?De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha? : Cervantes’ ironisch sprookje is de peetvader van de Europese roman.
In ?Zes memo’s voor het volgende millennium? van Italo Calvino een boekje waarin in amper honderd bladzijden en aan de hand van verrukkelijke citaten wordt aangetoond wat de moeite waard is in de literatuur staat maar heel kort iets over Cervantes’ ?De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha?. Calvino heeft het over de scène waarin Don Quichot zijn lans in de wiek van de molen steekt en daardoor in de lucht wordt gezwaaid. Het tafereel beslaat maar enkele regels in de roman van Cervantes. Je kunt zelfs zeggen dat de auteur het vermogen van zijn schrijfkunst slechts minimaal benut. ?Maar dat neemt niet weg dat dit een van de beroemdste passages blijft uit de literatuur van alle tijden,? merkt Calvino op. Het is een beeld dat eigenlijk al los staat van de literatuur, dat zich heeft verzelfstandigd. Tegen windmolens vechten, is een versteende uitdrukking geworden. Er zit geen beweging meer in. Om ze in beweging te zien komen, moeten we ?De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha? lezen of herlezen, en we kunnen dat nu doen in een nieuwe en schitterende vertaling van Barber van de Pol : ?Op dat ogenblik stak de wind een beetje op en de grote wieken begonnen in beweging te komen…? We weten hoe het afloopt.
Cervantes’ ?Don Quichot? is een onafgebroken pleidooi voor ridderlijkheid in de menselijke betrekkingen. Cervantes lijkt voortdurend te willen zeggen dat ridderlijk gedrag niet noodzakelijk aan de ridderstand gebonden is en dat, omgekeerd, het behoren tot de ridderstand geen waarborg is voor ridderlijk gedrag. Het boerenmeisje Dorotea gedraagt zich tegenover haar echtgenoot Don Fernando, die haar bedrogen heeft, veel hoofser dan haar man. En ze laat hem dat voelen als ze zich tot hem richt : ?Bovendien is ware adel gelegen in de deugd, en als die u ontbreekt doordat u mij ontzegt wat u mij rechtens zo verschuldigd bent, zal ik uiteindelijk meer aanspraak op adeldom kunnen doen gelden dan u.? (Deel 1, hoofdstuk 36).
De speelse manier waarop die boodschap van hoofsheid doorgaans wordt gebracht, maakt ?Don Quichot? onweerstaanbaar. Dat is dus een kwestie van stijl. Wat Cervantes mishaagt in de ridderromans die het hoofd van Don Quichot op hol hebben gebracht, is precies hun slechte smaak, de opgeblazenheid van hun woordgebruik waarop het woord stijl niet meer van toepassing is.
Don Quichot, die in het begin zo nog niet heet, wordt het slachtoffer van die slechte smaak, want de slechtst geschreven boeken bevallen hem het meest. In het eerste hoofdstuk wordt verteld dat de ridderromans van de beroemde Feliciano de Silva, de schrale edelman het meest bevallen omdat dit proza zo klaar is. En dan worden enkele van die zinnen geciteerd : ?De reden van de onredelijkheid waarmee mijn redelijkheid wordt bejegend, verzwakt mijn rede zo, dat ik mij met reden beklaag over uw schoonheid.? Of : ?… de hoge hemelen die uw goddelijkheid op goddelijke wijze met de sterren versterken, en u de verdienste doen verdienen die uw grootheid verdient.? Je zou als lezer van minder gek worden.
DE RIDDERROMANS
Het doel van Cervantes was de slechte smaak van de ridderromans aan de kaak stellen door zelf een roman te schrijven die qua stijl zo helder is al bronwater, die ruimte laat voor improvisatie en toch de structuur van een stevig weefsel vertoont. In die opzet is Cervantes met ?Don Quichot? helemaal geslaagd, en het lijdt geen twijfel dat hij dat ook wist.
Het spel begint vanaf de eerste bladzijden. Terwijl de meeste ridderromans duidelijk met de naam van een auteur zijn verbonden, plaatst Cervantes ons op het verkeerde been. We trekken verbaasd de wenkbrauwen op als we in het eerste hoofdstuk van het eerste deel Cervantes horen vertellen dat ?auteurs? deze ware geschiedenis hebben geschreven. Maar in hoofdstuk negen verhaalt de schrijver dat hij het verhaal uit hoofdstuk acht niet kan verder vertellen omdat het tweede deel ontbreekt ?zonder dat de auteur ons liet weten waar het ontbrekende deel te vinden was.? Dat heeft zowel een komisch als een spannend effect, want het verhaal breekt af als de ?vermaarde? Don Quichot en zijn tegenstander, de ?dappere? Biskajer, klaar staan om elkaar met een woeste houw van hun zwaard van boven naar beneden te splijten.
