?Les fleurs du mal”, de door Baudelaire zorgvuldig geschikte kompositie die zijn levensloop weergeeft, bestaat nu eindelijk ook in het Nederlands. Een kritische kijk op twee vertalingen.
SARTRE had het niet op Charles Baudelaire (1821-1867) begrepen. In zijn studie over de Franse dichter ?L’idiot de la famille” kantte hij zich vooral tegen diens kategorische afwijzing van de werkelijkheid. Hij vond dat dit alleen maar getuigde van levensangst en ?voortdurende vrees de handen vuil te maken en zich te kompromitteren.” Sartres visie is minstens eenduidig, want uit zijn ?Les fleurs du mal” valt een poëtica te distilleren die drijft op een paradoks : enerzijds vlucht het lyrische uit het hier en nu, en anderzijds vinden we een reflektie op die vlucht in de gedichten zodat het Ik op zichzelf wordt teruggeworpen en opnieuw met de werkelijkheid wordt gekonfronteerd. In deze tijden waarin de literatuur vaak een talige spiegel over fragmenten van de werkelijkheid schuift, kan de poëzie van Baudelaire dus niet anders dan geherwaardeerd worden. Ook bij hem maakte de imitatio immers al plaats voor de emulatio : de opbouw en de tematiek van een kunstwerk worden in zijn poëzie, bijvoorbeeld, niet zozeer beschreven, maar geïntegreerd in de verbeelding van de ik-figuur.
Els Jongeneel toont aan in haar bijdrage in ?Jullie gaven mij modder, ik heb er goud van gemaakt” een essaybundel die de vertaling van ?Les fleurs du mal” door Petrus Hoosemans vergezelt dat ook wanneer Baudelaire zich inspireert op een beeldend kunstwerk, hij het zuivere beeldgedicht overstijgt. Ze noemt zijn poëzie daarom ?apostrofisch : telkens opnieuw probeert de Ik in dialoog te treden met de wereld die hij oproept, gedreven door een niet te stuiten drang tot zelfkennis en zelftherapie”. Het gedicht ?Bohémiens en voyage” is in dat opzicht een uitzondering, want hier treedt het lyrische Ik volledig terug achter de beschrijving van twee gravures van de zeventiende-eeuwse tekenaar Jacques Callot die een zigeunerkaravaan in beeld brengt. Het is een scharniergedicht in de bundel, omdat de zigeuner bij Baudelaire symbool staat voor de kunstenaar, een eeuwige reiziger die veroordeeld is tot een zoektocht die nooit eindigt.
STER.
De zigeuner in de bundel krijgt soms de gedaante van een reiziger of een wandelaar, net zo goed op de vlucht voor het spleen. Na het openingsgedicht ?Au lecteur” en het poëtische manifest ?Bénédiction”, krijgen we ?L’ albatros”, het beroemde gedicht dat nog niets van zijn zeggingskracht heeft verloren en waarin de ?gevleugelde reiziger” gelijkgesteld wordt met de dichter. De bundel wordt afgesloten met het lange gedicht ?Le voyage”, waaruit duidelijk blijkt dat de zwerver altijd weer uitkomt bij zichzelf en zijn eigen situatie : ?Wij zagen ster na ster, / En zandstranden en steeds het deinen van de baren ; / En toch was, net als hier, verveling zelden ver, / Aanvaringen ten spijt, en rampspoed en gevaren.”
Jongeneel stelt terecht dat Baudelaire een wat goedkope oplossing zoekt om die paradoksale situatie op te heffen : ze wordt gesublimeerd in de dood die een eind zal maken aan de verveling. Daarom wordt de dood in de laatste strofe van de bundel hevig aanbeden : ?Giet je venijn in ons, dat het ons balsem biedt. / Wij willen, nu dat vuur ons brein nog blijft verslinden, / De afgrond in, Hemel of Hel, dat deert ons niet, / het onbekende in, om er iets nieuws te vinden.” In ?Bohémiens en voyage”, waarin hij met de beginregels ?La tribu prophétique aux prunelles ardentes / Hier s’est mise en route” de reis in ?Les fleurs du mal” begint, krijgen we trouwens al een somber slotakkoord dat als een schaduw over de andere gedichten blijft hangen. Omdat het daarom interessant is dit gedicht wat nauwkeuriger onder de leeslamp te houden en omdat de vertalers, Petrus Hoosemans en Peter Verstegen, er een eigen kleur aan geven, citeren we de oorspronkelijke tekst :
Bohémiens en voyage
La tribu prophétique aux prunelles ardentes
Hier s’est mise en route, emportant ses petits
Sur son dos, ou livrant à leurs fiers appétits
Le trésor toujours prêt de mamelles pendantes.
Les hommes vont à pied sous leurs armes luisantes,
Le long des chariots où les leurs sont blottis,
Promenant sur le ciel des yeux appesantis
Par le morne regret des chimères absentes.
Du fond de son réduit sablonneux, le grillon,
Les regardant passer, redouble sa chanson ;
Cybèle, qui les aime, augmente ses verdures,
Fait couler le rocher et fleurir le désert
Devant ces voyageurs, pour lesquels est ouvert
L’empire familier des ténèbres futures.
