?Helder, als een bekkenslag die een nieuw bestaan aankondigt.? De Franstalige, Vlaamse dichter Emile Verhaeren is aan eerherstel toe.
Op 7 december 1889 schreef Emile Verhaeren (1855-1916) : ?Mijn geloof in de kunst was enorm groot, maar nu geloof ik veel meer in de liefde.? Zowel het leven als het werk van deze Vlaamse dichter heeft steeds op twee sporen tegelijk gelopen, en het lijkt erop dat Verhaeren op zoek was naar een soort Hegeliaanse synthese, maar die vaak niet bereiken kon. Gelukkig maar dat zijn graf een toeristische trekpleister is aan de boorden van de Schelde in Sint-Amands, want anders was hij misschien wel compleet in de vergetelheid geraakt. Dat heeft te maken met zijn biografie waaruit al een eerste bipolariteit voortvloeit. Verhaeren bracht zijn jeugd door in Sint-Amands, in een verfranste, veeleer burgerlijke familie. Zijn vader was immers een niet onbemiddelde lakenhandelaar en zijn moeder had een klerenwinkel. Zoals bij veel schrijvers waren de beelden uit zijn jeugd herinneringen die later in een poëtische gedaante in zijn werk opdoken. De biechtstoelen en het retabel in de dorpskerk, met hun allegorische taferelen, hadden, bijvoorbeeld, invloed op zijn ?zwarte trilogie? (de bundels ?Les soirs? en ?Les debâcles? uit 1888 en ?Les flambeaux noirs? uit 1891), omdat het visionaire daarin een belangrijke rol opeist. Ook ?de Kruisoprichting? en ?de Kruisafneming?, twee imposante werken van Rubens die zijn aandacht volledig kregen toen hij als kind met zijn ouders de kathedraal van Antwerpen bezocht, moeten hem bijgebleven zijn toen hij die bundels schreef. Het intimistische karakter en de beheerste hevigheid van de beeldspraak in de bundel ?Les moines? (1886) vonden dan weer hun aanzet in een bezoek dat de jonge Verhaeren bracht aan de Sint-Bernardusabdij in Bornem.
FRANS MET EEN VLAAMS VITALISME
In 1868 gaat Verhaeren naar de middelbare school in het Sint-Barbaracollege in Gent, waar andere toekomstige schrijvers als Georges Rodenbach, Maurice Maeterlinck en Charles Van Lerberghe zijn pad kruisen. Nadien trekt hij naar de Leuvense universiteit om er rechten te studeren, maar de literatuur en de beeldende kunst intrigeren hem nog meer : hij leest Dante en Victor Hugo en ontdekt het werk van Vlaamse primitieven als Metseys, Bouts en Van der Weyden. Meteen al is duidelijk dat Verhaeren geen kunstenaar is die zijn poëzie zomaar als een spiegel van het leven beschouwt. Hij wil haar veeleer op een verhevigde manier tot een beeld bewerken en van de versregels taalmuziek maken, aanvankelijk met veel dissonanten, later met een zelden geziene klankkleur. Zijn eerste gedichten, die nog tijdens zijn studententijd verschijnen, laten het rijke, volle leven zien zoals hij dat kent van de schilderijen van Jordaens. Verhaeren loopt stage bij Edmond Picard, die wel wat ziet in zijn literaire probeersels en hem introduceert bij het toonaangevende tijdschrift ?L’art moderne?. En wanneer in 1881 in Brussel ?La jeune Belgique? wordt opgericht, wordt Verhaeren één van de spilfiguren omdat hij mee de vensters helpt openen op de culturele fluctuaties van die tijd. In 1883 debuteert hij met de naturalistische bundel ?Les Flamandes?. Dat is de eerste bipolariteit bij Verhaeren : hij is een Vlaming die in het Frans schrijft, maar tegelijkertijd debuteert hij met gedichten die van een ongebreideld vitalisme getuigen dat als ?Vlaams? wordt bestempeld. Het werd hem bijna kwalijk genomen : de meeste critici in Brussel en Parijs maken vakkundig brandhout van ?Les Flamandes?, noemen zijn Frans ?du petit nègre?, zijn beeldentaal incoherent en zijn verstechniek onbestaand. Het zal hem ook na zijn dood en zelfs tot vandaag blijven achtervolgen : Verhaeren werd mettertijd wel internationaal bekend, druk gelezen en vertaald, maar in het Nederlandse taalgebied bleef de belangstelling beperkt tot twee bloemlezingen van de Nederlandse dichter Martien Beversluis in 1935 en 1966, een keuze van twaalf gedichten door René Buckinx in 1972 en twee boeiende bundels samengesteld door Julien de Mey. Voor de eerste vertaling van een volledige bundel van Verhaeren moesten we tot dit jaar wachten, met ?Les heures claires? door Stefaan van den Bremt.
