De poëziezomer in Watou : Panamarenko ontpopt zich als dichter.
Na de edities met José Vermeersch, Roger Raveel en Jan Fabre bouwde organisator Gwy Mandelinck de poëziezomer in Watou terug op rond één centrale beeldende kunstenaar. Dit jaar is Panamarenko aan de beurt, die met zijn Aviator Pepto Bismo (de vliegende mens) ook aanwezig is in het centrale paviljoen van de Biënnale van Venetië. Panamarenko is bij uitstek een kunstenaar die zijn individuele mythologie probeert te realiseren. De droom om te vliegen is uiteraard een vorm van ironie tegenover het al te kortzichtige geloof van de westerse samenleving in de technologische vooruitgang als middel om de wereld te beheersen.
Maar belangrijker is dat Panamarenko doordringt tot de archetypische tegenstellingen en die probeert op te heffen. Ook in niet-westerse culturen en allerlei scheppingsmythen wordt de zon geassocieerd met mannelijkheid, vrijheid, beschaving en vooruitgang, terwijl de zwaartekracht van de aarde staat voor het vrouwelijke en het behoudsgezinde. Panamarenko onderneemt pogingen om die antipodes te benaderen door het zwaartepunt van zijn ?onderzoeken? nu en dan te verplaatsen : van een onderzoek naar de technische complexiteit van luchtvaarttoestellen, over de studie van de vlucht van insecten naar de ruimtevaart en de oceanologie (duikboten). Op de Douviehoeve in Watou valt Panamarenko’s evolutie trouwens te bekijken in enkele boeiende video’s.
Panamarenko’s toestellen zijn bewust dysfunctioneel, omdat hij zo de machine wil vermenselijken. In die zin doen zijn ontwerpen soms denken aan achttiende-eeuwse spotprenten. Maar ook aan de pentekeningen van Leonardo da Vinci, die al in de vijftiende eeuw schetsen maakte van een vliegmachine bediend door een rechtopstaande persoon. Peter Theunynck die door Mandelinck verrassend genoeg als debutant geselecteerd werd met een gedicht uit zijn intrigerende en naar de wereld van Panamarenko verwijzende bundel ?Berichten van de Pan American Airlines & C? alludeert op die verwijzingen in het gedicht ?Gravure? : ?Zoals mensen vliegen / in oude gravures, zo haarscherp / zo goedgelovig. // Tussen portretten van keizers / en soldaten, werveldieren en / walvissen, zo onweerlegbaar. // Hebben zij het later verleerd, / wegens te weinig veerkracht / in de vingers, te veel lood // in de vaders ? Zwaluwen / in afwachting, kwetterend / aan telefoondraden.?
IN BROOS EVENWICHT
Ook iconografisch laat Panamarenko zich nooit inkapselen : hij wil het relativerende leven tot in zijn schetsen injecteren, door er bijvoorbeeld tape of koffievlekken op aan te brengen. ?Het is nodig uit de intellectuele pose te komen en een beetje de fysische werkelijkheid aan te voelen,? zei hij enkele jaren geleden in een interview. Daarom is het goed dat Panamarenko zijn Poëziezomer in Watou krijgt, zodat zijn werk uit de beschutting van het atelier, de galerie en de museale context wordt gehaald. Want hoe Mandelinck en zijn team ook geprobeerd hebben om het werk in optimale omstandigheden te tonen, toch is er altijd die patine op de gebouwen en de weerbarstigheid van de weersomstandigheden die alles een menselijker, kwetsbaarder gezicht geven.
Panamarenko ziet de natuur trouwens als een kunstwerk, maar dan wel één in broos evenwicht, zodat het voortdurend kan worden verstoord. Dat komt het mooist tot uiting in de nederige ?Hofkes?, een installatie uit 1967 die bestaat uit drie imitaties van aanplantingen uit een botanische tuin. Met blik, vilt, garen, polyester, bloempotten, karton en aarde roept hij het breekbare op, maar het blijft een kunstmatige wereld. In het gelijknamige gedicht van Stefan Hertmans heet dat : ?Vilt, garen, naamloos blik. / Waaiende heesters, een cypres in vlam : / alles teder bevroren bij min twintig. // En de graden werden jaren, / alleen de huid krijgt blaren.?