IRONIE.
We hebben er bijna honderdveertig jaar moeten op wachten met uitzondering van een sterk gedateerde bloemlezing (1946) door Bert Decorte?De bloemen van den booze” , maar sinds kort worden we verwend met twee vertalingen van ?Les fleurs du mal” (1857), toch een mijlpaal in de Westerse poëzie. De vertalers gingen in de clinch en sloegen elkaar via de Nederlandse kranten om de oren. Hoosemans maakte van zijn vertaling zo goed als zijn levenswerk : in 1986 verscheen bij Ambo al een selektie vertalingen. In 1990 onderhandelde hij met uitgeverij Van Oorschot voor een uitgave van de volledige vertaling, maar hij werd met zijn proefvertalingen wandelen gestuurd. In De Volkskrant repliceerde Van Oorschot dat ze het gevoel kregen dat ?die vertaling van Hoosemans er nooit zou komen. Hij was er ook al zo lang mee bezig.”
En toen kwam Verstegen in 1994 met een gelijkaardig voorstel. Bij Van Oorschot gingen ze er gretig op in en Verstegen diende op minder dan een jaar tijd zijn huiswerk in. Hoosemans, die er ongeveer negentien jaar langer over deed en in de Historische Uitgeverij een betere partij vond, vindt het natuurlijk ?uitgesloten dat iemand in zo’n korte tijd een zinnige vertaling kan maken.” Verstegen vond dat Hoosemans hem in de pers nogal belasterde en sloeg in juni in De Groene Amsterdammer terug door Hoosemans’ gedichten ?even gewrongen als gezwollen” te noemen.
Wie zich beide vertalingen aanschaft, kan zelf een vergelijkend spelletje opvoeren. De lezer zal dan merken dat de scores wisselen per gedicht. Toch zijn er enkele kenmerken die terugkeren : Verstegen probeert zoveel mogelijk de betekenis van het origineel te bewaren en bovendien niet te gezwollen te vertalen. Hij probeert ook zo trouw mogelijk aan de vorm te blijven. Hoosemans streeft ook die formele trouw na, maar wil het gedicht in vertaling duidelijk meer een eigen leven laten leiden. Voor hem is vertalen herscheppen. Dat hij zich een kunstenaar voelt, blijkt onder andere uit de verantwoording waarin hij de muze dankt ?voor de twaalf jaren hiëronymisch geduld, mij zo genadeloos opgelegd.” Zijn vertalingen moeten als volwaardige kreaties voor zichzelf spreken, ?daar commentaren op de gedichten vaak begrepen worden als bedoeld om betekenis die in de vertaling niet doorklinkt toe te voegen of zwakheden in de vertaling te verklaren zonder Baudelaires Dichtkunst en Ironie minder duister te maken.”
Peter Verstegen voegt maar liefst 132 bladzijden kommentaar toe aan zijn vertalingen. Een schat aan informatie, maar jammer genoeg is die vooral van biografische en kultuur-historische aard. Verstegen interpreteert te weinig, zodat je ook zijn opvattingen hoofdzakelijk uit de vertalingen moet aflezen. Af en toe zitten er in zijn kommentaar interessante vondsten die zijn vertaling een meerwaarde geven. Zo zegt hij dat je meestal ?hersenschimmen” als vertaling vindt voor ?chimères” (r.8 in ?Bohémiens en voyage”), maar dat ?fabeldieren” accurater is, omdat het ook in Baudelaires prozagedicht ?Chacun sa chimère” gaat om echte monsterdieren.” Hij verwijst ook naar een ?verloren mythologie van de zigeuners, van wie werd aangenomen dat ze heidenen waren die hoogstens voor de vorm het christendom beleden.”
RITME.
Wanneer we de vertalingen van het tweede kwatrijn met elkaar vergelijken, zien we dat Hoosemans hier archaïserend (?wapenen”) en in de laatste twee regels zelfs abstraherend vertaalt : ?De mannen lopen, onder wapenen die glimmen, / vlak naast de kar, waarop hun kroost hurkt bij elkaar ; / hun ogen, dwalend aan de hemel, worden zwaar / van droeve spijt bij niet voorhanden hersenschimmen.” Verstegen maakt er een vlotter leesbaar kwatrijn van, maar ?blottis” en ?Promenant sur le ciel” worden omwille van het ritme dan weer niet mee vertaald. Uit die kleine steekproef zou men de indruk kunnen krijgen dat de vertaling van Verstegen een leesbaarder beeld van ?Les fleurs du mal” oplevert, maar Hoosemans heeft toch meer gevoel voor Baudelaires zinsbouw, zijn ritme en zijn tonaliteit. Dat wordt duidelijk wanneer we de vertalingen van het eerste kwatrijn van ?Bohémiens en voyage” met elkaar vergelijken.
