Voormalig hoogleraar Aubin Heyndrickx was ooit een toxicoloog met naam. Nu verschijnt hij voor de Gentse rechtbank in verband met een reeks dubieuze praktijken.
DE GIFGASAANVALLEN in publieke ruimten in Japan spreken tot de verbeelding. Niet alleen in Japan zelf waar ze ondertussen tot een paranoia zijn geworden maar ook elders in de wereld. Het publiek lijkt heel kwetsbaar voor terreur met dodelijke gassen, zoals het technisch relatief gemakkelijk aan te maken sarin, dat in Tokyo werd gebruikt.
Mocht de bizarre zaak vijf jaar geleden zijn gebeurd, dan zou bij de duiding erover in Vlaanderen (toen nog professor) Aubin Heyndrickx, als zelfverklaard wereldexpert inzake chemische wapens, wekenlang in de spots hebben gestaan. Nu was hij in geen velden of wegen te bekennen. Heyndrickx werd in maart 1991 namelijk vriendelijk verzocht ontslag te nemen aan de Universiteit Gent (UG), omdat hij was veroordeeld wegens valsheid in geschrifte en lasterlijke aangifte. Hij had de nieuwe vriend van een jonge minnares ervan beschuldigd in diens kapperszaken drugs te gebruiken. Het meisje zelf had hij universitaire getuigschriften verstrekt voor eksamens die ze nooit had afgelegd.
Heyndrickx zat na zijn ontslag natuurlijk niet stil. Hij stichtte op zijn thuisadres de International Reference University Laboratories (Irul). Van daaruit bestookt hij wie het geluk heeft op zijn adressenlijst te staan met kopies van verslagen over gifgasonderzoek, zelfgeschreven persberichten en kranteartikels over vooral oorlogsgassen die hij van kommentaar voorziet. Zo meldde hij de wereld dat hij in april 1990 ontdekte dat de Serviërs zenuwgas inzetten tegen Albanese kinderen in Kosovo. En in december 1992 vond hij in Cambodja een voorraad Russische gasmaskers.
In een moeite door ontmaskert hij Oosteuropese spionnen in ons land. Als kommentaar bij een bericht in de International Herald Tribune van 18 november 1994 over de veroordeling van de Duitse spion Rainer Rupp, schreef hij dat hij verslagen over oorlogsgassen, die op zijn laboratorium gestolen waren, in Moskou in het Kremlin terugzag. De dieven : Vlaamse journalisten die werkten voor de KGB, de Oostduitse geheime dienst Stasi in een schrijven van 11 januari 1991 aan SP-politicus Freddy Willockx had hij het nog over de “Statie” en zijn vroegere kollega’s André De Leenheer, Guido Persoone en Marc Van Montagu. Hun Stasi-kodenummers zijn hem bekend.
KANARIES.
Aanvallen met gifgassen waren een kolfje naar Heyndrickx’ hand. De pakken waarin de Japanse politie de gebouwen van de Sekte van de Hoogste Waarheid doorzocht, vertoonden opvallende gelijkenis met deze waarin de professor graag poseerde voor foto’s of optrad in video’s. De kanaries die de Japanners in kooitjes meezeulden ze zouden bij kontakt met een gifgas onmiddellijk de geest geven, zodat de onderzoekers alsnog hun biezen konden pakken waren een hulpmiddel dat ook Heyndrickx graag als excellente detektiemetode voor gifgassen aanbeval.
Toch waarschuwde hij het Amerikaanse leger er op 4 februari 1991 voor, in een brief aan de Amerikaanse konsul-generaal in Antwerpen, dat de vogelmetode niet veilig is : “Kippen en vogels in het algemeen hebben een lichaamstemperatuur van 41 graden Celsius, wat voor de detektie en veiligheid van mensen niet volledig is. ” Hij refereerde daarbij aan het feit dat bij de ramp in de vestiging van chemiereus Union Carbide in het Indiase Bhopal “alleen de kippen overleefden”. Volgens Heyndrickx waren “alle andere dieren, de mens inbegrepen, daar dood”.
In dezelfde brief pleitte hij er ook voor dat pauwen, die de Amerikaanse soldaten in de Golf als detektoren van oorlogsgassen inzetten, vervangen zouden worden, “omdat ze natuurlijk in de ochtendschemer zouden beginnen zingen, zodat de Irakezen zouden horen waar wij ons bevinden”. Als alternatief stelde hij het gebruik voor van ratten, desgevallend woestijnratten.
