereiders van het Rode Paradijs, had menig lezer van de katholieke krant allicht de wenkbrauwen doen fronsen. De moordenaarsbende die van meet af aan de ‘verdwijning van die journalist’ – Kuifje dus – nastreeft, beantwoordde beter aan het beeld dat de lezer in de serieuze pagina’s van een conservatieve krant als Le Vingtième Siècle voorgeschoteld kreeg. De goddeloze verraders en spionnen, beulen en bandieten die Kuifje naar het leven staan, waren dezelfde die van Rusland een hel hadden gemaakt. En dat alles in de jaren twintig, ruim voor de massale collectivisering en Stalins Grote Zuivering.
De jonge reporter – ‘de tomeloze snelheidsfreak’ is dichter bij de waarheid – beleeft alleen dingen die in een inferno thuishoren in de prille Sovjetstaat, die hij ziet door de ogen van ex-consul Joseph Douillet. De geheime dienst GPU, die beschikt over folterkamers en gevangenissen met middeleeuwse allures, zaait er terreur. Als hij in de hoofdstad aankomt, weet Kuifje meteen dat de Sovjets van de ‘prachtige stad Moskou’ een ‘stinkende bende’ hebben gemaakt. Het ergste zijn de hordes haveloze kinderen die stelend en bedelend rondzwerven: ‘Nog een van die kankergezwellen in het hedendaagse Rusland’, meldt onze reporter. Bij de broodbedeling op straat worden de niet-communistische armen als honden weggeschopt. Glurend over een schutting zien de vechtersbaas en zijn hond hoe het er bij verkiezingen aan toe gaat. De verzamelde stemgerechtigden krijgen drie lijsten gepresenteerd. Wie tegen de communistische lijst is, dient zijn hand op te steken. En dat is niet aan te raden, aangezien de leden van het telbureau hun revolvers op de menigte richten.
Een ‘spookhuis’
Alles in het uitgestrekte land ligt op zijn gat. Of toch niet? Plots blijkt er toch rook uit de fabriekschoorstenen te komen. We zien hoe een Sovjetpropagandist een groep bezoekers – ‘Engelse communisten’ – daar trots op wijst. ‘Die fabrieken draaien wel erg goed… Daar wil ik het mijne van weten’, zegt Kuifje tegen Bobbie. Uit zijn onderzoek blijkt dat het om ‘namaakschoorstenen’ gaat, waarin voor de gelegenheid stro verbrand wordt. Hergé blijft consequent: in het land van de Sovjets deugt niets.
Eén enkele keer vergist hij zich, of voert hij toch minstens een ongeloofwaardige opponent op: een kozak, aangelokt door de prijs die de GPU op Kuifjes hoofd heeft gezet. De overgrote meerderheid van de kozakken vocht in de Russische Burgeroorlog tégen het Rode Leger, wat hen nadien net op grootschalige vergelding en de onderdrukking van hun cultuur te staan kwam. Hier is Hergé in elk geval zijn voorbeeldboekje Moscou sans voiles te buiten gegaan.
En waarop hij zich baseerde om Kuifje een spookhuis te laten ontdekken, waar de ‘aan het volk ontstolen’ goudschat van Lenin, Trotski en Stalin opgeslagen ligt, is evenmin duidelijk. Dat er ook sprake is van een graanreserve, spoort wel met de bewering van Douillet dat de Sovjets uit propagandistische overwegingen zelfs in de hongerjaren een hoeveelheid graan voor de export of steun aan noodlijdende arbeiders in het buitenland bestemden.
Douillet maakt zich ook druk over het zedelijke verval dat hij tijdens het eerste decennium van de Sovjet-Unie ontwaarde. Hergé heeft zijn jonge held en zijn lezertjes dat echter bespaard. Kuifje ziet dus geen publieke groepsverkrachtingen als gevolg van het gemengd onderwijs en het opheffen van seksuele taboes. Al evenmin is hij getuige van enige straatprostitutie, oogluikend toegestaan door leden van de GPU, die in haar rangen ook pooiers blijkt te tellen.
De goddeloosheid van de communisten valt de jeugdreporter evenmin op. Kuifje verzuimt een kerk te betreden, ziet er zelfs geen staan. Douillet wijdde nochtans bladzijden en bladzijden aan de manoeuvres van de bolsjewieken om de Russisch-orthodoxe kerk te breken, door een regimegetrouwe afscheuring te steunen en de officiële te verbieden.
Duiveluitdrijving
Douillet was al consul onder de tsaren, toen België aanzienlijke industriële belangen in het land had. Negen jaar hield hij het nog uit onder de Sovjets, naar eigen zeggen als lid van de hongersnoodmissie Nansen, als hoge commissaris van de Volkerenbond, als gevolmachtigde van het European Student Relief en als adjunct-directeur van de pontificale missie in Rostov aan de Don. Van die hoofdzakelijk humanitaire opdrachten verneemt de lezer van Moscou sans voiles verder niets. Douillet somt die functies louter op bij wijze van legitimatie, net zoals hij zijn grote kennis van de Russische taal en zijn relaties in alle geledingen van de bevolking vermeldt.
