Paul Claes wordt geprezen om zijn vertalingen, zijn pastiches, zijn essays, zijn kritieken, zijn romans en zijn wetenschappelijk werk. Maar al die prestaties dreigen de meesterlijke dichter van klassieke poëzie in de schaduw te stellen.

Paul Claes, ‘De waaier van het hart’, Gedichten, Amsterdam: De Bezige Bij, 2004.

Wat is klassieke poëzie voor mij? Poëzie met een sterke, pregnante, markante formulering en een sterke, pregnante, markante boodschap. Zulke poëzie is De waaier van het hart. De aan Vondel ontleende titel is een omschrijving voor de long. De long geeft het hart verkoeling, zoals lyriek dat doet. ‘Das Wort’, zegt Goethe, ‘ist ein Fächer’.

Een waaier is figuurlijk een staalkaart, een spectrum van mogelijkheden. Deze waaier heeft vier vleugels, cycli: ‘de dichter’, ‘Decaloog’, ‘Atlantis’ en ‘Urne’. Elke vleugel is zelf ook weer een waaier, waarin zich een geschiedenis, een ontwikkeling, een wordingsproces ontvouwt.

De eerst waaier gaat over de dichtkunst zelf. Tegenover de vaak enige ik-lyriek van tegenwoordig opent zich hier een afwisseling van poëtische keuzemogelijkheden. De geschiedenis van de westerse dichtkunst begint bij Home-ros, die als blinde de bonte wereld in woorden moest herscheppen en daarbij, anders dan andere oorlogsbarden, oor had voor de stem van de verdrukte. Daarna komt de Griekse tragicus Aischylos, die de krater (mengvat) van zijn theater met menselijk lijden vult om de mede-lijdende toeschouwer te louteren. Dante is de dichter die op zoek gaat naar zijn verloren geliefde en die haar terugvindt in de welluidende gang van zijn verzen. Hölderlin is de door zijn onbewuste meegesleepte dichter die het woord van de vader niet erkent en daardoor uiteindelijk in ‘lallen’ vervalt. Mallarmé streeft naar het in zichzelf besloten gedicht dat een volmaakte structuur stelt tegenover het toeval. Rimbaud is de dromer, die alles in alles ziet: hier wordt de wereld van het circus in de wolken geprojecteerd. De waaier sluit op het beeld van de roos, die zich in al haar gedaanten openbaart: van ontbloeiende knop over ontbladerende bloem tot eeuwig symbool. Met deze diverse dichttypes corresponderen uiteenlopende versvormen: tegenover klassieke sonnetten en terzinen staan gebalde metrische en ritmische verzen. ‘Decaloog’, telt tien gedichten (dizijnen) van elk tien regels met elk tien lettergrepen. Die strakke structuur wordt telkens zinvol gevarieerd door een ander rijmschema en een andere strofebouw. Voor Claes is elk aspect van de vorm met betekenis geladen.

Deze cyclus is een tweede waaier, ditmaal van tien archetypische voorstellingen van de tijd. Geschiedenis kan pas ontstaan door de overtreding van de tien geboden, de Decaloog: elke structuur moet zich voortdurend aanpassen aan de evolutie. ‘Fortuna’ is het rad van de Fortuin, de mythische natuur die geen begin en einde kent, alleen de eeuwige terugkeer van alle dingen. Met de ‘Silex’ (werktuig, wapen en kunstwerk) begint de prehistorie: de geschiedenis van de mens die zich van de natuur loshouwt, zodat een ongeneesbare wond overblijft. ‘Horos’, de zoon van de Egyptische zonnegod, verbreekt zijn kinderlijk zwijgen en brengt het woord in de wereld (die daardoor symbolisch verdubbeld wordt). ‘Sfinx’ toont de wording van het ik via het Oedipuscomplex. ‘Fallos’ is het verhaal van de oosterse despoot Sardanapalos, die zichzelf en zijn paleizen in brand steekt: de machtswil van het ik draagt zijn eigen ondergang in zich. ‘Boeddha’ brengt rust na de razernij: hij keert zich af van de begoocheling van de begeerte en tracht de geschiedenis (de wedergeboorten) zelf op te heffen. ‘Kruis’ is de als offer verbeelde opstand van de zoon tegen de vader, de heilsleer van een christendom dat zich als de bruid van de Heer ziet. De ‘Queeste’ is de middeleeuwse zoektocht van de mens naar het ideaal van de Graal (die alleen als spoor verschijnt). Het ‘Symbool is het magische geluksteken van de swastika, die uiteindelijk zowel een fascistisch hakenkruis als een communistische hamer en sikkel wordt. ‘Orpheus’ ten slotte is de zanger die alle dood in de wereld ziet, bezingt en zo in kunst laat herleven.

Eeuwige herhaling, cultuurevolutie, symboolvorming, bewustwording, vernietigende machtswil, erkenning en ontkenning, heilsverwachting, ontdekking, utopie, strijd gesublimeerd in kunst: al deze aspecten van de geschiedenis komen in deze zinrijke, maar nooit gedachtelijke gedichten aan bod. Telkens heeft de dichter een beeld gevonden dat een waarheid openbaart, maar niet geheel uitspreekt.

Mensendromen

Na de tweevoudige gang door de geschiedenis (poëzie en mythe) begeven we ons in ‘Atlantis’ op een zeereis door de Archipelagos, de Griekse Zee. Het verzonken Atlantis is het mythische land bij uitstek: eenmaal in een droom gezien, daarna altijd gezocht, meermaals als een fata morgana aan de horizon verschenen, telkens weer wijkend. Anders voor elk, heeft het zoveel gestalten als er mensendromen zijn.

