Carl Norac is te gast op het tweede internationaal poëziefestival in Gent als exponent van een jonge generatie Waalse dichters. Kennis- making met de rijke maar onbekende poëziewereld uit het zuiden.
DE poëzie, dat koningskind uit de kunst, gedraagt zich niet anders dan alle andere maatschappelijke fenomenen : het water tussen Vlaanderen en Wallonië blijkt zeer diep. Het Groningen van Rutger Kopland lijkt dichterbij dan Franstalig Brussel. Enkele jaren geleden publiceerde Frank De Crits wel een bloemlezing van Brusselaar William Cliff, terwijl Liliane Wouters, zelf dichteres maar vooral bekend als vertaalster, regelmatig de Brusselse Middagen van de Poëzie gebruikt om Vlaamse en Waalse dichters met elkaar te confronteren. Toch weten de poëzieliefhebbers van beide landsgedeelten nauwelijks iets van elkaar af.
Van onze kant heeft dat te maken met een onsystematische vertaalpolitiek. Onze zuiderburen zijn vooral aangewezen op de essays over Vlaamse dichters in het tijdschrift Septentrion van de Stichting Ons Erfdeel. Bij zo’n artikel worden altijd enkele gedichten in vertaling afgedrukt, maar dat volstaat niet voor wie zich in een oeuvre wil ingraven. Zo is het schrijnend dat het Franstalige publiek tot 1988 moest wachten om uitgebreid kennis te maken met de poëzie van Hugo Claus. In dat jaar verscheen bij de Zwitserse uitgeverij L’age d’Homme de bloemlezing ?Traces?, maar daar bleef het voor Claus sindsdien bij. En toch gaat de bal stilaan aan het rollen : de bekende Franse uitgeverij Actes Sud publiceert sinds enkele jaren een poëzie-pocketreeks. Daarin vinden we al werk van Karel Van de Woestijne en Leonard Nolens.
STOFFIG.
Ook bij ons zijn er niet zoveel sporen van recente Waalse poëzie te vinden. Jean-Luc Outers, verantwoordelijk voor de Promotion des Lettres belges de Langue Française, zoekt nochtans naar wegen om Franstalige literatuur en poëzie bij ons te promoten. Aan faciliteiten ontbreekt het niet : een Franstalig dichter die een vertaler en een uitgever vindt in het Nederlandse taalgebied, kan de rekening integraal doorschuiven naar de Franstalige Gemeenschap. Het gaat trouwens ook goed met de ondersteuning van de poëzie in het Franstalige landsgedeelte : terwijl het Gentse Poëziecentrum door een gebrek aan subsidies onlangs twee medewerkers moest ontslaan hoewel het volgens minister Luc Martens (CVP) een taak als Vlaams-Nederlands steunpunt voor Nederlandstalige Poëzie in een Europese Context moet waarmaken , zijn er bij onze zuiderburen maar liefst drie niet onaardig gesubsidieerde poëziecentra.
In Brussel is het eerder behoudsgezinde Maison de la poésie van Arthur Haulot (die vroeger een poëziebiënnale in Knokke-Heist organiseerde) gevestigd naast het dynamische Centre poétique. In Namen bestaat ook een Maison de la poésie, een relatief jong en kleinschalig centrum dat met het Poëziecentrum te vergelijken valt. Deze centra organiseren niet alleen promotionele activiteiten of fungeren als documentatiecentra, maar hebben ook tijdschriften die een staalkaart bieden van nieuwe tendenzen. Le journal des poètes van het Brusselse Maison de la poésie is een beetje stoffig omdat het vooral aandacht besteedt aan de geconsacreerde dichters, maar het blad Sources van de Naamse tegenhanger heeft wel een scherpe neus voor vernieuwing.