In de brief benadrukte hij ook dat dieren een stuk betrouwbaarder zijn dan de Chemical Agent Monitor (CAM) van het Britse hoogtechnologische bedrijf Graseby Ionics. Heyndrickx meende te weten dat dit toestel een gemakkelijk hanteerbaar apparaat dat geprogrammeerd is om de aanwezigheid van chemische oorlogswapens als mosterdgas en sarin te detekteren op het slagveld zeer inefficiënt en ongevoelig is.
Op 7 augustus 1987 kocht hij zelf dertien van die toestellen. Daarover schreef hij op 20 maart 1990 aan de stafchef van het Belgische leger, luitenant-generaal José Charlier, dat hij de toestellen getest had en vernietigd, omdat ze niet voldeden. Eén toestel hield hij, als “historisch bewijsmateriaal”. Maar een maand later verklaarde hij elders dat hij die toestellen nog had, maar ze niet wilde tonen, uit schrik dat ze gestolen zouden worden.
De Britse producent zat met de zaak zwaar verveeld. De CAMs waren indertijd militair topgeheim. Voor aankoop moest de overheid van het land waarvoor ze bestemd waren, garanderen dat ze niet zouden doorverkocht worden. Het Belgische ministerie van Ekonomische Zaken zorgde voor zo’n garantie (vergunning UK 3372). In zijn verantwoording van de aankoop drong Heyndrickx nog aan op een snel verstrekken van de vergunning, omdat hij de apparaten dringend nodig had voor zijn werk.
De universiteit heeft echter nooit de faktuur van 48.100 pond (een goede drie miljoen frank) voor de aankoop van de CAMs gezien. Ze werd betaald met een international money transfer vertrekkend van een niet bij de universiteit bekende rekening, op naam van Unido-Tiaft, maar op het adres van Heyndrickx’ toxicologie-laboratorium.
Vermoed wordt dat Heyndrickx de toestellen doorverkocht aan een van de organizaties waarmee hij in die periode samenwerkte. Eind vorig jaar verschenen er in het Zuidafrikaanse zondagsblad Sunday Tribune elementen die erop zouden wijzen, dat de CAMs uiteindelijk terecht kwamen bij het Zuidafrikaanse leger. Heyndrickx had daarmee kontakt, toen hij voor rekening van de rechtse guerrilla-beweging Unita trachtte te bewijzen dat de Angolese regering chemische wapens inzette in haar strijd tegen de rebellen. Op videobeelden uit Angola is Heyndrickx trouwens met zo’n CAM in de weer.
ONDER CURATELE.
De CAMs vormen waarschijnlijk een belangrijk element in het dossier dat het Gentse gerecht over Heyndrickx opstelde, nadat het op 1 maart 1989, op vraag van toenmalig rektor Leon De Meyer, binnenviel in zijn laboratorium. De professor werd onder meer verdacht van ernstig financieel gesjoemel ten nadele van de universiteit. Zijn proces moest op 3 mei 1995 beginnen.
De universiteit heeft zich, na lang beraad, burgerlijke partij gesteld. Ze hoopt ettelijke tientallen miljoenen te rekupereren om de put te vullen die Heyndrickx naliet. Op 30 juni 1987 stond zijn laboratorium voor 28 miljoen frank in het rood. Zijn kas werd onder curatele geplaatst. De tekorten werden echter nooit aangezuiverd.
Toch werd Heyndrickx, als zogenaamd expert in de toxicologie, voor tal van gerechtelijke en klinische expertises ingeschakeld. Hij vroeg ook stevige honoraria. Voor de afrekening daarvan gebruikte hij een tweedelig systeem : een lijn voor de expertises die hij voor het universitair ziekenhuis uitvoerde, en een tweede voor de rest naar verluidt meer dan 90 procent van de opdrachten die hij kreeg. De eerste lijn eindigde in zijn officiële universiteitskas (352), de tweede op rekeningnummers waarvan de universiteit (althans officieel) het bestaan niet kende. Toch werden alle expertises uitgevoerd met mensen en middelen betaald door de universiteit.
