Op de vlucht voor Het Gedoe rond de Prijs der Nederlandse Letteren, trok “Knack” naar het dorp waar Gerard Reve sinds 1993 woont. Met in het achterhoofd de woorden van de Volksschrijver zelf: ‘Ik houd mij altijd aan de feiten, want die zijn al krankzinnig genoeg.’
Het was woensdag 14 november, de laatste werkdag van Antoine De Meyer. Postbode in Machelen-aan-de-Leie. Elke dag om 4 uur op, 37 jaar lang. En in al die tijd maar 29 dagen ziekteverlof genomen. ‘Ik heb dikwijls met griep op mijn fiets gezeten’, vertelt Antoine. ‘Als ik niet ging werken, waren er mensen die hun pensioen niet zouden krijgen. En dat kon niet, vond ik.’
Ook bij ‘Joop en Gerard’ bezorgde Antoine elke dag de post. Drie keer per week belde hij aan, om de pakjes af te geven die niet in de brievenbus konden. ‘Veel boeken’, zegt Antoine. ‘In het begin kende ik die mensen niet, maar een goede postbode legt pakjes nooit zomaar voor de deur. Ze waren altijd vriendelijk voor mij, het zijn prachtige mensen. En wat ze op mijn laatste werkdag hebben gedaan, grenst echt aan het ongelofelijke. Ik mocht binnenkomen, in het salon. Ze schonken een glas in voor mij. En toen kreeg ik dit cadeau.’
Antoine doet behoedzaam een postpakje open en haalt twee boeken tevoorschijn: De Ondergang van de Familie Boslowits en Verzamelde Gedichten. Met de persoonlijke opdracht: ‘Voor onze vriend Antoine De Meyer. Met dank voor de jarenlange zorgen voor Joop & Gerard. 14/11/2001, Gerard Reve.’
HET GEDOE (1) MET JOOP
Gerard Reve (77) is de laureaat van de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren, die hem normaal gesproken op woensdag 21 november door koning Albert II zou zijn overhandigd. Joop Schafthuizen (53), de partner van Reve, wordt verdacht van een zedendelict en geeft toe, weliswaar niet in die woorden, dat hij een dertienjarige jongen heeft aangerand. Bij een huiszoeking eind augustus werd pornografisch materiaal in beslag genomen. Er loopt een onderzoek, maar Schafthuizen is niet opgepakt. Toch heeft een en ander tot gevolg dat de uitreiking door de koning niet kan doorgaan. Dat heeft de Vlaamse minister van Cultuur Bert Anciaux naar eigen zeggen zelf beslist.
Het vermoeden bestaat, en op het Nederlandse ministerie van Cultuur wordt dat bevestigd, dat het hof in feite de beslissing heeft genomen. Hoe dan ook, Anciaux zet het hof uit de wind. Gevolg: veel Gedoe. Zelfs de Liga voor de Mensenrechten toont zich verontwaardigd, omdat elke verdachte tot bewijs van het tegendeel het vermoeden van onschuld geniet. Plus natuurlijk: niet Schafthuizen wordt bekroond, maar Reve. En die kan alleen schuldig worden bevonden aan het schrijven van een oeuvre waarvoor hem geheel terecht de prijs werd toegekend. Over die hoofdzaak is iedereen het eens.
Maar het kwaad is geschied, de aandacht afgeleid. De invitatielijst die Reve aan de organiserende Taalunie had gestuurd, heeft hij inmiddels allang ingetrokken. Als de koning het niet doet, hoeft het voor Reve niet meer. Het bedrag van 16.000 euro mag op zijn rekening worden overgemaakt en de oorkonde mag worden opgestuurd.
EEN BIJENKORF IN DE FEESTZAAL
De eerste kou is de slechtste kou.
Zeg dat wel.
In café ’t Oud Gemeentehuis komt men ’s morgens schuilen bij een glas bier, een kop koffie of een kelkje sherry. Het Gedoe is hier geen onderwerp van gesprek. ‘Ach, meneer Reve is gewoon een brave dorpeling’, weet de burgemeester. ‘Hij beroert de mensen niet echt. Ze hebben respect voor hem, dat wel. U zult geen negatief woord over hem horen.’
Georges Peirs is al dertig jaar burgemeester van Zulte, dat sinds de fusie ook Olsene en Machelen omvat. In totaal zo’n 3300 hectaren en net geen 15.000 inwoners. Of moeten we zeggen: zielen? ‘Wel, áls er nog gelovigen bestaan, dan wonen ze hier’, lacht hij. ‘Maar wie is er tegenwoordig nog gelovig?’