De tentoonstelling draait rond deze installatie : ze toont de mens als maker en beschermer van de natuur als kunstwerk, waarbij hij op het MK-principe steunt. Dit is Panamarenko’s principe van de Menselijke Kracht : alles krijgt een persoonlijk gezicht en plaatst de mens centraal, in nauwe verbondenheid met de natuur, in tegenstelling tot de PK (paardenkracht), wanneer bijvoorbeeld brandstofmotoren de energie bepalen. Door de indrukwekkende toneelbelichting in ?de Poziehal?, zoals Mandelinck die noemt, wordt je blik onvermijdelijk van de ?Hofkes? omhooggezogen naar de gedichten van de achttien geselecteerde dichters die met ironische overmoed op zoek lijken naar een ander licht en zich loszingen van hun aardse context.
?Verspreid in de middag / Zijn ze de middag. / Eertijds gevuld met heliumgas / Drijven ze nu, door de warmte gestuurd, / Van de geregelde luchtwegen af. / Is het omdat jij terzijde keek net ? / Ze richten de blik van de hond in zijn onrust / En zijn waar ons gesprek overheen ging,? lees je in ?Ballons? van Dirk van Bastelaere.
Interessant is dat de selectie gedichten met een divers soortelijk gewicht omvat : sommige problematiseren de taal en de werkelijkheid die ze opbouwen, andere scheren rakelings langs die werkelijkheid en nog andere proberen ze te vatten. Bij Ad Zuiderent is dat in de beschrijving van zijn stadstuin bijna een aards-poëticaal programma : ?Dit is het. Naar bielzen draait het pad / licht omhoog. Daar blijft de zon wat langer / voor hij ondergaat. Ik heb je lief, zo lief. / In ’t groen draagt dit de waarde van een daad.?
DE HOMO VELOX
Het gespeeld-naïeve van de kunstenaar Panamarenko, die in Watou vooral als dichter aanwezig wil zijn, zit het best vervat in de bedenkingen van het lyrische ik in het gedicht van Willem van Toorn, terwijl een kraai onbekommerd figuren tekent boven Siena : ?Door de kijker zijn slimme snavel, / zijn eigenwijs hoofd : hij lapt / het toch maar. Niet de begaafde / vlechtwerken boven de stad / van de zwaluwen- hij blijft een aardse / zitter, die heeft gedacht : / waarom zij wel verdomme ? en is opgestegen / om zich verbaasd te begeven / naar dit veel te grote blauw. // Hoe zich deze woorden bewegen / ongeveer van mij naar jou.?
Panamarenko wil in Watou zijn adagium realiseren : ?Je ne suis pas du tout un scientifique, ni quelqu’un qui fait des objets d’art. Pour moi, le plus important, c’est qu’il y ait de temps en temps une certaine poésie dans ce que je fabrique.? Hij nodigt ons uit in zijn dichterlijke wereld via een immens billboard van zeventien bij zes meter, dat de ene helft van het Douviehuis op de Markt bijna volledig omvat. In een illusoire beeldcollage van de Belgische Westkust zit de jongensdroom van de ?homo velox? opnieuw vervat, vooral door de ?Cigare volant of Flying Tiger I? die als een ondefinieerbare en onvatbare zeppelin het landschap in evenwicht houdt.
Daarnaast bracht Panamarenko zijn signatuur aan : zijn naam, de cactusstempel en ?Nailati Efil?, het spiegelschrift van de onbekommerde Italiaanse way of life. Naast dit aspect van de onbekommerde jongensdroom, verwijst de cactusstempel naar de magische kracht van het kunstwerk, net zoals men geloofde dat het sap van de cactus de ruimtevaarders kracht zou geven. Het imponerende, ironiserende en glitterachtige wezenlijk voor Panamarenko, die wel vaker megalomane, reusachtige toestellen ontwerpt van deze façade wordt nog eens gerelativeerd én versterkt door het gedicht ?Steeds V? van Hugo Claus dat vanuit de haag aan de overkant klinkt : ?Wat ik al niet in ons ontdek / (ontdek het al niet) het is te gek, / die gekte van hemellichamen die verbranden of ons (als de aarde) / in hun ijs en donkerte verbannen.?