Deze cyclus bestaat uit tweemaal zeventien disticha in twee talen. Welke zijn de mooiste verzen: de Latijnse of de Nederlandse? Het is het mirakel van dit dichterschap dat het Nederlands naast de monumentale sonoriteit van het Latijn de eigen klank- en beeldrijkdom kan handhaven.

De strikte vorm verplicht tot uiterste beknoptheid en voert tot een paradoxale verzoening van extreem vernuft én extreme bewogenheid. Het eerste vers van het distichon is een hexameter (zesvoeter), het tweede een pentameter (vijfvoeter). Die vaste en toch soepele vorm is het stevige schip waarop we vertrekken om de in de weidse zee verspreide eilanden te bezoeken die facetten van ons heimwee verbeelden. Deze zeereis is dan ook een levensreis: van de sprong in het bestaan tot de verluchtiging onder de sterren.

‘Archipelagos’ resumeert de altijd al voorbije reis in het ‘ubi sunt?’- motief (waar zijn ze gebleven?). We varen naar het geluk, maar dat geluk is, wij weten het, een gesublimeerde dood. In ‘Kolk’ storten wij in het cataract van het leven. ‘Fata Morgana’ toont het wolken schip waarmee we naar dromenland varen. De verglijdende verbeelding volgt het verschuiven van de klanken:

Schommelt de schaduw daarboven

Een schedel, een schelp of een schildpad?

In het weerspiegelend blauw

Ademt een zeilschip van schuim.

‘Delos’ (het ‘zichtbare’) vertoont zich nu aan de einder. Maar het eiland is door de zomerwinden moeilijk bereikbaar. Wachten ons hier niet de dodende pijlen van Apollo en Artemis?

‘Aphrodite’ is de godin van de liefde. In haar tempel op Lindos (Rhodos) werd de beker bewaard die de vorm van haar borst had. De apostel Paulus moet de tempel als een tepel op de rots hebben zien liggen. Wij, ‘Surfers’, bevinden ons al in de branding: op de kobaltblauwe zee schrijven we kortstondig geschiedenis met zilveren stiften. We varen de zeeboezem binnen waar Nausikaä eens de naakte Odysseus ontving en waar popes nu toeristes tot ingetogenheid manen.

De ‘Kouros’ ligt met een gebroken been waarop hij nooit zal kunnen staan, omdat zijn beeld nooit werd voltooid (het menselijk tekort). Daar ligt ons Atlantis al, maar in plaats van het gedroomde paradijs is het een vulkaankrater waarop een geblakerde ‘wijngaard’ groeit.

‘Mythos’ brengt ons naar Kreta, met het labyrint waarin Theseus dankzij de liefdesdraad van Ariadne de weg vindt. In ‘Lesbos’ voert het moeilijke begaanbare levenspad langs het klif tot onder de schaduwrijke boom die bruist boven de nog lege bekers van de taverna. Op Cyprus wordt het ‘middag’. Na brood en wijn komt de liefde: in een spel van licht en schaduw (een leidmotief in de cyclus) lokt de cicade de partner. In het ‘Meer’ op Kreta spiegelt het oog van de verbeelding het uitspansel. ‘Fragment’ is het Marmor Parianum, een gebroken steen met daarop de namen van Griekse groten: het enige dat nu nog van hen overblijft.

In ‘Aerobics’ danst een zwartharig Macedonisch meisje, zacht en schokkend als een aardbeving. Het zongeteisterd ‘Strand’ van Mykonos is een artificieel paradijs en zo een hel op aarde. De ‘Esplanade’ van Kos voert naar het tweeduizend jaar oude skelet van de plataan waaronder de arts Hippokrates de mensen genas – maar niet van de dood. De Moorse ‘Gedenktekens’ zijn de mooiste van de Middellandse Zee: na de dood blijft een gegrifte naam in een boek. Het laatste gedicht heet ‘Rust’: de slapende gestalten op aarde veranderen in de sterrenbeelden van de Lier en de Zwaan. Zo eindigt deze initiatiereis in verklinkende verzen:

Rust

Onze verstilde gestalten

Verstrengelen zich in de sterren.

Boven ons sterflijk gezucht

Zwijgen de Lier en de Zwaan.

De dichter heeft een Latijns distichon in een Nederlands kwatrijn getransponeerd en zo een verstype nieuw leven gegeven. De meeste hedendaagse verzen klinken tam en flets tegenover deze doorgecomponeerde en sterk georchestreerde regels. In een tijd die wars is van vorm, is dat een daad.

‘Urne’ de vierde cyclus, bewaart de as van een leven. Ook deze waaier is een geschiedenis, die van een ik. ‘Leven’ is de erkenning van de eigen psyche, een bestaan niet alleen in daden maar in meditatie. Na een ‘Plejade’ van verliefdheden komt een ‘liefdeslied’ (in het Nederlands en het Frans) en daarna ‘Het huwelijk’ (in een versplinterend hotel). De ‘Zeven woorden’ van Christus zijn de wrange woorden van de mens, zoon van God. ‘Adieu’ is een terugblik op het geluk en de wrevel van een bestaan: ‘Ik wilde het wel, ik wilde het niet.’ Het zestalige grafschrift voor een vriend en de herdenking van de ‘Moeder’ preluderen op de eigen dood. Dit particuliere en toch exemplarische levensverhaal sluit deze prachtige, ongehoorde, onuitputtelijke poëtische bezinning af.

Neen, Paul Claes schrijft geen slappe spaghettiverzen. Hij schrijft strak en onverbiddelijk. Deze bundel is het resultaat van zestig jaar leven, vorming, studie, inzet, toewijding en ja, genie. Lees deze nu al klassieke dichter. Blijf hem lezen.

Christine D’haen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content