In die ongemakkelijke houding worden ze door de schrijver achtergelaten. Maar niet de vechtenden splijten elkaar, het lijkt wel alsof de schrijver plaatsvervangend voor hen het verhaal splijt. De lezer zelf weet ook wel dat Cervantes hier niet zal ophouden met vertellen, want er zijn nog meer dan duizend bladzijden te gaan. Maar je bent wel even afgeleid omdat de auteur zogezegd op zoek moet gaan naar de tekst van de echte auteur. Die vindt hij dan ook in de persoon van de Arabische geschiedschrijver Sidi Hamid Benengli, die voortaan geregeld door de roman zal komen spoken. Er zit dus een schrijver achter de schrijver en we weten niet goed wie de pen voert en wie achter wiens rug nog eens meeschrijft en omgekeerd.
Bovendien geeft die Moorse kroniekschrijver zich uit voor een katholiek christen (in hoofdstuk 27 van het tweede deel). En eigenlijk zit er nog een tussenschakel tussen Benengli en Cervantes, want de kroniek van de Arabier is door een vertaler in het Spaans omgezet.
Het is kennelijk met groot plezier dat Cervantes zijn lezers in de grootste verwarring achterlaat. Voor de geoefende lezer die met de memo’s van Calvino op zak het volgende millennium binnengaat en die de moderne literatuur kent, is het leuk om zich in die literaire doolhoven en maaivelden die ook structuurelementen zijn, een weg te banen. Maar vermoedelijk raakte de zeventiende-eeuwse lezer toch wel de kluts kwijt bij zoveel ambigue inventiviteit.
EEN IJZEREN GEHEUGEN
In het tweede deel van ?Don Quichot? worden de personages zelf de lezers van het boek waarin ze figureren en het komt voor dat Cervantes het tweede boek in het eerste schuift. In hoofdstuk 27 vertelt hij dat we niet weten wie het grauwtje van Sancho Panza stal ?omdat het hoe of wanneer niet in het eerste deel stond door toedoen van de drukkers, die de fout toeschreven aan het geheugen van de schrijver?. Cervantes maakt ons in deze passage juist duidelijk dat hij over een ijzeren geheugen beschikt en dat hij gedurende de vijftien jaar dat hij aan het tweede deel heeft gewerkt, met het eerste omgaat alsof hij het gisteren heeft geschreven. Op de eerste bladzijden van het eerste boek kondigt hij al scènes aan van het tweede. Cervantes wist heel precies waarmee hij bezig was.
Op de figuur van Don Quichot hebben we maar weinig vat. Het staat alleen maar vast dat hij knettergek is. Al weten we niet wat de dolende ridder in een volgend hoofdstuk zal uitspoken, we mogen zonder meer aannemen dat het een nieuwe, aan zichzelf toe te schrijven dwaasheid zal zijn. In zijn dwaasheden is Don Quichot voorspelbaar. Zoveel is zeker, hij lijkt voorbestemd te zijn voor de verwarring die hem op middelbare leeftijd overvalt. Ook al komt hij uit een zeer oud geslacht (de wapenrusting van zijn voorouders had ?eeuwenlang? (sic) in de hoek gestaan), toch kan de schrijver ons niet met zekerheid vertellen hoe zijn held heet. Er wordt ?beweerd? dat hij Quijada of Quesada heette ( ?want dat verschilt enigszins bij de auteurs die hiervan melding maken?).
Vervolgens meent Cervantes te mogen veronderstellen hij zegt niet waarom dat zijn hoofdpersonage Quejana heette. Maar een pagina verder wordt met stelligheid beweerd dat hij Quijada en niet Quesada moet hebben geheten. Nog enkele bladzijden verder wordt de ridder aangesproken met ?Meneer Quijana?. Maar als we honderden bladzijden omgeslagen hebben en als Don Quichot verslagen en door melancholie geveld op zijn sterfbed weer lucide wordt, noemt hij zichzelf en hij zal het toch wel weten Alonso Quijano. Wellicht is het nooit eerder gebeurd dat je als lezer twaalfhonderd bladzijden moet wachten voor je te horen krijgt hoe de hoofdfiguur, van wie de naam in het eerste hoofdstuk wordt genoemd, nu heet.
