Vorige week vierde CD&V haar tiende verjaardag, met een volksfeest in Kortrijk nog wel. De grote geschiedenis van de Vlaamse christendemocraten loopt merkwaardig parallel met de kleine historie van de Kortrijkse familie De Clerck. Grootvader Albert De Clerck stond in 1945 mee aan de wieg van de CVP, zoon Stefaan De Clerck was de man die in 2001 de CVP hervormde tot CD&V, kleinzoon Felix De Clerck is de stem van een jonge generatie die alle politici op hun verantwoordelijkheid wijst – en op hun falen.

Het historisch lage stemmenpercentage van CD&V is ook intern het duidelijkste signaal dat de Vlaamse christendemocraten op een kruispunt staan. Slaagt de partijleiding erin de christendemocratie zo te vernieuwen dat de structuren en de werking opnieuw sporen met de noden van de tijd? Kunnen ze het eens worden rond een politiek programma waarin een aanzienlijke middengroep Vlamingen zich herkent? Slagen ze erin opnieuw politiek personeel van de eerste orde te rekruteren? Zorgen die ervoor dat veel Vlamingen zich spontaan herkennen in hun project en in hun discours? Dat lijken immense uitdagingen, maar het is niet de eerste keer dat de partij daarvoor staat.

We schrijven 1944, de bevrijding. Een jonge generatie christendemocraten heeft precies dezelfde ambities. De oude katholieke partij, die zich voor de oorlog zo moeizaam heeft verweerd tegen het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) en Rex in, krijgt haar vernieuwingsimpulsen níét uit eigen rangen. Een van de markantste groepen die de nieuwe CVP vorm zullen geven, is die rond de West-Vlamingen Tony Herbert en zijn jongere vriend Berten De Clerck. De jonggestorven Tony Herbert (1902-1959) is dezer dagen vooral in het nieuws gekomen door een tentoonstelling van zijn fenomenale kunstcollectie, maar zijn politieke betekenis direct na de oorlog valt niet te overschatten. Herbert heeft weliswaar geflirt met Nieuwe Ordepartijen als VNV en Verdinaso, maar hij slaagt erin om zich met de juiste mensen te omringen. Een van zijn belangrijkste gezellen is Albert ‘Berten’ De Clerck (1914-1974). In de jaren dertig stond De Clerck als student namelijk aan de wieg van het ‘Jong Volksche Front’, een jongerenbeweging die tegelijk katholiek wilde zijn en toch niet aan het handje van de bisschoppen wilde lopen, een club die opkwam voor Vlaanderen zonder daarom België de rug toe te keren. Een van hen, de latere CVP-minister Renaat Van Elslande, zou getuigen over Berten De Clerck: ‘België aanvaarden als een historisch feit was in die dagen en in dat milieu niet zo eenvoudig.’ Toch is De Clerck ook een actieve flamingant: hij zorgt ervoor dat de leden van het Jong Volksche Front het voetvolk leveren voor de beruchte acties van Flor Grammens. Taalactivist Grammens overschildert eentalig Franstalige wegwijzers en straatnaambordjes in officieel tweetalige (maar feitelijk vooral Vlaamse) gemeenten aan de (toen nog niet vastgelegde) taalgrens. Dat belet Berten De Clerck niet om tijdens de Tweede Wereldoorlog voor de actieve weerstand te kiezen. Andere leden van verzetsgroepen waarin De Clerck actief is, zijn (zeer) Vlaamsgezind, vallen politiek (zeer) rechts te situeren, maar zijn even beslist antinazi en anti-Duits. Wat op dat moment betekent: pro-Belgisch.

Die groep oud-studenten van de jaren dertig staat halfweg de jaren veertig als jonge advocaten en ondernemers klaar om een partij te helpen stichten die nauw aanleunt bij hun opvattingen. Die ‘Groep van Kortrijk’ weegt op de vorming van een nieuwe partij via het door Tony Herbert opgerichte (en gesponsorde) tijdschrift Het Westen. De redactie schrijft een manifest van zes pagina’s over ‘een andere geesteshouding en een nieuw politiek beleid’. Ze geven hun blad de fraaie onderkop Weekblad der Democratische Elites. Want een elite zijn ze: veel leden van de groep, die zich niet meer strikt tot het Kortrijkse beperkt, zullen later minister worden (De Clerck zelf, Robert Vandekerckhove, Renaat Van Elslande, Jos De Saeger…) of zelfs eerste minister (Theo Lefèvre). Ze genieten de steun van Léon Bekaert, de belangrijkste werkgever van het land, en ze zijn bedreven in wat vandaag netwerken heet. Robert Vandekerckhove, de secretaris van Tony Herbert, wordt ook de eerste organisator van de op te richten CVP. Hij wordt bovendien de schoonbroer van Albert De Clerck.