De dag voor zijn ontslag gaf Heyndrickx de opdracht twee rekeningen af te sluiten : de fameuze Unido-Tiaft rekening, en een rekening op zijn eigen naam, die een grote rol speelde bij de financiële afhandeling van zijn expertises. Het saldo van beide rekeningen (respektievelijk 1.100 en 3.840 frank) maakte hij grootmoedig over aan de universiteit. Het valt te vrezen dat die daar geen genoegen mee zal nemen. Ramingen van de financiële dienst van de universiteit wezen uit dat Heyndrickx’ laboratorium in zijn beste dagen maandelijks voor ongeveer een miljoen frank aan klinische, en nog eens een miljoen aan gerechtelijke expertises uitvoerde.
De rekening op zijn naam gebruikte Heyndrickx onder meer om patiënten, voor wie hij een onderzoek deed, een onwettelijk honorarium van 1.500 frank af te troggelen. Stapels van zulke fakturen werden er op zijn laboratorium gevonden. Heyndrickx kreeg die mensen niet eens te zien. Hij moest gewoon op vraag van een arts een technisch onderzoek uitvoeren. De afrekening daarvoor gebeurde meestal via het ziekenhuis dat de patiënt behandelde, of via het ziekenfonds. Heyndrickx kon de meeste patiënten nooit rechtstreeks een honorarium aanrekenen.
De Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (Riziv) onderzocht begin de jaren negentig de fakturatie door de dienst van Heyndrickx. Hij kwam tot de vaststelling dat de meerderheid van de afrekeningen niet konform de reglementering was de afwijking was wel altijd in Heyndrickx’ voordeel. Zo had die de gewoonte om analyses die het Riziv niet terugbetaalde te faktureren naar analogie met wel gedekte analyses, wat niet mag, en om tal van niet-gevraagde analyses aan te rekenen, die hij al dan niet had uitgevoerd. Er zijn gevallen bekend, waarin hem één analyse gevraagd werd, maar waarvoor hij er vijftien aanrekende : een meerkost van ongeveer 12.000 frank.
SLAAPMIDDEL.
Volgens toenmalige medewerkers lapte hij ook geregeld de wetenschappelijke deontologie aan zijn laars. Hij zou cijfers en konklusies hebben “aangepast”, overwegend om financiële motieven. Zo kreeg hij een rapport van een assistent ter goedkeuring voorgelegd, waarin hij voor een gerechtelijke procedure zijn advies moest geven over de ernst van een vervuiling met fluoriden door een steenbakkerij. In de door zijn assistent geschreven tekst liet hij de zin “er is een merkelijke verbetering in vergelijking met de vorige maanden” vervangen door de stelling “een verder onderzoek dringt zich op wegens de onregelmatige, ernstige en toxische luchtverontreiniging. ” Nochtans overschreden de meetresultaten de tolerantiewaarde voor de emissie van fluoriden niet. Maar een rechter verlaat zich natuurlijk blindelings op een expert.
De vraag rijst of de rechtbank van Gent het zal aandurven de kwaliteiten van Heyndrickx als toxicologisch expert in twijfel te trekken. Ze dreigt daarmee namelijk haar eigen geloofwaardigheid te ondergraven : Heyndrickx’ expertise werd in talloze zaken gevraagd.
In alvast één van de weinige gevallen die grondig werden onderzocht, konden hem grove fouten worden aangewreven. Heyndrickx werd ingeschakeld in de zaak van een man die een verkeersongeval veroorzaakte, waarbij hijzelf en vier anderen om het leven kwamen. Hij besloot uit zijn onderzoek dat “de prelevementen die op het lijk werden afgezonderd, phenobarbital bevatten… in hoeveelheden die een staat veroorzaken gelijk aan uitgesproken dronkenschap”. Phenobarbital is een slaapmiddel. De man in kwestie nam dat jarenlang regelmatig.
Op grond van deze expertise riep de verzekeringsmaatschappij de “grove fout” in en vorderde ze van de familie tien miljoen frank. Maar op vraag van de familie analyzeerden gerenommeerde experts Heyndrickx’ konklusies. Een Nederlands hoogleraar schreef letterlijk “het besluit van professor Heyndrickx… in die zin zeer aanvechtbaar te vinden, dat hij dit besluit op grond van het door hem verrichte onderzoek niet kan trekken”.
Dirk Draulans
De expertises van toxicoloog Aubin Heyndrickx werden niet op wetenschappelijk solide wijze uitgevoerd.