Eigenlijk valt er over Don Quichot maar weinig te zeggen. Op de momenten dat hij normaal lijkt, zien we dat hij een moraliserende en belerende droogstoppel is die zijn schildknaap Sancho Panza voortdurend corrigeert en de les leest. Hij is niet echt erudiet, maar beschikt wel over encyclopedische kennis. Don Quichot is vaak koppig en zelden inschikkelijk, dikwijls tiranniek en maar weinig dociel, eerder opvliegend en licht ontvlambaar dan geduldig. Hij is uitgesproken gierig, want Sancho Panza eet alleen maar zijn genadebrood. Als hij vraagt om voor zijn diensten beloond te worden met geld, wordt hij hard terechtgewezen, want van loon is in de ridderboeken die hij gelezen heeft nooit sprake, aldus zijn meester. Dat hij zijn gierigheid rationaliseert is duidelijk, want Don Quichot kan zich ook geen enkele dolende ridder herinneren die een schildknaap op een ezel had. Maar op een ezel blijft Sancho toch maar rijden.
EEN UITGESPROKEN EGOIST
Don Quichot is authentiek of apocrief naargelang het hem uitkomt. Als er iets misgaat en wat gaat er bij hem niet mis ? is het altijd de schuld van de anderen, eventueel zelfs van zijn paard Rocinant, maar nooit de zijne. Don Quichot staat er zelfs niet bij stil dat hij in zijn momenten van verdwazing ook maar iets verkeerds zou kunnen doen. Als het erop aankomt zou Don Quichot tot ontzetting van Sancho niet aarzelen om een andere schildknaap te nemen (deel 2, hoofdstuk 7). De edelman heeft zijn knecht op het hart gedrukt dat hij, als simpele boerenkinkel, nooit tussenbeide mag komen als zijn meester het tegen ridders opneemt. Maar de dolende ridder die het opneemt voor wezen, maagden en verdrukten, vlucht zelf met zijn Rocinant lafhartig weg wanneer hij zich bedreigd voelt door de woeste dorpelingen die hem met stenen bekogelen. De ridder kiest het hazenpad en laat Sancho Panza achter in de handen van zijn belagers, die de schildknaap gelukkig laten gaan.
Verder is Don Quichot een uitgesproken egoïst wanneer het gaat om de behartiging van zijn eigen belangen. Bevangen als hij is door de idée fixe van zijn grote liefde voor de schone Dulcinea zijn meesteres die in de waanwereld van Don Quichot betoverd is en de gedaante heeft aangenomen van een lelijke boerin , zijn alle middelen goed om haar weer te onttoveren.
Als Sancho Panza (deel 2, hoofdstuk 35) zich wil onttrekken aan de drieduizend driehonderd zweepslagen, een offer waardoor Dulcinea volgens Merlijn haar oorspronkelijke gedaante zou terugkrijgen, vindt hij geen begrip bij zijn baas : ?Ik zal je grijpen,? zei Don Quichot, ?boerenhufter met je knoflookkegel, en je naakt zoals je moeder je heeft gebaard aan een boom binden en je geen drieduizend driehonderd, maar zesduizend zeshonderd slagen geven, die zo goed op je vel plakken, dat je ze er met geen drieduizend driehonderd rukken weer afkrijgt. En hou je antwoord voor je, of ik trek je ziel uit je lijf.?
Merlijn heeft het over drieduizend driehonderd zweepslagen. Sancho haast zich om dat getal naar beneden af te ronden en tegelijk te bedanken voor het wondermiddel. Maar Don Quichot, die zijn oren heeft gespitst, keert terug naar het oorspronkelijke cijfer dat hij met het gemak van een boekhouder verdubbelt. Merlijn moet zich reppen om te zeggen dat de methode alleen werkt als Sancho vrijwillig instemt.
De boertige situatiehumor bij Cervantes gaat bijna nooit vervelen wanneer je oog hebt voor dat soort details. De voorbeelden zijn legio. ?Don Quichot? zit vol understatements, overdrijvingen, contrasten, foute gevolgtrekkingen die met het air van volstrekte normaliteit gedebiteerd worden en onnodige en vandaar op de lachspieren werkende argumenten.
