Omdat Johan Depoortere wat al te veel onder zijn duiven begon te schieten, is Jef Lambrecht van lieverlee ook maar naar Jeruzalem getrokken. Waar de vrede ongeveer hersteld is, behalve tussen de ontelbare VRT-correspondenten die vechtend over de straten van de Westoever rollen. Maar dat Midden-Oosten is voor Jef niet meer dan een tussendoortje, zijn echte missie blijft Afghanistan.
Jef pendelt wat af tegenwoordig. Van Borgerhout, waar hij ook al te midden van de Arabieren leeft en onlangs tot hulp-imam is aangesteld, naar Kabul en ’s avonds voor het eten terug thuis. Veel valt er in Afghanistan niet meer te beleven, tenzij op zijn tijd een aardbevinkje, en de meeste oorlogsreporters zijn al lang weg. Ze hebben zelfs in Israël hun koffers alweer ingepakt, en boeken nu kamers in Bagdad. Maar een Lambrecht geeft zo snel niet op. Jef houdt vol dat hij nu zeker weet waar Osama Bin Laden zich schuilhoudt. Het is een kwestie van weken voor hij hem uit zijn hol rookt en de VRT de moeder aller primeurs bezorgt. Zo stelt hij het toch voor aan zijn superieuren op de Reyerslaan. In werkelijkheid is zijn enige drijfveer de indrukwekkende beloning die de Amerikaanse regering op het hoofd van Bin Laden heeft gezet.
En dus is elke aanleiding goed om het vliegtuig naar Kabul te nemen. Daar huurt Jef dan een wit paard, en verdwijnt in de bergen op zoek naar de man die na Peter Stuyvesant en Jos Bouveroux tot de derde obsessie in zijn leven is uitgegroeid. Half maart hoorden wij Jef tot ons ongeloof verslag uitbrengen over het nieuwe Afghaanse schooljaar!
‘Duizenden Afghaanse kindertjes gaan vandaag weer naar school’, riep Jef door een satelliettelefoon in het middagnieuws. ‘Grotere boekentas gekocht, schoenen extra opgeblonken, en dan op de speelplaats het vrolijke weerzien met vriendjes en vriendinnetjes, met wie de vakantieverhalen gretig worden uitgewisseld. Hier en daar een traantje bij de allerkleinsten. Ook de juf steekt in het nieuw.’
Wat Jef voorlas, was een stukje dat hij uit het archief had opgevist. De standaardbijdrage die elk jaar in september opnieuw wordt uitgezonden bij het begin van het Belgische schooljaar. Restte alleen het probleem om daar wat plaatselijke klankkleur bij te mengen. Want dat was de kritiek in Brussel: Johan Depoortere doet zijn ‘live’ zonder verpinken midden in een vuurgevecht tussen Palestijnse sluipschutters en Israëlische tanks, en Rudi Vranckx zie je op de loop gaan zodra in de verte een soldaat een beweging in zijn richting maakt. Maar in geen van de vele bijdragen van Jef was ook maar iets te horen dat erop wees dat hij inderdaad in Afghanistan zat, en niet op de redactie. Dat heeft voor een groot deel te maken met de verbetering van de communicatiemiddelen, waardoor telefoonlijnen veel te zuiver zijn geworden. Toen wij zelf op de radio werkten, mixten wij soms met opzet gekraak onder een perfecte telefoonlijn, omdat een slechte verbinding de luisteraar veel meer de oren en de aandacht doet spitsen dan een goede.
Aan Jef was gezegd dat er wel eens een schot op de achtergrond mocht klinken, of wat geroep van boze Pathanen. Couleur locale quoi. En dus was hij voor zijn verslag over het nieuwe schooljaar op goed geluk een schooltje in Kandahar binnengestormd, zwaaiend met zijn microfoon. Nu waren de Afghaanse kinderen wel de gruwel van de Taliban en de oorlog gewoon geweest, maar dit was een bedreiging van een heel andere orde. Jef had in zijn inleiding net verteld dat ook Afghaanse meisjes voor het eerst weer naar school mochten, en hij zag er tot zijn genoegen achteraan twee weggedoken in een hoekje schuilen.
‘Jullie daar,’ brulde Jef terwijl de twee slachtoffers lijkwit wegtrokken, ‘vertel eens aan de mensen in België: door welke landen stroomt de Donau? En welke Oostenrijker heeft daar een vrolijk liedje over gemaakt? En doe die hoofddoek af in de klas, wat zijn me dat voor manieren. Loopt gij thuis ook met zo een vod op uw hoofd?’
Op de vraag over de Donau kwam geen antwoord, zodat Jef een van de jongens bij zijn nekvel greep: ‘Maatschappijleer. Of WO zoals jullie het noemen. Ge hebt hier nu democratie. Stel: rood en blauw maken een regering. Welke kleur heeft die dan? Ik zal u wat helpen, denk ne keer aan Verhofstadt.’
Opnieuw kwam er geen antwoord, niet eens een poging. Jef, die nog altijd geen couleur locale op zijn bandje had staan, begon stilaan te wanhopen. ‘Vooruit dan maar, ik zal een gemakkelijkere vraag stellen. Het is tenslotte pas het begin van het jaar. Gij daar, met uw ene been: wie heeft de stad New York gesticht?’ Weer bleef het muisstil en Jef wou net woedend zijn spullen pakken en een vernietigend stukje maken over de kwaliteit van het Afghaanse onderwijs, toen het er plotseling piepend uit kwam: ‘Peter Stuyvesant.’
Jef bleef enkele tellen sprakeloos, en sprong dan van colère bijna uit zijn vel: ‘WAT!?? Peter Stuyvesant? Wat voor een dommerik zijt gij?’ En nadat hij de scholier een paar ferme muilperen om de oren had gegeven, waardoor die op zijn ene been zijn evenwicht verloor en tegen de grond stuikte, schreeuwde Jef woedend naar de andere leerlingen: ‘Collectieve straf voor u allen. Dat dankt ge aan uw vriend de unijambist hier. Tegen morgen schrijft ge allemaal vijfhonderd keer: New York is gesticht door Pierre Minuit. En laten tekenen door vader en moeder. Of zo die zijn doodgeschoten door uw voogd. Appartementen in New York kapot vliegen is gemakkelijk, maar een beetje historische kennis over de stad, ho maar.’
Toen Jef met driftige passen het lokaal had verlaten, kwam de onderwijzer tevoorschijn vanachter de kast waar hij zich had verborgen. ‘Over wat zouden we het vandaag hebben, kindertjes?’ En toen klonk het opgelucht uit twintig kinderkeeltjes: ‘HET BELGIAN INSTITUTE FOR WORLD AFFAIRS!’ ‘Juist’, sprak de meester. ‘En welke maft heeft dat gesticht?’ Weer daverde het uit de hele klas: ‘JEF LAMBRECHT, RADIONIEUWS KABUL.’
Koen Meulenaere