Rustdag vandaag in de Tour, morgen rijden we naar de Ventoux. Op de dertiende juli, een wrange datum want op 13 juli 1967, toen in de dertiende rit, bekocht Tom Simpson deze beklimming met zijn leven.
Wij hebben ooit zelf de Ronde van Frankrijk gevolgd voor de radio. Dat is ondertussen wel zo lang geleden dat het angstaanjagend wordt. Zo lang dat wij Luc Van Langenhove, elke middag te horen in Radio-Tour, hebben weten beginnen. Het was in de volle glansperiode van Jan Wauters, en voor een andere reporter viel daar geen speld tussen te krijgen. ‘Ik ben als een oude beuk in het woud,’ stelde Jan, die beledigingen zo mooi kon formuleren dat de benadeelde zelf er het meest van genoot, ‘en onder een beuk groeit helaas niets.’ Met andere woorden, en in termen van regie-aanwijzing : ‘Naar mij ! Nu direct !’
Wat dan voor de vuist weg volgde, was een schilderij van klanken en woorden waar Hugo Claus na zeven jaar zwoegen niet eens in de buurt van kwam. Jan penseelde en borstelde erop los, een kwak verf hier en een kwak verf daar, en ging niet opzij voor een alliteratie meer of minder. ‘Duclos duwt en dokkert door, over bonkige schonkige stenen, naar Roubaix. Duclos, closer, cloost bij de vélodrome, die in de verte glanst en glinstert, als een verkwikkende oase na een woestijn van stof en stenen.’
Of zoiets, wij hebben het nooit gekund. Vanop de motor klonk dat met de onvermijdelijke tremelo’s des te indrukwekkender. Leraars, en van tijd leraressen, Nederlands spraken dan gemakkelijk over ‘een woordkunstenaar’. Jan had dat graag. (Van Lombeek op datzelfde moment op televisie : ‘Duclos-Lassalle won eerder dit seizoen een rit in de Ronde van de Oise.’)
Tijdens de Ronde van Vlaanderen overtrof Jan zichzelf altijd met de landouwen. Nooit horen gebruiken in de Omloop Het Volk (deed Jan niet, vulgaire koers), nooit in de Waalse klassiekers, laat staan in de Tour. Maar in de Ronde van Vlaanderen, tussen 1971 en 1994, was het elk jaar van dat. Zo rond halfvier, als thuis de koffie en de taart waren verorberd, en als in de koers de grote schifting was doorgevoerd en een 15-koppige hoofdmacht aan de Muur van Geraardsbergen begon te denken. Dát was het moment : ‘In het spoor van de sliert, slingerend van kerktoren naar kerktoren, tussen de uitgestrekte rust van de Vlaamse landouwen.’
Op de duur begonnen wij dat te imiteren. Welteverstaan achter Jans rug, en zeker niet op antenne. Maar op de redactie hielden wij wedstrijdjes voor de trofee Jan Wauters. Stond er plots iemand recht en riep tot verrassing van de anderen door het redactielokaal : ‘Wiegelend en waggelend waaien de waaiers in de woedende wind Wevelgemwaarts.’ Dat was goed voor tien punten, en wie op het eind van de maand de hoogste score had, won een fles wijn.
Het eerste jaar dat Luc Van Langenhove op de motor zat, hadden wij ’s morgens in de auto een paar van die zinnen opgeschreven. Het moet een Waalse Pijl geweest zijn, want de koersen op zondag deed Jan zelf. Op woensdag waren er in die tijd nog geregeld Belgische ploegen in de Europacups voetbal aan het werk, en dan zat hij ondanks al zijn liefde voor het wielrennen toch liever op Anderlecht-Barcelona, dan op de Muur van Hoei.
Dus deed in een Waalse Pijl uw dienaar de volgwagen en de aankomst, en Luc de motor. Een beetje opgenaaid door ondergetekende en diens trouwe makker in de koers Roger Verhoye, die de volgwagen trefzeker piloteerde, desnoods op twee wielen door een porseleinwinkel, en die alle wedstrijdinformatie verzamelde. Wij waren eensgezind in onze goede raad : ‘Luc, als ge indruk wilt maken, moet ge Jan van bij de eerste keer overtreffen. Ge moet er ook zo een paar poëtische impressies tussengooien.’
Zoiets is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan, maar na lang zoeken hadden wij er eentje gevonden, zeer toepasselijk voor Wallonië : ‘Jagend langs grijze grauwe fabrieksmuren, treurende getuigen van sleur en labeur.’ En dan moest Luc de link maken met de koplopers, die ook veel labeur aan de dag legden, beukend tegen de wind. Enfin, het ging hem vooral om die grijze grauwe fabrieksmuren, want die dag stond er geen zuchtje wind.
Om halfdrie kroop Van Langenhove op de motor, en voor alle zekerheid hadden wij dat zinnetje van de grijze grauwe fabrieksmuren op de rug van de motard geplakt, beschermd door een plastiekje voor als het zou gaan regenen. Luc begon, stand van zaken in de koers, zoveel kilometer van de aankomst, einde eerste flits. Tweede flits : een ontsnappingspoging. Derde flits : vlucht tenietgedaan. Vierde flits, vijfde flits, allemaal sober en sec. Aan de aankomst werden wij een beetje ongerust. Via de interne verbinding de motor opgeroepen : ‘Luc, vergeet uw fabrieksmuren niet.’ Waarop een ongelukkige stem antwoordde : ‘Ik heb hier nog geen enkele fabriek gezien jong.’
En voort raasde de koers, door schitterende landschappen vol groene bossen en parken. Langs geurende weiden en klaterende riviertjes, heuveltje op heuveltje af, weer een pittoresk dorpje door, Wallonië op zijn best. Zelfs de koeltorens van Tihange staken helderwit af tegen de blauwe lucht. Als twee verdwaalde meeuwen in het door God gespannen spansel, zou Jan gezegd hebben. Toen de kopgroep aan de Muur van Hoei begon, was het nu of nooit. Over naar Luc Van Langenhove op de motor : ‘We draaien de slotklim op luisteraars, langs een grijze grauwe winkelmuur, treurende getuige van sleur en labeur.’
De enige winkel die in die tijd aan de voet van de Muur van Hoei stond, was een groothandel in voedingswaren. De eigenaars, toevallig Vlamingen, hebben nadien een brief gestuurd om te protesteren. Ze hadden hun gevel net voor veel geld laten zandstralen.
We zijn nu vijftien jaar later en Luc zit er nog. Heeft Jan overleefd ! De enige boom die onder een beuk kan groeien, zo vernamen wij te laat van een botanicus, is een populier. Schiet er dwars doorheen als je een beetje geduld hebt. Benieuwd of er op de Ventoux nog zoveel fabrieksmuren staan.
Koen Meulenaere