Georges is de zeventig al voorbij, maar beschikt over een schier onverwoestbare fysiek. Hij werkt zeven op zeven en is overal bij: ‘Op een feest ben ik de eerste die aankomt en de laatste die vertrekt. En hier wordt veel gefeest. In Machelen kun je niets organiseren dat geen succes heeft. Iedereen kent iedereen, dus op café gaan is heel gevaarlijk. Het is hier altijd een begankenis. We hebben ook twee dancings, met een goede reputatie. Voor ’t jong volk.’
Brussel is ver van hier. Georges bestuurt op de vierkante meter, met een absolute meerderheid. Officieel is hij lid van de CD&V, in het gemeentelijk ontmoetingscentrum werd zelfs de allereerste bijenkorf van Stefaan De Clerck gelanceerd, maar dat heeft allemaal weinig belang: ‘Ik ben er voor mijn kiezers. En die vinden blijkbaar dat ik het goed doe. Mijn partij heeft dertien zetels, de VLD van André Denys de andere tien. André voert goeie oppositie. Dat is een voordeel, want het houdt ons scherp.’
Nee, de kwestie-Reve heeft nog niet op de agenda gestaan in de gemeenteraad. ‘Toen hij pas in het dorp woonde, heb ik wel eens een boek van hem meegenomen naar de vergadering. Hij is per slot van rekening een vermaard schrijver. Maar of wij nu iets gaan doen? Ik heb gehoord dat de provincie iets zou willen organiseren en ik zal hem per brief feliciteren. Maar je kunt geen huldiging op touw zetten als je niet weet of de betrokkene dat zelf op prijs stelt. Maar hij verdient het, zoveel is zeker.’
Georges heeft andere prioriteiten. De politiehervorming, en vooral het prijskaartje dat daaraan vasthangt. De herschikking van rijksweg N43. En de onderbebossing waar Zulte volgens de officiële richtlijnen aan lijdt. De gemeente zou moeten aanplanten, maar ook dat kost geld. De burgemeester glimlacht minzaam: ‘Vijftig jaar geleden moesten de bossen weg om bouwgrond vrij te maken. Nu moeten we weer bomen planten. Ja, zo gaat dat, de geschiedenis komt altijd terug.’
HET GEDOE (2) MET GERARD
Dit is niet de eerste controverse die Reve beleeft, al heeft hij nu met de grond van de zaak niets te maken. In 1951 werd hem in Nederland een reisbeurs geweigerd, wegens een ‘zedenbedervende passage’ (masturbatie) in de novelle Melancholia. In 1966 werd hij door de Nederlandse ministers van Justitie en Cultuur voor de rechter gedaagd wegens ‘smalende godslastering’. Reve won dat zogenaamde ‘Ezelsproces’, naar de gewraakte passage uit Nader tot U, waarin de verteller God (in de gedaante van een ezel) ‘drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening’ bezit. Nauwelijks drie maanden voor de aanvang van dat proces had Reve zich bekeerd tot het rooms-katholieke geloof.
Altijd wat. Getrouwd, en daarna openlijk homoseksueel. Pro-Amerika tijdens Vietnam. Reactionair. Levenslange ruzie met Mulisch. Veel gereisd, vaak verhuisd, veel gedronken, vaak zijn eigen naam gewijzigd. Nooit echt doorgrond: meent hij het nu of is het een pose? Maar een Groot Schrijver, zonder meer. Uit het juryrapport: ‘Het ruim vijftig jaar durende schrijverschap van Gerard Reve heeft een even omvangrijk als schitterend werk opgeleverd, dat hem tot een der meest gelezen schrijvers van de naoorlogse literatuur heeft gemaakt, tot een van de meest becommentarieerde ook, misschien niet minder: geruchtmakendste. Maar waar geen gerucht is, is geen vuur.’
Zijn geloof bleef een constante. Een almaar intenser beleefde en zelf vormgegeven variant op het traditionele rooms-katholicisme. In de variant van de bij momenten haast mystieke Reve bestaat er geen leven na de dood en is Maria ‘de Vierde Persoon Gods’.
