In juli 2004 ontdekte het grote publiek Michel Fourniret en Monique Olivier. Ze werden al snel een ‘duivelskoppel’ genoemd. Sinistere seriemoordenaars, die een eeuwigdurend pact hadden gesloten. Sinds 1987 hadden ze jonge meisjes in Frankrijk en België ontvoerd, verkracht en vermoord. Op hun proces in Charleville-Mézières wordt een microscopisch inzicht geboden in hun macabere romance.
Ze zit op de trein. Het is iets na mei 68. Ze is bijna twintig. Kastanjebruin sluik haar, donkere ogen, slank. Ze noemen haar mooi en mysterieus. Ze heeft een grote passie: archeologie. Ze komt terug van een kamp voor amateurarcheologen in het Franse departement Meurthe-et-Moselle. Op de trein zit ze naast de man die ze veertig jaar lang ‘de militair van Metz’ zal blijven noemen. Een soldaat op doorreis. In Thionville stappen ze uit en nemen de eerste de beste hotelkamer. Ze kleden zich uit. Ze voelt geen hartstocht. Hij spreidt met zijn handen haar benen. Hij penetreert haar. Geen plezier. En toch is ze blij. Het is gewild. Ze is geen maagd meer. Eindelijk een vrouw, denkt ze. Ze heeft zich altijd te mannelijk gevoeld. Ze heeft twee oudere broers en werd geboren na de dood van een derde. Ze heeft altijd gedacht dat ze die dode broer moest vervangen. Ze heeft zich altijd een mislukking gevoeld. Niet eens haar humaniora klassieke talen afgemaakt. Door haar ouders ingeschreven in een privéschool secretariaat. Het interesseerde haar niet, ze behaalde geen diploma. Ze wil graag medicijnen studeren of archeologie, maar daarvoor is het te laat. Ze heeft genoten van het kamp.
Ze stapt zwijgend en anders terug de trein op. Ze rijdt naar huis, de plek waar ze zo snel mogelijk weg wil. Haar moeder, over wie ze zich ontfermt, is alcoholiste geworden en zal een paar jaar later sterven aan alzheimer.
Ze heeft al een rijbewijs, maar toch besluit ze extra lessen te nemen in de rijschool, geleid door de tien jaar oudere André M. Het is vlak bij huis. Hij is aan het scheiden van zijn vrouw, die er het secretariaat draaiende houdt. Hij stelt haar voor om zijn vrouw te vervangen op het secretariaat. De werkrelatie wordt een verhouding. Ze gaan samenwonen in 1976. In 1980 wordt een eerste zoon geboren, in 1981 een tweede. De directeur van de rijschool is amateurschilder. Zij is zijn muze en model. Hij schildert naaktportretten van haar. Ze leert allerlei houdingen aan te nemen. Hij wordt volgens haar steeds jaloerser en gewelddadiger. Ze vlucht met de kinderen naar een vriendin in Nîmes, maar hij komt haar achterna. Ze gaan weer samenwonen. Vele jaren later vertelt ze in brieven en aan haar ondervragers dat hij haar dwong zich te prostitueren op een industriepark. ‘Gedwongen fellatio met vreemde mannen.’ Volgens de ondervragers duurde het lang voor ze het woord ‘zuigen’ kon uitspreken.
Ze vlucht een tweede keer, maar laat de zonen bij hun vader. Ze wordt huishoudhulp bij de jonge, zwaar gehandicapte vrouw Marguerite Roger, in een dorpje op 25 kilometer van Nîmes. Ze klaagt dat ze haar zonen mist. Ze zegt: ‘De druk die hun vader op mij uitoefende, was zo zwaar dat ik gezwicht ben. Ik heb na alles wat ik heb meegemaakt rust nodig.’
Bij Marguerite Roger ontmoet ze de 38-jarige Amerikaan Mark W., die een scriptie over Albert Camus voorbereidt. Roger stelt haar voor met Mark W. te trouwen, zodat hij zijn verblijf in Frankrijk kan regulariseren. Het huwelijkscontract wordt getekend en na zes maanden wordt er zoals vooraf afgesproken gescheiden. ‘Ik heb het voorstel van Marguerite aanvaard omdat André M. me had gezegd dat ik de kinderen mocht terughebben als ik me zou settelen met een nieuwe echtgenoot. Hij heeft zich niet aan zijn belofte gehouden.’