EEN PERFECT GELUKKIG MAN
Nog een andere bipolariteit : Verhaeren werd vooral bekend met zijn ?zwarte trilogie?, waarin hij met veel visionariteit de zelfkwelling en de waanzin bij de creatie van een artistiek universum opzocht, volledig in de lijn van het toen heersende symbolisme. Men verklaarde dat altijd vanuit zijn biografie : Verhaeren verloor in 1888 zijn beide ouders en had gezondheidsproblemen. Maar professor Vic Nachtergaele, die een zeer verhelderende inleiding schreef bij Van den Bremts vertaling van ?Les heures claires?, stelt terecht dat Verhaeren zijn grote geliefde Marthe Massin ontmoette in 1889 en met haar huwde in 1891. Toen ?de zwarte trilogie? gepubliceerd werd, voelde Verhaeren zich dus perfect gelukkig.
De verhevigde realiteit met haar nerveuze trekken van waanzin bleef wel door zijn werk spoken : in zijn volgende bundels ?Les campagnes hallucinées? (1893) en ?Les villages illusoires? en ?Les villes tentaculaires? (1895) staat de grootstad symbool voor een vreemde, vernietigende stad die alle geborgenheid en beheersbaarheid van het platteland wegneemt.
De bundels die daarop volgden, werden door de critici vaak als een breuk geïnterpreteerd. De dissonante tonaliteit ruimt inderdaad plaats voor regelrechte lichtvoetige harmonieuze taalmuziek, maar toch sluipen er elementen uit Verhaerens poëtische verleden in : de dreiging van de dood blijft latent aanwezig als motief. En de wanorde van de stad als metafoor voor de dreigende buitenkant die de binnenwereld van de liefde blijft belagen, is ook niet nieuw in de trilogie ?Les heures?. Precies door die bewust storende factoren onttrekt deze trilogie zich aan de vrijblijvendheid van kommerloze liefdeslyriek. Nochtans is het met deze trilogie en met zijn relatie met Marthe Massin, dat Verhaeren tot een synthese in zijn leven én zijn werk komt. Marthe Massin was een kunstenares uit Luik die behoorlijk getalenteerd was, zoals blijkt uit de boeiende tentoonstelling die conservator Paul Servaes in het Provinciaal Verhaerenmuseum in Sint-Amands opzette naar aanleiding van de vertaling van ?Les heures claires?. Daar is onder andere een kleurenfoto te zien van het schilderij van Massin waarop ze de bank in de tuin van het huis van Verhaerens zuster in Bornem afbeeldt, waar de beslissende ontmoeting tussen Emile Verhaeren en haar plaatshad. Begin 1889 nodigde de gravin van Sint-Aldegonde uit Bornem Marthe Massin uit om tekenles te geven aan haar kinderen. De rentmeester van het kasteel, Charles Cranleux, was gehuwd met Maria Verhaeren, de zus van Emile. In oktober 1889 nodigde Maria haar broer uit bij haar thuis en stelde hem de jonge kunstenares voor. Ze waren op slag verliefd en werden een onafscheidelijk duo. Ook nu nog horen ze samen, in het wat logge graf aan de oever van de Schelde.