EEN PLEISTER OP DE WONDE
Het moet een jaar of twee geleden zijn. De processie ging uit en Gerard Reve liep mee. Hij droeg een kaars. Vroeger kwam hij wel eens vaker onder de mensen, een witbiertje drinken in ’t Oud Gemeentehuis bijvoorbeeld, maar de laatste jaren leeft hij teruggetrokken, achter de haast altijd neergelaten rolluiken van zijn plattelandsvilla in de Posthoornstraat. De enige parochiaan die er naar verluidt geregeld over de vloer kwam en komt, is pastoor Gabriël Desmaele. Koffie wil hij graag schenken, maar een gesprek is in de huidige omstandigheden helaas onmogelijk.
De parochiekerk is onder meer gewijd aan de Heilige Cornelius, die, luidens een tekst op een van de pilaren, wordt aangeroepen ’tegen aanvallen van bewusteloosheid, stuiptrekkingen, krampaanvallen, jicht, seskens (stuipen) en vallende ziekte’. Rondom de kerk: grafzerken. Hier wil Reve begraven worden, gaf hij ooit te kennen in een interview. Toen zijn gezondheid dat nog toeliet, ging de schrijver ter kerke aan de andere kant van de parochie, in de Bidplaats Maria Hulp der Christenen. Beter bekend als de Raveelkapel, naar de man die Machelen op de wereldkaart zette en van de kapel een kunstwerk maakte.
In zijn atelier haalt Roger Raveel herinneringen op. Aan z’n grootvader, die hem leerde het kerkelijke geloof te relativeren. Aan (toen nog prinses) Paola, die het Raveelmuseum bezocht en de dorpelingen met fierheid vervulde. Aan de verbeten strijd die hij begin jaren zeventig voerde tegen het dempen van de zogenaamde Leie-putten, toen de rivier werd rechtgetrokken. ‘Daar waren fortuinen mee gemoeid’, vertelt Raveel. ‘Het bestuur wilde de putten dempen om de gronden te kunnen gebruiken. De bevolking stond achter de beslissing. En ik was ‘de onnozele artiest’ die dat belette. Ik kreeg zelfs doodsbedreigingen in die dagen. Maar achteraf waren de mensen mij wel dankbaar. In de zomer van 1976, een heel droge zomer, waren de boeren blij met het water uit de Leie-putten. Toen heb ik wel eens horen zeggen: Misschien moeten we toch een standbeeld zetten voor Raveel.‘
Dat standbeeld komt nog wel. Ereburger is hij al. Maar met die andere ‘ereburger’ heeft hij weinig contact. Een etentje toen hij Reve pas had leren kennen via Hugo Claus, daar is het bij gebleven. ‘Ik voel wel mee met hen’, zegt Raveel over Het Gedoe. ‘Gerard is oud en ziek. En Joop is nog niet veroordeeld, hè. Ik begrijp niet goed dat ze geen oplossing hebben kunnen vinden. De koning had toch naar Machelen kunnen komen? Misschien op voorwaarde dat Joop op dat moment niet thuis zou zijn. Iedereen zou gezegd hebben: formidabel, heel menselijk van de koning! Maar ze hebben niet nagedacht. Of Anciaux ontslag moet nemen? Ach, er gebeuren ergere dingen waarvoor ministers geen ontslag nemen. Misschien moet Anciaux wel zijn excuses aanbieden aan Reve. Dat zou een pleister op de wonde zijn.’
HET GEDOE (3) MET BERT
Tja, dat ontslag. Een aantal Vlaamse en Nederlandse schrijvers stelde vorige week een petitie op waarin ze stelden dat ‘de vraag van Vlaams minister van Cultuur Bert Anciaux aan de Belgische koning om de aan Gerard Reve toegekende Prijs der Nederlandse Letteren niet uit te reiken, de hoogste literaire onderscheiding in het Nederlandse taalgebied onherroepelijk (heeft) beschadigd’. De petitie eindigde met de zin: ‘Wij eisen daarom het ontslag van minister Anciaux.’
Nog geen etmaal na het uitlekken ervan hadden al drie van de ondertekenaars zich van de tekst gedistantieerd. Benno Barnard in De Morgen, Paul de Wispelaere in De Standaard en PEN-voorzitter en gelegenheidswoordvoerder Paul Koeck. Die laatste sprak vrijdagavond in TerZake over ‘een schokje’ dat ze hadden willen veroorzaken en eiste helemaal niets meer. Zondag zei Erwin Mortier in De Zevende Dag nog dat de eis ‘onverkort’ bleef gelden, maar het was te laat.