Vervolgens werpt hij zich in dat boekje op als ooggetuige van zowat alle verschrikkingen die hij zal beschrijven. Dat is een heuse krachttoer in een staat die Douillet zelf bestempelt als een gesloten systeem dat buitenlandse pottenkijkers een rad voor de ogen draait. Terwijl anderen in scholen, tehuizen, fabrieken en gevangenissen alleen de mooie kanten te zien krijgen, weet Douillet altijd tot de onveranderlijk monsterachtige binnenkant door te dringen. Een keer komt hij het fijne te weten door zich voor te doen als een partijfunctionaris, een andere keer door zich te laten arresteren en met kennis van zaken te rapporteren over het leven in zes verschillende gevangenissen.
‘Wee degenen die dit gevaar, dat onze samenleving en heel onze menselijke beschaving bedreigt, zullen onderschatten of weigeren te begrijpen’, zo luidt zijn conclusie. De lezer heeft daarna het gevoel dat hij een duiveluitdrijving heeft ondergaan.
Maar in het vuur van die verkettering zijn ook de grote vragen over, de verbanden en samenhangen in de periode 1917-1928 in rook opgegaan. Anders had onze consul natuurlijk ook moeten berichten over de niet zo fraaie rol van de contrarevolutionairen die een burgeroorlog ontketenden, over de westerse landen die met troepen de Russische havens blokkeerden en de jonge staat economisch probeerden te versmachten, over de grote droogte en de misoogsten die leidden tot de hongersnood van 1921-22. En waarom ook niet over Douillets persoonlijke bijdrage in de missie van het Vaticaan, dat in de jaren twintig op het terrein de mogelijkheden aftastte om de plaats in te nemen van de orthodoxe kerk, in diskrediet geraakt door haar verwevenheid met het tsarenregime? Pas eind de jaren 1920, toen het inzag dat zijn pogingen vruchteloos waren, begon het Vaticaan de bolsjewieken als goddelozen te verketteren.
Douillet, wiens boekje in 1928 verscheen, doet dat dan ook, maar weidt alleen uit over het leed van de orthodoxe kerk, niet over dat van de katholieke. De man verzwijgt te veel, streeft strategische doeleinden na. Een daarvan was de erkenning door België van de Sovjet-Unie verhinderen. De Belgische staat had haar redenen om meer dan de meeste andere Europese landen te dralen in haar diplomatieke relaties met het nieuwe bewind. ‘De belangrijkste hinderpaal voor het heraanknopen van de relaties tussen de Sovjet-Unie en België was de nationalisatie van de Belgische bedrijven en de inbeslagname van hun goederen en kapitalen door de jonge staat’, schrijft historicus Frank Seberechts in De Antwerpse haven en de erkenning van de USSR. ‘België hoopte in 1924 een miljard frank aan obligaties en andere vorderingen en 2,5 miljard frank aan eigendommen te recupereren.’
Geheime diensten
Langs beide zijden werd de soep vanaf 1921 echter niet meer zo heet gedronken als ze werd opgediend. Lenin vertraagde het tempo van de collectivisering en voerde een Nieuwe Economische Politiek (NEP). Boeren kregen wat ruimte om voor eigen rekening te werken, als ze maar hun belastingen betaalden. Ook in handel en industrie werd het particuliere initiatief gestimuleerd. Door de desastreuze gevolgen van de burgeroorlog en door de hongersnood zagen de bolsjewieken zich bovendien verplicht om de handelsrelaties met het Westen te versterken.
Een dynamische groeipool als de haven van Antwerpen bleef, onder impuls van de katholieke burgemeester Frans Van Cauwelaert, niet doof voor de lokroep om de belangrijkste Europese haven voor handel met de Sovjets te worden. Langzamerhand groeiden de commerciële relaties tussen beide landen, al zou het nog tot 1935 duren voordat België de Sovjet-Unie officieel erkende. Die toenadering zat de anticommunistische oppositie in België niet lekker. Groot geworden door een wassende stroom Russische migranten uit het in de burgeroorlog verslagen reactionaire kamp zag ze zich plots veroordeeld tot het voeren van achterhoedegevechten.
Joseph Douillet had zich in deze alvast weinig te verwijten. Als oprichter van het CILACC (Centre international de lutte active contre le communisme) had hij alles in het werk gesteld om de bolsjewistische duivel te bestrijden. Zo schaarde hij prominente auteurs rond zich om de pen tegen het Sovjetregime te voeren. Een van hen was George Solomon, een bekeerde bolsjewiek van het eerste uur die over zijn wedervaren Parmiles maîtres rouges berichtte.