Als de nieuwe CVP-voorzitter August De Schryver op kerstdag 1945 het nieuwe programma van de nieuwe Christelijke Volkspartij (CVP) parafeert, is de invloed van De Groep van Kortrijk op dat document enorm. ‘Document’ is een understatement voor een doorwrochte en breed gedragen tekst van 108 pagina’s, die grondig en onderbouwd uitlegt waar de nieuwe partij voor staat, wat haar beginselen zijn, haar doelstellingen, haar politieke actiemiddelen.

Want de partijvorming vertrekt dan wel bij hooggestemde bladen als Het Westen, en de nieuwe CVP baseert zich wel op het christelijke personalisme zoals dat in Frankrijk is ontwikkeld door de filosoof Emmanuel Mounier, men zal de Vlaamse kiezer niet veroveren met pamfletten met de stellingen van Mounier of vertalingen uit diens blad Esprit. De CVP wordt en is een partij van doeners. Albert De Clerck wordt een van de pioniers van de streekontwikkeling: werk en welvaart in eigen streek. Zorgen voor intercommunales, voor hoger onderwijs – de nieuwe West-Vlaamse afdeling van de Leuvense universiteit zal niet in Brugge maar in Kortrijk komen -, voor infrastructuur. De Clerck hoort bij de generatie die trots is als ze een snelweg als de E3 naar en door haar streek kan leiden. En, zo belangrijk maar nu bijna vergeten: hij behoort tot een generatie die gelovig katholiek is. De kardinaal hoeft hen niet te zeggen wat ze moeten doen of tegenhouden: dat weten ze zelf wel. En grote delen van Vlaanderen denken precies zoals zij.

Albert De Clerck sterft in 1974, onverwacht. De CVP wordt dan al geleid door een nieuwe generatie, met kopstukken als Leo Tindemans, Wilfried Martens en Mark Eyskens. Zoon Stefaan De Clerck (°1951) is aanvankelijk nog te jong en te zeer bezeten op basketbal. Ook al treedt overal in Vlaanderen de secularisatie in – het kerkbezoek begint bijvoorbeeld opvallend te dalen, eerst schuchter maar hoe dan ook gestaag -, toch houdt de CVP aanvankelijk flink stand, en eind jaren zeventig klimt ze zelfs tot een goed stuk boven de 40 procent. De CVP belichaamt zowel ‘goed bestuur’ (al staat die tijd nu bekend als ‘het malgoverno’), een zekere principevastheid (Leo Tindemans), en daadkracht om eerst de communautaire, dan de sociaaleconomische uitdagingen aan te gaan (Wilfried Martens).

Dat CVP-succes komt er ook door de ontstellend zwakke regeringen Leburton I en II (1973-1974), en nadien de volgehouden onwil van de Waalse socialisten om de overheidsfinanciën niet te laten ontsporen. ‘Het gat in de begroting is er vanzelf gekomen en gaat ook wel vanzelf weer weg’, naar de gevleugelde woorden van de infame begrotingsminister Guy Mathot.

De hoogbloei van de CVP komt in schokken tot zijn einde: eerst in de verkiezingen van 1981, dan in die van 1991, Zwarte Zondag, waar de CVP voor het eerst onder de grens van 30 procent duikt.

Het grote renouveau

Op dat moment begint de ster te rijzen van Stefaan De Clerck, die al als opvolger in 1990 in de Kamer was beland. Hij wordt meteen genoemd als minister, maar dat blijkt voorbarig: de West-Vlaamse standenoorlog zorgt ervoor dat ACW’er André Bourgeois minister wordt.

De Clerck blijft geen bleke backbencher. Hij laat zich opvallen als lid van de zogenaamde Falstaffgroep (genoemd naar het Brusselse café waar ze een paar keer samenkomen). Het is een groep van vrij jonge en zeer ambitieuze Kamerleden die onder impuls van de latere voorzitter Johan Van Hecke naar een renouveau van de CVP streeft. Eric Van Rompuy hoort erbij, Karel Pinxten ook. Van Hecke maakt De Clerck in 1995 minister van Justitie.

