Alles heeft te maken met de Russische volksaard, zowel de economische anarchie als de poëzie orakelt Andrej Voznesenski.

De slavisten op de 8e Dichters in ’t Elzenveld leken zeer eensgezind in hun commentaar, “de Russische dichter Andrej Voznesenski is niet van het kaliber van Jozef Brodski, Osip Mandelstam of Anna Achmatova.” Ze keurden vooral zijn opportunistisch geflirt met het Westen af en betwijfelden zijn politieke correctheid.

Als we Voznesenski voor het interview ontmoeten, heeft hij zijn inspiratie op een salontafeltje uitgestald. Zijn pas verschenen biografie heeft de allures van een fotoboek met een verzameling beroemdheden: Voznesenski met Robert Kennedy, Voznesenski met Edward Kennedy, met Jacky Kennedy, met Ronald Reagan, Leonard Bernstein, Boris Pasternak, Iosif Brodski, Arthur Miller, Madonna. Maar ook onze gastheer heeft zo zijn mening over de poëziebijeenkomst in Antwerpen.

ANDREJ VOZNESENSKI: Ik ben diep ontgoocheld over de lezing in Antwerpen. Gewoonlijk gebruik ik videoclips om mijn visueel project te tonen. Ik heb dat nodig want mijn poëzie is heel visueel. Maar de organisatoren hadden het juiste computerprogramma niet. Wat ik ook niet kon waarderen, was dat de spreker in een soort kooi moest voorlezen. Als een gevangen vogel. Ik ben de kooi ontvlucht.

Er waren wel zeer goede dichters. H.C. Artmann vond ik reuze. En Remco Campert. Maar ze horen niet thuis op een podium. Ze kennen hun gedichten niet van buiten. Ze lezen ze af. Poëzie reciteren, betekent contact nemen met mensen, je openstellen voor je publiek.

Vond u het publiek niet te mak, te onderkoeld in hun manier van reageren?

VOZNESENSKI: De Russen zijn energieker en uitbundiger. Dat heeft te maken met onze andere kijk op poëzie. Poëzie maakt deel uit van onze volksaard. Als er geen gedichten zouden bestaan, zou Rusland niet bestaan.

In Rusland geven mensen hun leven voor de poëzie. Heel ontroerend is dat. Zal ik jullie het verhaal vertellen van Svetlana Popova, een eerstejaars universiteitsstudente? Ze was samen met haar vriend op reis gegaan. Bij het skiën kwamen ze terecht in een sneeuwstorm. Haar vriend overleefde de storm, maar zij vroor dood. Nadien vertelde hij me dat zij de hele nacht gedichten van mij had gereciteerd, tot aan haar dood. Dit is nu echt Russisch. Voor de Russen ispoëzie als een gebed. Het komt uit de ziel, het is een basisbehoefte.

Was de interesse voor poëzie zo groot?

VOZNESENSKI: De mensen kwamen niet alleen voor de poëzie, maar ook om van de vrijheid te dromen. In de jaren zeventig vochten we tegen het systeem, de politiek was gekoppeld aan de poëzie. Lezingen boden de ideale gelegenheid om kritiek te spuien op het regime, stadiums waren de enige plaats waar je ongecensureerd kritiek kon geven.

Moest u de tekst dan niet voorleggen? Had u geen officiële stempel nodig ter goedkeuring?

VOZNESENSKI: Voor alle andere lezingen wel, maar niet voor poëzie. Poëzie is improvisatie, beweerden we altijd, de tekst is niet op voorhand vast te leggen. Daarom waren de autoriteiten zo bang voor ons. Ze konden niet voorspellen wat we zouden brengen of hoe je onze teksten moest interpreteren. Maar wie zich te veel vrijheden veroorloofde, was de volgende dag verboden.

En dat gebeurde ook met u ten tijde van Chroesjtsjov?