De strijd bleef kennelijk niet beperkt tot het woord alleen. Het CILACC zocht ook samenwerking met de EIA, de internationale coördinatiecel voor anticommunistische activiteiten, eigenlijk een mantelorganisatie van de Franse geheime diensten. Het CILACC slaagde er echter niet in om het vertrouwen van het EIA helemaal te winnen, zo constateert professor Wim Coudenys in de marge van zijn artikel ‘Russian Collaboration in Belgium during World War II’. Coudenys detecteert bij Douillets rekruten ook P.A. Kusonskij, leider van de inlichtingendienst van de anticommunistische ROVS (Algemene Unie van Russische Strijdkrachten). De ROVS, uit Frankrijk gezet, vestigde zijn hoofdkwartier in België, ‘wat deze tsaristische officieren in staat stelde om samen te werken met Belgische anticommunistische organisaties, met relaties in militaire, industriële, en politieke kringen’, zo schrijft Coudenys.
Het is onwaarschijnlijk dat Hergé ook maar iemand van CILACC en aanverwanten kende. Zijn uitgever kende die des te beter. Pater Wallez had zo zijn contacten in rechts-radicale kringen. Een daarvan was Léon Degrelle, journalist en later (in 1936) stichter van de partij Rex, die de parlementaire democratie niet bepaald in het hart droeg.
Degrelle en Hergé kenden elkaar wel. Eerstgenoemde was een fervente aanhanger, de tweede een eerder discrete adept van de Nieuwe Orde die door Europa raasde. Het fascisme ontwikkelde een derde weg tussen het materialisme, met de Verenigde Staten als boegbeeld, en het collectivisme van de Sovjet-Unie. Het koos voor een corporatistisch staatsmodel, gedragen door een idealistische, sterke en moreel onbezoedelde jeugd. Een zekere kennis van de Nieuwe Orde kan helpen om de ideologische achtergrond in de eerste drie Kuifjeavonturen ( Kuifje in het land van de Sovjets, Kuifje in Afrika en Kuifje in Amerika) te lezen.
Degrelle publiceerde een reportagereeks over Zuid-Amerika in Le Vingtième Siècle, en stuurde vanuit Mexico Amerikaanse strips door naar Hergé. In het postuum verschenen boekje Tintin, mon copain, beweerde de Rexleider dat hij en niemand anders model had gestaan voor Kuifje. Alsof hij in die dagen de enige was met een golfbroek uit de 3 Suisses en een opstaande kuif. Alleszins was Degrelle een even geduchte communistenjager als Kuifje zelf. In 1928, het jaar waarin Moscou sans voiles verscheen, vond in Brussel een grote Sovjettentoonstelling plaats. Allerlei nationalistische jeugdorganisaties gingen er fel tegen tekeer. Tot de manifestanten die een buste van Lenin met knuppels bewerkten, behoorde een zekere Léon Degrelle, zo staat te lezen in Les métamorphoses de Tintin van Jean-Marie Apostolidès.
De eerste verschijning van Tintin au pays des Soviets, in afleveringen in Le Petit Vingtième, zorgde voor de nodige opschudding. Hergé was niet alleen een begenadigde tekenaar, zijn flair voor marketing en mise-en-scène was even sterk ontwikkeld, zo merkt biograaf Benoît Peeters op in Hergé, zoon van Kuifje. Op 1 april 1929 liet Hergé in de krant een (valse) brief publiceren van de geheime Sovjetpolitie GPU, keurig voorzien van hamer en sikkel:
Mijne heren,
We hebben u niet veel te zeggen. Het gaat om de reportage van uw redacteur Kuifje. We waarschuwen u dat u moet ophouden met de publicatie van documenten die slechts een aaneenschakeling zijn van aanvallen tegen de Sovjets en het revolutionaire Proletariaat van Moskou. Zo niet wacht u een spoedige dood.
Past op, het oog van Moskou-de-Rode heeft u in de gaten: vergeet het lot niet dat generaal Koutepoff te beurt viel. Het Russische Proletariaat is geschandaliseerd door uw campagne die de zaak van de Revolutie slechts wenst te schaden.
Kiest dus: het einde van deze campagne of de dood.
Het bleef bij bedreigingen. En zo kon het gebeuren dat de jonge reporter bij de laatste aflevering van zijn Russische avontuur niet enkel als stripfiguur maar ook in levenden lijve (het lijf van ene Lucien Pepermans) arriveerde in het station van Brussel-Noord, toegejuicht door zijn enthousiaste lezerspubliek. Zei iemand marketing?
Met de jaren groeide Hergés voorbehoud tegen het eerste avontuur van zijn eigen Kuifje. Niet alleen vanwege de nog wat nerveuze grafische lijn weigerde hij het lange tijd te laten herdrukken. Dat gebeurde pas in 1973. Maar tot een versie in kleur kwam het nooit. Zijn jongste biograaf Philippe Goddin duikelt in Levenslijnen (2007) een veelzeggende brief op van Hergé aan auteur Pierre Fresnault uit 1972. Daarin verklaart hij de ongewoon militante toon van zijn eerste album uit de lectuur van Moscou sans voiles: ‘Daaruit puttend was ik er oprecht van overtuigd dat ik op de goede weg was’, schrijft hij. ‘En bovendien, wat wil je, ik had de zegen van mijn directeur, man van rechts en zelfs extreemrechts.’
DOOR JAN BRAET