Hoe versterkend het gedicht werkt, merk je pas als je achter het billboard het Douviehuis binnentreedt. Door het licht, het vlekkeloze wit van de muren en de helder geboende vloer lijkt het immers op het interieur van een vliegtuig : ?pestlicht, noodlicht, dwanglicht,? klinkt het in het gedicht van Claus. In het middendeel, de cockpit als het ware, lees je het adagium van Panamarenko. Dat wordt bewaarheid in de twee vleugels. Je wordt met een beperkt groepje toeschouwers binnengelaten in de Poëziekamer.
Onder een altaar prijkt een koffer, met daarin een hoogst ingenieus Poëzieboek dat Panamarenko speciaal voor Watou liet ontwerpen. Een poëziehostess vouwt het boek, dat in kalfsleer is gevat en waarop Panamarenko’s vissen Laurel and Hardy staan afgebeeld en een relativerende toets vormen, behoedzaam open. In de vorm van twaalf, ronduit schitterende ?hoog-reliëfs? van kostbaar papier ontvouwt zich een wereld van Panamarenko : we zien hem als duiker, piloot of wandelaar door een bergpas, geconfronteerd met de macht van de natuur en de techniek. Panamarenko heeft zich niet alleen in beelden neergeschreven, maar ook in een tekst van negen bladzijden waarin hij met zijn eigen schriftuur zijn visie op kunst en de wereld formuleert. Panamarenko treedt hier letterlijk in de voetsporen van zijn grote voorbeeld Marcel Broodthaers.
EEN ENGELACHTIGE GEDAANTE
Toen hij hem in 1966 ontmoette in de pas gopende galerie Wide White Space, kwam Broodthaers onder de indruk van Panamarenko’s ?Botten met sneeuw?. Hij herkende de ongewone, poëtische manier om de werkelijkheid te herschikken, heel anders dan de supermarktartikelen waarmee de pop art dweepte. Broodthaers en Panamarenko vonden bij elkaar geen stijl, maar een attitude. Broodthaers was zo opgezet met die ontmoeting dat hij zijn kompaan een groot pak tekeningen in de hand stopte met de opdracht ?Pour le multimillionaire de un million.? Mandelinck doopt de poëziezomer rond Panamarenko ?Miljardair van de droom.?
Toch zit er een weerhaakje aan die band met Broodthaers : hun beider kunst groeide van elkaar weg. Panamarenko’s technische apparaten van na 1970, zoals de ?Versnellers? en de ?Meganeudons?, konden Broodthaers niet meer bekoren. Zelf ontwierp hij, na de film ?Le corbeau et le renard? (vorig jaar in Watou te zien), in 1968 plastic platen en andere dragers voor taal. Panamarenko stond argwanend tegenover die evolutie, noemde ze ?typisch voor intellectualisten?. En kijk, in Watou komt hij aandragen met een Poëzieboek !
In de andere vleugel krijgen we weer de natuur als kunstwerk in confrontatie met de kunstenaar te zien : tegen de wand is een kamergrote foto van een drassig veld met boterbloemen aangebracht, met daarop Panamarenko op zijn ?Knikkebeen?, een soort stalen replica van de morfologie van een kip. Die installatie is trouwens ook, zonder kunstenaar weliswaar, voor de foto aangebracht. De hybris van de kunstenaar die met al zijn autodestructieve kracht zichzelf als een Icarus wil overstijgen, lijkt hier al bij voorbaat afgestraft. Welke vogel is er immers aardser en als exempel van de beschavingsgeschiedenis minder in staat tot vliegen dan een kip ?