VOZNESENSKI: Ik was in Parijs geweest en had daar in interviews heel openlijk gesproken. Chroesjtsjov verweet me antisovjet te zijn, verkocht aan het kapitalisme. “Jij belastert de communistische partij, jij bent een staatsvijand”, zei hij. “Verlaat dit land. Jij wilt een Hongaarse opstand in mijn land op touw zetten.” Ik wilde dat überhaupt niet, maar hij was zo boos. Hij noemde me mijnheer Voznesenski in plaats van het gebruikelijke kameraad. Maar het was niet louter politiek. Volgens mij benijdde hij onze impact op duizenden mensen. Dichters waren heel populair.

De pers publiceerde provocerende artikels tegen ons. Maar dat kwam ons alleen maar ten goede. Nadat ze over mij gelasterd hadden, ben ik weggelopen. Ik ben een half jaar ondergedoken. Niemand wist waar ik zat.

U was naar Letland gevlucht?

VOZNESENSKI: Juist. Maar in Moskou hadden ze een sensatieverhaal nodig. Een journalist belde mijn moeder op en vroeg haar of het waar was dat haar zoon zelfmoord had gepleegd. Het arme mens wist niet waar ze het had. Ze kreeg een hartaanval.

Heeft u er nooit aan gedacht om definitief naar het Westen te komen?

VOZNESENSKI: Nee, nooit. Een dichter in Rusland behoort toe aan zijn publiek. Ik ben er voor mijn land en voor mijn landgenoten. Ze houden van mij en ik mag hen niet in de steek laten. Maar ik kant me niet tegen mijn vrienden die wel geëmigreerd zijn. Iedereen moet vrij kunnen zijn. Voor mensen zoals Brodski was het allicht de juiste keuze.

Heeft u Iosif Brodski ooit ontmoet?

VOZNESENSKI: Ik heb hem ontmoet, maar ik heb hem niet zo goed gekend. Hij was van Sint-Petersburg en ik van Moskou. Hij was de vriend van Achmatova en ik van Pasternak. Ach ja, er was zo’n beetje een rivaliteit tussen die twee.

Brodski heeft me bij hem thuis in New York uitgenodigd. We dronken vodka en hadden een leuk gesprek over poëzie. En plots dook er een kat naast hem op en ik vroeg hoe ze heette. En hij antwoordde: “Mississippi, want”, zo verklaarde hij, “ik vind dat een kat een naam met een s-klank moet hebben.” Ik repliceerde: “Waarom noem je haar niet SSSR (de Russische afkorting voor USSR)?” Maar hij zei: “Nee, de r bevalt me niet. Hoe zou jij ze noemen?” En ik suggereerde: “Koeskoes.” En hij dan weer: “Geweldig, dat klinkt zo Arabisch. Een naam die klinkt als maan en mystiek en Egypte.” Hij sloeg meteen aan het dichten.

Hij was een heel aardige man. En een uitstekend dichter. Ik heb hem geïntroduceerd bij mijn vertaler, W.H. Auden.

U heeft ook veel fans in Amerika.

VOZNESENSKI: Men heeft me verschillende malen uitgenodigd. Van The Library of Congress kreeg ik een invitatie voor een jaar, maar ik kon daar niet op ingaan. In die tijd was het onmogelijk om voor langere tijd in het buitenland te verblijven. In de jaren zestig zorgde Robert Kennedy voor een uitnodiging. Hij was de grootste politieke leider die ik ooit heb ontmoet. Heel innemend en intellectueel. Een charismatische figuur. Al die eigenschappen herkende ik ook bij Jacky. Ik raakte heel goed bevriend met haar. Ik heb haar ooit een plastisch werk van me cadeau gedaan. En Ted Kennedy schreef een inleiding voor een van mijn boeken.