Ook in Le Carnet et les Instants, het blad van de Promotion des Lettres, laat hoofdredacteur Carmello Virone jonge critici met oog voor generatiegenoten aan bod komen. Die jonge goden vinden we terug bij de twee belangrijkste poëzieuitgeverijen : L’arbre à paroles in Amay levert bundels van wisselend niveau, terwijl de ?collection Feux? van les Eperonniers een fraaie reeks geredigeerd door Liliane Wouters en gefinancierd door het Cultureel Centrum van de Franse Gemeenschap in de Brusselse Botanique stilaan een staalkaart biedt van wat er reilt en zeilt aan het Waalse poëziefront.
KAFT.
Dat betekent niet dat de Waalse dichters geen obstakels op hun weg naar het lezerspubliek vinden : wie in de belangrijkste Waalse en Franse kranten gerecenseerd wil worden en zowel in Namen als Parijs in de boekhandel wil liggen, moet bij een Parijse uitgever aankloppen. Zoals in ons taalgebied enkele grote Nederlandse uitgeverijen daar de voorbije jaren meer en meer gehoor aan gaven, gaan ook buiten Wallonië deuren open. William Cliff en Guy Gofette vonden in Parijs onderdak bij Gallimard, Alain Bosquet haalde Carl Norac binnen bij La Différence, Karel Logist en Eric Brogniet publiceerden al bij Le Cherche-Midi en Lucien Noullez raakte bij het Zwitserse L’age d’Homme gehuisvest.
Door promotionele activiteiten is er ook in Québec belangstelling voor de Waalse poëzie. Daar staat tegenover dat de uitstekende Feux-reeks, ondanks de inspanningen van dichter Werner Lambersy die in Parijs vanuit de Librairie Wallonie-Bruxelles opereert, bijna nergens in Frankrijk te bespeuren valt. En ook de Waalse media, boekhandels en bibliotheken willen graag de imprint van een Franse uitgever op de kaft, voor ze enige interesse opbrengen voor een Waalse dichter. Poëzie wordt in Wallonië vaak nog als een zaak van liefdadigheid beschouwd : dichters ontvangen soms geen auteursrechten of moeten zelf hun verplaatsingen en hotelkosten voor een literaire lezing betalen, een situatie die in ons taalgebied toch minder voorkomt.
Welke faciliteiten of nadelen de Waalse poëzie ook heeft, ze is in elk geval volop in beweging. De zogenaamde Generatie ’58 een naam die Liliane Wouters gaf aan de dichters Carl Norac, Karel Logist, Serge Delaive en Carino Bucciarelli gooide de voorbije jaren de handdoek in de ring : ondanks de uiteenlopende manieren waarop ze hunpoëtische programma realiseren, reageren zij elk op hun beurt tegen de minimalistische, abstracte, filosofisch getinte en daardoor te intellectualistische poëzie die volgens hen in de jaren zeventig en tachtig het Waalse poëzielandschap beheerste.
?De kritiek omschrijft dit graag als een terugkeer naar de lyrische poëzie?, zegt Carl Norac die tijdens het tweede internationale poëziefestival in Gent zijn opwachting maakt, ?maar men vergeet erbij te vermelden dat het om een lyrisch ik gaat dat afstand neemt van de auteur en dat meerdere personages in zich kan dragen. We zijn trouwens niet de enigen die ons storen aan de dogma’s van de mainstreampoëzie tijdens de voorbije decennia. Dichters als André Schmitz en Guy Gofette hebben op hun eigenzinnige manier weer aandacht voor het concrete.?
ERFGOED.
Andere dichters bouwen ironie in hun gedichten in. Serge Delaive en Karel Logist schrijven bijvoorbeeld net zoals Norac vaak gedichten die op reiservaringen teruggaan, maar voor hen is dit geen gelegenheid om zich in een soort hermetisch exotisme te nestelen. Bij Norac komen daar nog eens ontregelende paradoxen bij vitalistische sporen van de lectuur van Claus die de Generatie ’58 onmiskenbaar beïnvloed heeft en een narratieve stijl die hij overerfde van de Angelsaksische poëzietraditie met Yeats en Heaney.