HYMNISCH VERSLAG VAN DE LIEFDE
In ?Les heures claires? (1896), ?Les heures d’après-midi? (1905) en ?Les heures du soir? (1911) doet Verhaeren op een hymnische manier verslag van die grote liefde. In ?Les heures claires? bouwt hij die hymne op door de antipolen van de zuivere, vitale liefde, gesitueerd in een hortus conclusus, en de verwarrende drukte van de stad tegen elkaar uit te spelen. De minnaars koesteren zich in deze besloten tuin, zoals het eerste gedicht uit de bundel al meteen suggereert : ?Zie die op aarde neergekomen zoenen/ Uit de mond van het ranke azuur : / Twee vijvers, helderblauw en puur,/ Naïef omzoomd met ongewilde bloemen.// O blij verwijlen in de eigen weelde/ Van deze tuin vol blijde zinnebeelden.? Dat leidt niet tot zuivere introversie : de tuin wordt een ruimtelijke metafoor die uitdeint, maar hij wordt eerst geïnterioriseerd ( ?De tuin die ons stilzwijgend wil gedogen,/ Hij plant zich binnen in ons voort?). De tuin wordt een plek van het licht, het beeld van de absolute liefdeseenheid, waarnaar de versregels zich toewerken. Er is een innerlijke gedrevenheid die de liefde laat zegevieren over de verwarrende hinderlagen van de stad en dus ook van de dood. Het lyrisch ik gaat daarbij op in een ?wij?, maar die eenheid wordt merkwaardig genoeg ook nog opengegooid naar een collectief ?men?, een fase die de sociale bewogenheid in zijn eerder werk enigszins in herinnering roept. In elk geval beheerst het mystiek aandoende licht van de liefde de bundel. In een lezing die Verhaeren op 21 februari 1913 over ?Les heures claires? gaf en die Stefaan van den Bremt vertaalde voor de catalogus bij de tentoonstelling in Sint-Amands verwijst hij naar de term ?clair? uit de titel : ?Als ik het woord ?clair? uitkoos om mijn eerste uren van tederheid te benoemen, dan is het omdat het met zijn korte en stralende timbre leek op te klinken als een bekkenslag die een nieuw bestaan aankondigt.? ?De heldere uren? hebben dus veel met de lichtvoetigheid van de taal te maken. Stefaan van den Bremt hield daar in zijn vertaling goed rekening mee, maar soms hangt hij de betekenis te veel op aan het dwingende rijm. Bovendien blijf je de taalmuziek missen, die zoveel componisten doorheen de tijd heeft geïnspireerd om de bundel te toonzetten, zoals blijkt uit ?Les heures claires in de muziek?, één van de drie delen van de tentoonstelling in Sint-Amands. De andere twee delen zijn nog relevanter : ?Het verhaal van Les heures claires? laat via foto’s, schilderijen, voornamelijk van Marthe Massin en Verhaerens boezemvriend Theo van Rysselberghe, en persoonlijke voorwerpen die Verhaeren in 1916 bij zich droeg toen hij in Rouen in het gedrum onder een trein kwam, een glimp zien van Verhaeren en de tijd waarin hij leefde. Zo merk je dat Theo Van Rysselberghe een symbolistisch aandoende tekening maakte met Verhaeren als een soort icoon van het eenzame dichterschap, alleen op het strand. Aan Van Rysselberghe zei Verhaeren trouwens ooit dat hij altijd vrijgezel wilde blijven. Zijn kunstenaar-boezemvriend illustreerde ook de eerste uitgave van ?Les heures claires? op een uitgepuurde, geësthetiseerde manier. En verder vallen in het tweede deel natuurlijk de talrijke vertalingen van ?Les heures claires?, zelfs in het Oekraïens en het Japans, op. Hopelijk legt de vertaling van Stefaan van den Bremt eindelijk de weg naar ons taalgebied open.
Paul Demets
Emile Verhaeren, ?De heldere uren ? (vert. Stefaan van den Bremt), Manteau, Antwerpen, 79 blz.Honderd jaar Les Heures Claires, Provinciaal Museum Emile Verhaeren, Sint-Amands-aan-de-Schelde, nog tot en met 27 oktober 1997 op zaterdag, zondag en op feestdagen (052/33.08.05)Emile Verhaeren, Un musée imaginaire, tentoonstelling met door hem geprefereerde kunstenaars, in het Musée Charlier tot 30 november 1997 (02/220.27.71)