Op dat moment – het voorlopige hoogtepunt van zijn carrière – beseffen Stefaan De Clerck en de CVP-top niet dat ze in een verhaal stappen dat hen compleet zal ontsnappen en dat ze nooit meer onder controle zullen krijgen. Aanvankelijk lijkt het alleen maar beter te gaan. Doordat Stefaan De Clerck zich in 1996 als eerste (en een tijdlang enige) minister zichtbaar betrokken toont bij de families van de slachtoffers van Marc Dutroux, stijgt zijn populariteit zelfs tot het zenit. Het applaus op een CVP-congres in Gent is zo overweldigend dat aanwezige journalisten gewagen van ’the making of a president’. De Clerck lijkt in die dagen de dauphin van de CVP: de voorbestemde leider van zijn partij, en waarom niet van het land? Dat hij (tegen zijn zin) plots ontslag moet nemen vanwege de korte ontsnapping van Dutroux blijkt zijn reputatie niet te schaden. Integendeel: bij de verkiezingen van 1999 is hij een van de weinige CVP’ers die een eclatant stembussucces behalen.

Maar dat is het dan ook. Toen Stefaan De Clerck in 1995 minister werd, was alles aan de CVP nog incontournable: Dehaene was de rots in de branding, Johan Van Hecke moderniseerde de partij, Luc Van den Brande dekte in z’n eentje de Vlaamse flank af. Tegen 1999 is Van Hecke politiek dood vanwege zijn echtscheiding en de manier waarop hij en zijn partij daarmee omgingen. Dehaene dient na de ‘dioxineverkiezingen’ zijn ontslag in en verplicht de CVP tot de oppositie. De CVP is voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer de grootste partij van het land. Voor De Clerck zit er niets anders op dan voorzitter te worden. ‘The making of a president’, maar toch anders dan verhoopt.

Stefaan De Clerck erft een CVP in crisis, zelfs op de rand van de implosie. Het politieke project is failliet, want ineens leeft het inzicht dat het land fundamenteel veranderd is: het katholieke Vlaanderen is weg. Bovendien heeft Paars de CVP beroofd van de macht. Dat doet pijn. De halve Falstaffgroep belandt bij Open VLD, naar eigen zeggen ‘om het inhoudelijke project’, maar het is doorgaans comfortabeler aan politiek doen in de meerderheid dan in de oppositie. De Clerck moet hervormen terwijl de partij in opperste staat van verwarring en uitzichtloosheid verkeert. Er zijn geen jonge impulsen van buitenaf, geen moderne variant van een Jong Volksch Front. Niet dat De Clerck het niet probeert, met de moed der wanhoop. Hij probeerde ‘bijenkorven’ te installeren, waarlangs het nijver gezoem van de samenleving tot bij de CVP moet komen. Hij patroneert het project Hartslagen om zijn partij een politieke en intellectuele boost te geven. Het leidt tot een verdienstelijk boekwerk, niet tot uitdieping van de politieke actie. Hij wil zelfs een electoraal verbond aangaan met de N-VA, maar (toenmalig) voorzitter Geert Bourgeois denkt zelf sterk genoeg te zijn. Ook die operatie mislukt.

Stefaan De Clerck maakt van de CVP dan maar CD&V. En al spreekt men van een nieuwe start, in wezen gaat het om een naamsverandering. Wie CVP’er was, wordt CD&V’er. De aanhang blijft dezelfde, de opvattingen ook. Alleen is er nu rancune en verzuring in de partij geslopen. De Vlaamse kiezer lust dat niet, en beloont Paars. Stefaan De Clerck neemt na vier oppositiejaren ontslag. Het einde van een voorzitterschap, maar ook van een overgangsperiode. Na hem komt een andere West-Vlaming, Yves Leterme. Die buit voluit de twee zwakke kanten van Paars uit: die regering was door eigen slordige wetgeving gestrand in de blubber van B-H-V, en die en andere spanningen namen het elan van de coalitie weg. Slagzinnen als ‘goed bestuur’, ‘wie gelooft die mensen nog’, en later ‘vijf minuten politieke moed’ brengen Leterme en CD&V tussen 2004 en 2007 weer aan de macht. Een zeer Vlaamse CD&V intussen, want in kartel met de N-VA.