Zo dragen ridders zonder schildknaap, ?wat zelden of nooit voorkwam?, hun geld in een heel dunne, ?haast onzichtbare zadeltas.? Je vraagt je ook af waarom Don Quichot zijn oog laat vallen op Sancho Panza om zijn schildknaap te worden. Voor die rol denkt de ridder aan een boer uit de buurt, ?die weliswaar arm was en kinderen had, maar geknipt was voor de betrekking van schildknaap van een dolend ridder.? Maar hoe kan een boer die arm is en kinderen heeft nu juist geknipt zijn voor die rol ? Heel Gogol zit als een slangenei in ?Don Quichot? verborgen.
MILAN KUNDERA
Maar niet alleen Gogol natuurlijk. Het is juist om Cervantes’ ?Don Quichot? de moeder van de moderne roman te noemen. In ?Het miskende erfdeel van Cervantes?, het eerste hoofdstuk uit ?De kunst van de roman?, zegt Milan Kundera dat ?Don Quichot? zich in de vier eeuwen van zijn bestaan voortdurend heeft gereïncarneerd. Het is alsof de grote schrijvers die na hem komen, zich gingen specialiseren in gebieden die we tot dan toe niet konden zien als een van de vele segmenten waaruit de wereld van ?Don Quichot? bestaat. Kundera haalt Richardson (het avontuur), Balzac (de mens in de geschiedenis), Flaubert (de ?terra incognita? van het dagelijkse), Tolstoj (het irrationale in de mens), Proust (het ongrijpbare vergane ogenblik), Joyce (het ongrijpbare nu) en Thomas Mann (de rol van oude mythen in ons gedrag) erbij om aan te tonen hoe schatplichtig de latere Europese roman aan Cervantes wel is.
Voor mijn part iets te hoogdravend gaat Kundera een stap verder : ?Het enige bestaansrecht van een roman bestaat erin dat hij een onbekend aspect van het leven ontdekt.? Daar ben ik niet zo van overtuigd en ik denk dat de speelse rijkdom van ?Don Quichot? waarin zoveel latere romans zich spiegelen, al een voldoende reden is om zijn bestaansrecht te verdedigen. Welk onbekend aspect van het leven heeft Cervantes met ?Don Quichot? ontdekt ? Ik zou het echt niet weten en ik denk niet dat het van groot belang is.
Belangrijker is de vaststelling dat je je de moderne Europese literatuur en de latere roman gewoon niet kan voorstellen zonder het aandeel dat Cervantes er met ?Don Quichot? in heeft gehad. Nabokov, die nochtans veel had op te merken aan de Spaanse held, bracht ?Don Quichot? onder bij de schitterende sprookjes zonder dewelke de wereld niet meer echt zou zijn.
Dat ?Don Quichot? als een spook vermomd in verschillende gedaanten altijd weer opduikt in de Europese roman is trouwens geen nieuw verschijnsel. Hetzelfde geldt voor tal van personages uit de Griekse mythologie die nog altijd springlevend zijn. Nieuw is dat de vorm- en structuurelementen van ?Don Quichot? in dienst staan van de humor en vooral van de ironie die tot dusver niet echt ontwikkeld waren. Octavio Paz heeft ooit opgemerkt dat noch Homeros noch Vergilius de humor kenden : ?Ariosto lijkt er een voorgevoel van te hebben, maar de humor krijgt pas gestalte met Cervantes. Humor is de grote uitvinding van de moderne geest.?
Maar ook heel concreet en zonder vermomming komt het personage van Don Quichot altijd weer spoken in de moderne literatuur. Dat komt volgens mij niet omdat de roman ons met onbekende aspecten van het leven vertrouwd heeft gemaakt en zeker niet omdat hij, zoals Kundera poneert, de mens in de geschiedenis verankert. Wel integendeel, het is toch wel typisch dat zelfs van de ontdekking van Amerika (Colombus’ ?Indië?) geen echo doorklinkt in een roman die er de nadruk op legt dat hij zich afspeelt in vier werelddelen, al wordt dat door Cervantes meteen impliciet en ironisch tegengesproken.