Deze vriendenkring was voor mij het Amerika van het hoogste niveau. Allen Ginsberg was het andere uiterste, het Amerika van het laagste allooi. Hij vroeg me ooit wat ik de beste kleur vond. Ik antwoordde hem: hemelsblauw. En toen hij hoorde dat blauw in het Russisch ook homofiel betekende, was hij helemaal in de wolken.

Gaat de dichter een nieuwe richting op?

VOZNESENSKI:“Casino Rossia” gaat om een nieuwe stijl. Nu pas schrijf ik pure poëzie. Net als Ezra Pound. Spelen met woorden, volkomen gespeend van politiek. Maar je moet de Russische taal kennen om de bundel te begrijpen. Deze tekening (de analyse van het anale met Ana en Lisa als figuranten) is nog makkelijk uit te leggen.

Het is meteen een ode aan Barkov, onze pornoschrijver en dichter uit de achttiende eeuw. Hij was de leraar van Poesjkin. Hij stierf als volgt: hij ging naar een afgelegen plaats en stak zijn testament in zijn kont. Daarop stond een gedicht met de tekst: “Ik leidde een zondig bestaan, maar zal vrolijk het hoekje omgaan.” Weet je, poëzie is een levenswijze. Het is niet alleen de manier waarop je tegen het leven aankijkt, maar het is ook een spel met de dood. Ik leg heel wat ironie in mijn huidige gedichten, en talloze schunnige moppen. Maar het blijft hoogstaand, het verwordt niet tot laag-bij-de-gronds geschrijf.

Moskou heeft momenteel wel iets van een casino. Er is een enorme stuwkracht aanwezig. Het land bruist van de energie. Vroeger ging ik voor langere tijd naar het buitenland. Nu blijf ik nooit langer dan drie dagen weg. Ik word er naartoe gezogen. Er gebeurt zoveel. Dat stimuleert de poëzie.

Maar niet de economie. Bent u optimistisch wat de toekomst van Rusland betreft?

VOZNESENSKI: In het begin was ik pessimistisch. En iedereen met gezond verstand moet zo geredeneerd hebben. Maar vanuit surrealistisch standpunt is de toestand wel boeiend. Het is interessant om te zien hoe mensen zich blijven interesseren voor poëzie en kunst. En voor de literatuur is het wel goed. Iedereen schrijft wat hij wil en alles wordt gepubliceerd.

Ach, wij zijn niet zo pragmatisch. Het land zit in de puree, er is geen uitweg uit deze crisis. Het heeft niet alleen te maken met het systeem, het zit gewoon ingebakken in onze volksaard. Er heerst anarchie en toch kunnen we een halve dag slapen. We zijn lui en drinken veel. Maar dat is goed voor de poëzie.

Hoe ervaart u het politiek systeem?

VOZNESENSKI: Zwak, zwak. Misschien hadden we zo’n vrijheid niet verwacht. Niemand was er klaar voor. Rusland liep vol criminelen, maffiosi en niemand die hen de kop heeft ingedrukt. De politici zijn zwak, men wacht maar af, er is geen geld. Ik grap wel eens over het nieuwe Rusland, maar sommigen van die nieuwe Russen zijn geweldig. Ze zijn jong, energiek, dynamisch, beschaafd. Ze kopen niet alleen een sauna en een voetbalclub, ze kopen ook een Malevitsj.

Gaat het niet eerder om snobisme dan om cultuur? Ze hebben geld, ze kopen stijl. Ze lopen mee in de tredmolen van het kapitalistisch systeem.

VOZNESENSKI: Maar waarom zouden ze? Niemand schenkt aandacht aan je mooie spulletjes. Ik geloof dat we nu realistischer zijn geworden wat geld betreft. En wat systemen betreft. Ik was helemaal niet weg van het socialistisch systeem in de Sovjet-Unie. Maar ik weet ook dat het kapitalisme niet alleenzaligmakend is.