Schrijvers, het woord zegt het al, kunnen schrijven. Men durft ervan uit te gaan dat ze ook kunnen lezen. Dat sommigen onder hen een petitie tekenen met de inhoud waarvan ze niet akkoord gaan, is een raadsel dat niemand ooit zal begrijpen, behalve ‘Hij Die de sterren houdt in het Holle van Zijn hand _ dat beeld vervult velen met ontzag, maar voor Hem is het een koud kunstje, hebt u daar wel eens bij stilgestaan?’ Maar we dwalen af.
EEN VERVANGER VOOR DE VORST
Seldersoep, kipfilet met aardappelen en groene kool, chocolademousse en koffie. De dagschotel in De Zwaan strekt zeer tot aanbeveling. Gezonde kost voor een eerlijke prijs. Ook André Denys laat het zich smaken. Denys, volksvertegenwoordiger en volksliberaal, leidt de oppositie in Zulte. Hij blijkt zowat iedereen in het restaurant te kennen. De gemeente telt zesduizend deuren en daarvan heeft hij er tijdens de verkiezingscampagne vierduizend gedaan: ‘Alleen, met de fiets.’
Welke bekommernissen hij bij de Machelaars bespeurt? ‘De mensen willen vooral dat het dorp een dorp blijft. De vragen die je als politicus krijgt, gaan over wegen, rioleringen, over de kleine menselijke problemen. Met grote ideologieën hoef je hier niet af te komen.’ En grote namen maken hier geen indruk, weet Denys. Het bewijs daarvan wordt geleverd als hij de uitbater van De Zwaan in kennis stelt van Het Gedoe: ‘Gerard wie?’ De vrouw des huizes schiet haar echtgenoot te hulp: ‘Ja, die Hollandse schrijver, die ken ik. De kranten stonden er vol van.’
Maar wie Reve kent, praat niet over Het Gedoe. Roddelen doet iedereen, maar niet tegen buitenstaanders. ‘Misschien uit bescherming’, zegt Denys. ‘Reve behoort tot de dorpsgemeenschap. En wie hem kent, weet dat hij ziek is. Daar hebben de mensen respect voor.’
Respect? Een idee! Het gebeurde in een café vlakbij het postkantoor. Broederlijk zaten André Denys, Antoine De Meyer en Knack een verversing te gebruiken. Het was donderdag 15 november in het Jaar 2001. Op tafel lagen de op dat moment bekende feiten. (1) De koning zal, of wil, de oorkonde niet uitreiken. (2) Op een handdruk van minister Anciaux zit Reve kennelijk niet te wachten. (3) De Taalunie is van plan om de oorkonde met de post op te sturen. (4) Antoine was jarenlang de vaste postbode van Joop en Gerard. Welnu: zou het niet prachtig zijn mocht Antoine nog één keer kunnen aanbellen bij Gerard? Als vervanger van de koning, om de Prijs der Nederlandse Letteren plechtig te overhandigen! Ja, dat zou prachtig zijn.
Zo gezegd, zo gedaan? De Zultense postmeester Luc Françoys stapte alleszins mee in het complot: ‘Als de Taalunie de oorkonde met taxipost opstuurt, kan ik dat wel regelen. Maar als ze een koerierdienst gebruiken niet, natuurlijk.’ Bij het ter perse gaan wist Knack nog niet hoe een en ander zou worden georganiseerd, op die aanvankelijk zo feestelijk bedoelde woensdag 21 november.
En het ereburgerschap voor Reve? Er werd alvast op geklonken, daar in het café.
Denys: ‘Maar dat kan natuurlijk alleen als die man daar zelf mee gediend is. Wat denkt gij, Antoine?’
De Meyer: ‘Ik denk van wel.’
Denys: ‘Als dat zo is, zet ik het volgende donderdag op de agenda van de gemeenteraad.’
Terug thuis slaat Antoine voorzichtig De Ondergang van de Familie Boslowits open en kijkt, voor de zoveelste keer wellicht, naar de opdracht die Reve erin heeft geschreven, als om zich ervan te vergewissen dat hij het allemaal niet heeft gedroomd. ‘Dit zal ik nooit vergeten’, fluistert hij. ‘Al word ik honderd jaar. Ik heb er vannacht niet van kunnen slapen. Dat verwacht je toch niet, zo’n buitengewoon geschenk. En dan die mooie tekst: voor de jarenlange zorgen… Ik ben toch gewoon een postbode, ik moet mijn werk doen.’
Joël De Ceulaer
Foto’s: Patrick De Spiegelaere
‘Reve is een brave dorpeling, de mensen respecteren hem.’
‘De koning had toch naar Machelen kunnen komen?’