Sommige belangrijke Waalse dichters sluiten wel aan bij een traditie : Jacques Izoard schrijft intrigerende filosofisch getinte, minimalistische gedichten die hem enigszins tot een evenknie van Ronald Jooris maken. Jean-Pierre Verheggen weet zijn publiek al jaren te verrassen met eigenzinnige beeldtaal die in het verlengde ligt van het surrealisme, de poëziebeweging die haar sporen zowat bij alle Franstalige dichters nalaat. Cliff werkt verder in de emblematische traditie van Maurice Scève, maar past dit erfgoed toe op het leven in de grootstad. Die rauwheid maakt zijn gedichten uniek.
En ten slotte zijn er ook enkele dichters die op zoek gaan naar een nieuwe spiritualiteit, maar dan los van liturgische elementen. Toch strijden Lucien Noullez en Philippe Lekeuche die een tijdje geleden nog de Poëzieprijs van de Franstalige Gemeenschap ontving met hogere krachten en met de tijd.
Reacties in de pers naar aanleiding van de Poëziebiënnale in Luik in september ( ?Enfin une parole vraie s’avancait dans sa totale nudité, sans salmigondis philosophico-psychoanalitique?) en commentaar in recensies van eminences grises als Pierre Mertens en Alain Bosquet tonen aan dat Carl Norac (1960) beschouwd wordt als de belangrijkste Waalse dichter van dit ogenblik. Dat is niet verwonderlijk. In het voorzichtige Waalse poëzielandschap viel Norac met zijn tweede bundel ?Le maintien du désordre? (1990) meteen op door het wankel evenwicht tussen humor en wanhoop, lyrische verzen en prozaïsche vormgeving, botsende beelden vol lichamelijkheid en subtiele suggestie.
ERUPTIES.
Wreedheid, wrange humor en grillige verbeelding beheersen ook ?Dimanche aux Hespérides?, waarmee hij in 1994 zijn intrede doet in Parijs : ?Ik word vaak achtervolgd door de droom van de vrouw met / gekloofde lippen. Wanneer ik een vis bij zijn vinnen vast- / houd die me sprakeloos in het gezicht schreeuwt, wanneer / ik een kut streel en een keel wordt dichtgeschroefd, wanneer / ik op een oog druk om de pijn te meten, wanneer ik de / bekentenis verwar met het lef om te zwijgen, wanneer ik / mijn kussen omzet in een dode taal, wanneer ik het beeld / uitput door er kille tekens in te kerven, dan herinner / ik me altijd de droom van de vrouw met de gekloofde lippen.?
Al die kenmerken zijn gebleven in zijn volgende bundels, meer en meer cirkelend rond het thema van de vrijheidsdrang. In ?Le voyeur libre? (1995) krijgen reisherinneringen een symbolische functie, doordat ze gereconstrueerd worden door beelden die detailopnames en zo plekken van de vrijheid van de verbeelding worden. In zijn nieuwste bundel ?La candeur? (1996), treedt Norac in de voetsporen van Voltaires?Candide? : zijn beste van alle mogelijke werelden situeert hij in een geordende chaos, een wereldbeeld dat toch nog voldoende ruimte biedt voor erupties, omdat het lyrische ik niet zomaar op een argeloze manier met de dingen converseert en zich door de taal laat overmannen. Zo blijft zijn poëzie weerbarstig en mysterieus, zoals hij het zelf in een prozagedicht formuleert : ?Ik geef kleur aan de gevoelens. Ik noem de kleuren niet. De taal die ik gebruik zal altijd de handen in het vuur en de touwen onder water houden.?
Paul Demets
Carl Norac, ?Dimanche aux Hespérides?, Editions de la Différence, Parijs.id., ?Le voyeur libre?, Editions des Eperonniers, Brussel.id., ?La candeur?, Editions de la Différence, Parijs.Het Tweede Internationaal Poëziefestival, Gent, in een organisatie van het Poëziecentrum (09/225.22.25), 29 en 30/11 in Vooruit in Gent. Reservaties : 09/267.28.28
Carl Norac : botsende beelden vol lichamelijkheid en subtiele suggestie.