En toch is de kip nog sterker dan de mens of de kunstenaar, lijkt deze installatie te willen suggereren, want de kunstenaar lijkt alleen dieper te zinken in het modderige veld. Kunstenaars brengen het onsterfelijke vers van Horatius ( ?Exegi monumentum aere perennius?) in herinnering, ze richten een werk op dat groter is dan hemzelf om de vergankelijkheid te overstijgen. Nog sterker, lijkt Panamarenko met zijn dichterlijke aanwezigheid in Watou te willen zeggen, kunnen de dichters dat : de maker en het ding vloeien ineen, net zoals in het Poëzieboek.
De kunstenaar krijgt er een engelachtige gedaante door, zoals ?Die vlieënier? van Elisabeth Eybers, die samen met Breyten Breytenbach en Marguerite Yourcenar voor het eerst voor een ?ontgrenzing? van Watous poëzieselectie zorgt : ?Sy vlug sal nooit beëindig word / selfs as sy vliesdun koker stort : / nie slegs, soos ’n matroos, ontrou / aan elke have, elke vrou, / maar aan planete, sal hy vèr / sy reis voortsit van ster tot ster.? Die sterren vinden we op de foto terug in de boterbloemen, die over de weide als blinkend tegen het firmament zijn uitgezaaid.
DE DOOD WAART ROND
Er is vooruitgang nodig en streven naar andere en betere omstandigheden, maar de vraag is of dit allemaal wel iets uithaalt. Als je ziet hoe ?De gouden kip? in een hokje naast de ?Poëziehal? huist en wezenloos het landschap instaart, weet je het wel : de kunstenaar heeft de vogel op zijn mogelijkheid tot vliegen onderzocht door hem te modelleren, maar hij heeft hem daardoor ook afgekloven : alleen mechanische botten en been blijven over. Zo lossen de regels van Hans Faverey zich in dit beeld op : ?Het werk waartoe ik dien / moet voortgang vinden ; / zo niet- verdorren de grassen, / stort de berg in, waait de tent / weg waaronder het woont, begint / water te branden tot aan de einder, / heerst ten slotte slechts volstrekte / herinnering aan suizende perfectie, / eeuwig zich ledigende vergetelheid.?
Door de uitpuring krijgt het werk van Panamarenko de gelegenheid om de eigen stem te verheffen omdat het niet verborgen zit in een overzichtstentoonstelling en niet gestoord wordt door het beeld van de gedichten die allemaal in de Poëziehal zijn ondergebracht. Zo valt het op hoezeer de dood deze keer als motief door de Poëziezomer waart : de val en het niet van de grond kunnen komen, staan in al die ontroerende lachwekkendheid van de kip als icoon centraal.
Zo blijven flarden van de stem van Herman de Coninck, aanwezig in de dreef naar de schuur toe, maar ook van Luuk Gruwez ( ?De tederste machines zijn er nodig / om op een mooie dag naar nergens te vliegen?), van Korteweg die het heeft over een droge plek waar je wagen in de regen stond op straat ( ?Dat is wat blijft als je weggaat?) en van Breytenbach ( ?so lê jou dood : / wag in jou : / ’n beierende stilte : / ’n wonderwerk?) nazinderen als je Watou verlaat. Misschien is Panamarenko’s werk een wandeltocht naar de sterren, maar dan laag bij de aarde, om de dingen even te kunnen bekijken buiten zichzelf, zoals Rutger Kopland beschrijft : ?en de wendingen van de rivier, de lijnen / van de bergen, eindelijk stilgelegd, // zoals het daar was, het moment dat ik / uit het zicht verdween, iets // dat er is buiten mij.?
Paul Demets
?Miljardair van de droom Poëzie omtrent Panamarenko?, t.e. m 7 september, elke dag 14-19 u in Watou. Codadag op zondag 7 september om 14 u30, met een hommage aan Herman de Coninck, lezingen door de geselecteerde dichters en jazz-improvisaties op de gedichten door het jazztrio Kris Defoort. Inlichtingen : 057/38.80.93.Peter Theunynck, ?Berichten van de Pan American Airlines & Co?, Manteau, Antwerpen, 64 blz., 650 fr.
Panamarenko : Zoals mensen vliegen…