Don Quichot komt eigenlijk niet van zijn plek. Hij is in wezen een conservatief en vooral een dwaas die er niet voor terugschrikt terecht veroordeelde gevangenen te bevrijden en die actie die hem bijna het leven kost want de bevrijde gevangenen keren zich tegen hem tegen wil en dank blijft verdedigen. Als Sancho Panza zijn baas daarvoor later nog eens berispt, krijgt hij de wind van voren : ?Onnozele hals, zei Don Quichot daarop. Het is de zorg noch de rol van dolende ridders uit te zoeken of de gekwelden, geketenden en onderdrukten die zij op hun wegen tegenkomen er zo aan toe zijn of in die nood verkeren als gevolg van slechte of goede daden ; hij dient zich ertoe te beperken hen als mensen in nood te helpen, zijn ogen gericht op hun leed, niet op hun schurkerijen.? Maar dit terzijde.
In het begin van dit stuk zegden we al dat Cervantes de indruk wekt dat tenminste twee auteurs ?Don Quichot? aan het schrijven zijn. Jorge Luis Borges voegt er vierhonderd jaar later een derde aan toe als hij Pierre Menard ?Don Quichot? woordelijk laat overschrijven en toch een boek schept dat ?oneindig veel rijker? is, aldus de verteller van ?Pierre Menard, schrijver van Don Quichot?. Dat zou kunnen betekenen dat elke tijd en elke lezer in die tijd zijn ?Don Quichot? herschept en herijkt tot er een personage uit te voorschijn komt waarmee je alle kanten op kunt. De ?Don Quichot? van Brel is een man die uit zijn vastgeroeste omgeving breekt, die brandhout maakt van de sociale conventies en zijn geloof in een grote liefde niet verliest.
EEN MENSENKENNER
Maar dat je het personage van Don Quichot ook helemaal anders kunt bekijken, bewees Franz Kafka. Die laat in zijn ?De waarheid van Sancho Panza? de ridder van het Droevige Gelaat gewoon de uitgedreven kwelduivel van zijn schildknaap zijn : ?Het lukte Sancho Panza, die zich daar overigens nooit op beroemd heeft, in de loop der jaren, door het beschikbaar stellen van een hoeveelheid ridder- en roverromans in de avond- en nachturen zijn duivel, die hij later de naam Don Quichot gaf, zodanig af te leiden, dat deze onbeheerst de zotste dingen uitvoerde, die evenwel bij gebrek aan een bepaald voorwerp, dat juist Sancho Panza had moeten zijn, niemand kwaad deden. Sancho Panza, een vrij man, volgde, misschien uit een soort van verantwoordelijkheidsgevoel, Don Quichot rustig op zijn tochten en dat verschafte hem tot aan zijn dood een groot en nuttig vermaak.? Maar toch, al die nieuwe Don Quichotten zijn een stuk schraler dan die van Miguel de Cervantes Saavedra.
Niettemin, ook voor de personages die Cervantes’ Don Quichot zo lang heeft getiranniseerd en de stuipen op het lijf heeft gejaagd, is de tot rust gekomen ridder op zijn sterfbed de ridderlijke figuur die hij, geplaagd door zijn wanen, in het verleden niet kon zijn. En ook Sancho Panza, die aanvankelijk alleen op voordeel uit was maar zich ontwikkelde tot een mens die het eigenbelang kon laten varen, heeft oprecht verdriet als hij zijn meester zo ziet lijden. Don Quichot, die met de dood voor ogen zijn dwaasheden ridderlijk erkent, gedenkt zijn naasten in zijn testament. En dan, als Don Quichot flauwvalt en iedereen daarvan schrikt, volgt die schitterende zin die aantoont wat voor een mild spottende mensenkenner Cervantes is wanneer hij ons tot stille medeplichtigen van zijn wijsheid maakt : ?Het huis was in rep en roer ; toch at de nicht, dronk de huishoudster en had Sancho Panza schik, want een erfenis wist of verzacht enigermate de smartelijke herinnering die de dode als het goed is nalaat.?
Piet de Moor
Miguel de Cervantes, ?De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha?, vertaling door Barber van de Pol, met alle prenten van Gustave Doré, Athenaeum / Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1026 blz., 2400 fr.Vertaalster Barber van de Pol leest en signeert op 24/4 om 20.00 in boekhandel Walry (Zwijnaardsesteenweg 6, 9000 Gent) waar ze ook haar essaybundel ?Alles in de wind? voorstelt.