In Moskou is het al dollar wat de klok slaat. Het is er goed leven, maar alleen voor de rijke lui. De armen zijn niet armer dan vroeger. Maar de oude mensen hebben het moeilijk. Ze hebben geen geld voor koffie, wikkelen zich in plastic zakken om het warm te hebben. Zij hebben geen hoop, geen toekomst. Ze zijn bang. Ik weet niet precies hoe ze overleven. De jonge generatie daarentegen is gelukkig.

Als ze assertief genoeg zijn, als ze zich kunnen inpassen in het systeem?

VOZNESENSKI: Maar in Rusland bestaat er vandaag de dag geen systeeem: geen kapitalisme en ook geen socialisme. Ik weet niet wat er gaande is. Maar het is zeker niet negatief. Ik denk dat er een nieuwe generatie op komst is. Ze lijken misschien egoïstisch, maar het is de energie die vrijkomt. Het is verschrikkelijk boeiend om nu in Rusland te leven. Je kan elke minuut vermoord worden. Ik leef in de omgeving van Moskou in een landhuis.Ik word met de auto naar de stad gebracht en ’s nachts ben ik omgeven door bossen. Elk moment kunnen ze mij vermoorden. De mensen houden wel van mijn poëzie, maar dat staat niet op mijn gezicht te lezen. De criminaliteit is verschrikkelijk. Drugs is een probleem dat daarvoor niet aan de orde was.

Is er nog een publiek voor poëzie?

VOZNESENSKI: Jazeker, de jongere generatie heeft behoefte aan poëzie. Ze applaudisseren voor mijn visuele poëzie. Ze hebben er nood aan. Ik heb een publiek in Moskou, Minsk, Perm en Sint-Petersburg. Ik gaf onlangs een lezing aan een privé-universiteit in Sint-Petersburg. Het zat er stampvol jonge mensen. Ze reageerden onmiddellijk, beter dan hier in Antwerpen omdat ze clips kregen. Je moet alleen een nieuwe stijl vinden om je kunst te brengen.

Zijn er in Rusland goede hedendaagse dichters?

VOZNESENSKI: Ja, zeer veel. Onlangs is nog een heel goede dichteres overleden, Nina Iskrenko. Ze is vertaald in het Frans, het Engels en het Hebreeuws. Zij was de beste van de nieuwe generatie. Zij gebruikte de taal uit onze grondwet. De eerste paragraaf luidt: “Een burger van de USSR heeft recht op arbeid.” Zij speelde met de woorden troed (arbeid) en troep (lijk). Ze was heel ironisch en heel sterk.

Ik had haar samen met een rockgroep naar Moskou uitgenodigd. Ik stond zelf op het podium om alles in goede banen te leiden. Na het optreden kwam Iskrenko haar poëzie voordragen. Binnen de tien minuten was het muisstil in de zaal, want de dimensie van de poëzie overstijgt alles. Zelfs drugverslaafden, junkies kwamen volledig tot bedaren. Ze was geweldig.

U lijkt me een gelukkig man.

VOZNESENSKI: Ja. Mijn geluk is echt. Ik houd van dit soort leven: lezingen, reizen, poëzie. Het is een heel sexy leven.

Lach niet, maar poëzie is voor mij iets goddelijks, iets kosmisch. Sommigen noemen het inspiratie, maar dat is het eigenlijk niet. Ik hoor steeds woorden. Noem het God of kosmos, ik weet niet wat het is. Soms schrijf ik als het ware mechanisch. Maar op andere momenten ervaar ik iets heel sterks en dan vloeit er goede poëzie uit mijn pen.

En als ik poëzie lees, ben ik geen acteur. Ik ben enkel een medium, ik geef een ritme door en vertolk het proces dat in mijn lichaam is. Poëzie is net zo opwindend als seks en geeft een enorme genotservaring.

Ik ben misschien verschrikkelijk, ik sla vuile praat uit, maar dit is de zuivere extase, dit is het ware leven.

Lut De Block en Maarten Bogaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content