Hoosemans : ?De stam van wichelaars, met vuurgloed in de ogen / en kleintjes op de rug of aan de moederborst, / die schat die steeds gereedhangt voor de ferme dorst, / is gisteren vol goede moed op weg getogen.” Bij Verstegen wordt de kadans van Baudelaires gedicht, waarin de beweging van de zigeuners weerklinkt, doorbroken bij het begin van de derde regel : ?De stam van waarzeggers heeft zich op weg begeven / Met vurig oog, hun baby’s op de rug gegord, / Of aan de felle eetlust van zo’n kleine wordt / Die steeds gerede schat, een zware borst gegeven.”
Hoe moeilijk Baudelaires ritmiek soms te vatten is en het boeket van ?Les fleurs” stekelig maakt voor de vertaler, blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit de vertaling van de laatste regel van gedicht XXV : ?Jusqu’ à cette froideur par où tu m’es plus belle.” Verstegen wringt er ongevraagd ?zelfs” en ?nog” tussen (?Je koelheid zelfs die jou voor mij nog mooier maakt !”) en bij Hoosemans is ?dunkt mij” ook maar een stoplap (?die kilte nog waardoor je, dunkt mij, fraaier bent !”). Beide vertalers worstelen hier met het twaalfletterige alexandrijn : onze taal heeft minder lettergrepen.
Op andere plaatsen zie je hen de versregels naar het einde toeschrijven. Ook op dat vlak maken ze het zich bepaald niet makkelijk, omdat het Frans veel gelijkaardige rijmen bezit zodat er bij het gebruik van het eindrijm een indruk van eenheid ontstaat, terwijl het Nederlands misschien een grotere variëteit bezit maar minder woorden die op elkaar rijmen. Om dat probleem te omzeilen zou men, bijvoorbeeld, het metrum en de klankkleur in de vertaling kunnen respekteren en het eindrijm konsekwent weglaten. Zoals Paul Claes onlangs deed bij de vertaling van Rilkes poëzie in zijn essaybundel ?Raadsels van Rilke”.
REDETWISTEN.
Moeten de vertalers trouwens zo nodig een volledige vertaling aanbieden ? Niet alles uit ?Les fleurs du mal” bewijst zijn eeuwigheidswaarde. Bovendien kan de vertaler dan gedichten kiezen waarmee hij op het gebied van stijl, metrum en rijm toch goed weg denkt te komen. Over de volledigheid valt trouwens ook te redetwisten. Petrus Hoosemans baseerde zich immers, zoals het in recente edities gebeurt, terecht op de editie van 1861 ?waarvan Baudelaire zelf, onder weglating van de zes in 1857 veroordeelde en toevoeging van tweeëndertig nieuwe gedichten, de ‘inwendige architectuur’ heeft bepaald.”
Peter Verstegen stelde zijn eigen boeket samen. Hij nam de zes veroordeelde gedichten terug op, wat misschien nog aanneembaar is, maar daarnaast koos hij ook nog zeven gedichten uit ?Les épaves”, omdat ze volgens hem ?qua thematiek of biografische achtergrond in ?Les fleurs du mal” op hun plaats zijn.” Even hogerop in de verantwoording doet hij zijn eigen argument echter teniet door te stellen dat Baudelaire die bundel vooral publiceerde om er de veroordeelde gedichten in kwijt te kunnen.
En ?om de bundel wat meer gewicht te geven, nam Baudelaire er ook jeugdwerk, gelegenheidsgedichten en zogenaamde Bouffonneries in op ;” in een ?Bericht van de uitgever” liet hij weten dat hij veel van dit werk niet geschikt vond voor de ?definitieve versie” van ?Les fleurs du mal” ; over ?Les épaves” werd veelzeggend gesteld : ?Cela explique son titre”. Dat zou je ook over Verstegens vertaling kunnen zeggen, want hij doorbreekt de struktuur van de bundel volledig door de gedichten uit ?Les épaves” (?Wrakstukken”) tussen ?Spleen et idéal” en ?Tableaux Parisiens” te schuiven. Een kaakslag voor een dichter die zijn bloemen van het kwaad zorgvuldig schikte tot een kompositie waarin men zijn levensloop kan volgen.
Wie in ons taalgebied een beeld wil krijgen van de echte Baudelaire, zal zich dus de vertaling van Hoosemans moeten aanschaffen, naast het kommentaar van Verstegen en vooral de essaybundel ?Jullie gaven me modder, ik heb er goud van gemaakt”, omdat de essays van Anne Marie Musschoot en W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn over respektievelijk Karel van de Woestijne en Martinus Nijhoff, de invloed van Baudelaire op de poëzie in Vlaanderen en Nederland uitstekend verhelderen.
Paul Demets
Charles Baudelaire, ?De bloemen van het kwaad”, vertaald door Petrus Hoosemans, Historische Uitgeverij, Groningen, 192 blz.Charles Baudelaire, ?De bloemen van het kwaad”, vertaald door Peter Verstegen, Van Oorschot, Amsterdam, 588 blz.Maarten Van Buuren (red.), ?Jullie gaven mij modder, ik heb er goud van gemaakt”, over Charles Baudelaire, Historische Uitgeverij, Groningen, 288 blz.
Charles Baudelaire : De kunstenaar, een eeuwige reiziger, veroordeeld tot een zoektocht die nooit eindigt.
Charles Baudelaire : De zwerver komt altijd uit bij zichzelf.