De Clerck legt zich intussen op Kortrijk toe. Hij kiest voor het regionale niveau, steden uit de verre provincie, daar waar CD&V nog erg sterk staat. In Wevelgem is zijn dochter Marie trouwens CD&V-schepen. Maar terwijl hij waardering krijgt voor zijn stedelijke vernieuwing en voor zijn moderne beleid, verliest de Kortrijkse CD&V in 2006 onder De Clerck wel haar absolute meerderheid. Met een score waarop bijna elke andere burgemeester jaloers zou zijn, dat wel. Maar: het wordt minder. Overal. Onherroepelijk. De tijd van Albert De Clerck komt nooit meer terug, toen goed bestuur van de eigen stad en zichtbare investeringen in de eigen regio vrijwel automatisch resulteerden in electorale winst.

En net zoals de rest van het land en de rank and file van CD&V is Stefaan De Clerck een toeschouwer bij de politieke impasse waar het land vervolgens in terechtkomt, en die zijn eigen partij verder de diepte in sleurt. Stefaan De Clerck volgt Jo Vandeurzen op als minister van Justitie wanneer die samen met premier Leterme (en college Inge Vervotte) ontslag neemt vanwege de Fortis-affaire. Goed bestuur is veraf, B-H-V raakt niet gesplitst, dus is CD&V niet Vlaams genoeg. En niemand in de verzamelde christendemocratie die het op tv half zo goed kan uitleggen als N-VA-voorzitter Bart De Wever.

‘Wij zijn het beu’

Terwijl Stefaan De Clerck ontslagnemend minister is en blijft, begint de politieke impasse grote delen van het land te irriteren. Aan universiteiten en bij jongeren komen er zelfs initiatieven om de politiek op zijn verantwoordelijkheid te wijzen. De bekendste kop is Felix De Clerck, zoon ván. ‘Wij zijn het beu!’ Waar zijn grootvader zijn politieke energie nog liet kanaliseren om de katholieke partij van binnenuit om te vormen tot CVP, daagt Felix De Clerck ‘de politiek’ uit. Hij legt uit dat jongeren niet meer in hokjes te plaatsen zijn: waarom zou men niet tegelijk economisch rechts-liberaal, ecologisch groen en ethisch progressief kunnen zijn? Maar welke partij kan dat appèl vatten? CD&V? Uitgerekend tijdens het feestweekend voor tien jaar CD&V presenteren senator Rik Torfs en jongerenvoorzitter Pieter Marechal een visietekst. Ze verwijzen nog altijd naar Emmanuel Mounier. Alleen: de denkers uit de tijd van het Kerstprogramma waren ingebed in een actuele westerse stroming die bekend was bij het denkende deel van de politieke elite. Dat is nu veel minder het geval.

En zo blijft het balanceren op het slappe koord. Ook al bepleiten jongeren als Felix De Clerck ‘een andere geesteshouding’, net als Het Westen in 1945, toch volgt er (nog) geen partijpolitiek engagement uit (al sluit men dat ook niet uit).

Intussen zoekt de partij van de zingeving nu vooral een zingeving voor zichzelf. Het construeren van een levensbeschouwelijke of politiek-filosofische basis is aartsmoeilijk in een samenleving met een publieke opinie (en dus een kiezerskorps) waarin levensbeschouwelijke kwesties weinig prioriteit genieten. En waarin een deel van wat overblijft van CD&V misschien wel zegt dat het een nieuw kompas behoeft, maar waar de basis vooral hoopt op betere verkiezingsresultaten. En, als het even kan, een nieuwe ‘grote’ generatie politieke leiders.

Tot dan blijft CD&V geprangd tussen de hamer van de federale onderhandelingen en het aambeeld van de steeds bredere Vlaamse weerstand tegen de federale structuur tout court. Men kan hopen op een bonus als er toch een communautair akkoord zou komen, maar zeker is dat niet. En intussen moet men maar regeren, in lopende dan wel struikelende zaken. Tot ergernis van het immer kritische publiek, en de voorgoed losgeslagen kiezer.

DOOR WALTER PAULI

Toen Stefaan De Clerck in 1995 minister werd, was alles aan de CVP nog incontournable. Toen hij in 1999 voorzitter werd, erfde hij een partij in crisis.

Waar zijn grootvader Albert zijn energie liet kanaliseren om de katholieke partij van binnenuit om te vormen tot CVP, daagt Felix De Clerck ‘de politiek’ uit.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content