Twee jaar later, op 12 december 1986, leest ze in het christelijke weekblad Le Pèlerin ( De Pelgrim) een kleine advertentie: ‘Jongeman in gevangenschap die lijdt aan eenzaamheid wil graag corresponderen met iemand die hem morele steun kan schenken. N. 1168 RP.’ Ze noteert het nummer in haar agenda. Het zal enkele maanden duren voor ze hem haar eerste brief schrijft. Zijn brieven flatteren haar. Haar correspondent noemt haar al snel ‘mijn Natouchka’. Haar echte naam is Monique Olivier.
Zij noemt hem ‘mijn wilde’. Zijn echte naam is Michel Fourniret. Hij noemt zichzelf Shere Khan, naar de tijger uit Jungle Book. Hij zit opgesloten in de gevangenis van Fleury-Mérogis wegens verkrachting, schending van de eerbaarheid en/of poging tot ontvoering van verschillende jonge vrouwen. Monique Olivier weet dat. Fourniret geeft het toe in zijn brieven, en ze is in de rechtszaal aanwezig wanneer hij moet voorkomen.
Pas jaren later, in juli 2003, zullen de speurders de correspondentie tussen de twee terugvinden. Netjes geordend in een map in het bureau van Fourniret, in de woning van het koppel in het Belgische dorpje Sart-Custinne.
ABSOLUTE ALMACHT
Pervers. Narcistisch. Sadistisch. Zo omschrijven de experts Michel Fourniret. ‘Hij haalt geen voldoening uit de verkrachting, hij haalt voldoening uit de vernedering van zijn slachtoffers’, zegt de psychoanalyticus Philippe Herbelot, die zowel Fourniret als Olivier ondervroeg. Psycholoog Jean-Luc Ployé noemt hem extreem pervers en pathologisch sadistisch. ‘Fourniret liet uitschijnen dat de families van de slachtoffers blij moesten zijn dat hij de slachtoffers om het leven bracht zodat ze de pijnlijke emotionele gevolgen van een verkrachting niet hoefden te ondergaan.’
Michel Fourniret valt niet te behandelen, niet te genezen en niet te rehabiliteren. Zo luidt het verdict van de psychologen en psychiaters op het proces in Charleville-Mézières. ‘Als deze man, tegen het einde van zijn leven, oud en versleten naar een ziekenboeg moet, moeten de jonge verpleegsters gewaarschuwd worden voor zijn manipulatie en chantage.’
Gerechtspsychiater Bernard Dufossez: ‘Zelfs voor een professional als ik waren de verklaringen van Fourniret over zijn misdaden moeilijk te verteren. De man bezit geen mededogen.’
‘Het is zeer onwaarschijnlijk dat Michel Fourniret tussen 1990 en 2000 geen andere feiten pleegde’, zei Philippe Herbelot op het proces. ‘Mijn hypothese is dat er in die periode andere misdaden hebben plaatsgevonden. Of het zijn misdaden die in de ogen van Fourniret mislukt zijn, of het zijn misdaden die nog erger zijn dan degene die we al kennen.’ Hij is ervan overtuigd dat Monique Olivier op de hoogte is van delicten in die periode. Beide partners houden echter vol dat er die jaren niets gebeurde omdat hun zoon toen geboren werd. Herbelot beschrijft Fourniret als extreem narcistisch. ‘Was hij nu arts, zakenman of militair geworden, dan had hij die narcistische trekken misschien onder controle kunnen houden.’
De meningen van de experts over Monique Olivier lopen echter uiteen. Een Franse specialist mat haar een IQ van 131 toe, een Belgische gaf haar 95. De ene noemde haar absoluut onderdanig, de ander beschouwde haar als een zeer sterke persoonlijkheid die wist wat ze deed. In haar relaties werd ze omschreven als ‘koud, timide, ondergeschikt aan haar man’.
Op het proces getuigt Fournirets oudste broer, André: ‘Er zijn twee Michel Fournirets: een witte en een zwarte. De zwarte heeft mensen gedood en zit hier voor u. Hij zwijgt om zichzelf te beschermen. Op een dag komt de witte terug. Dan wordt hij gek of pleegt hij zelfmoord.’
Fourniret zelf ziet het niet zo zwart-wit. Hij vergelijkt zich graag met de tragische personages uit de romans van Fjodor Dostojevksi. ‘Ik ben als Raskolnikov, het hoofdpersonage uit Misdaad en straf.’ De psychiaters noemen hem een pseudo-intellectueel. Net zoals Raskolnikov gelooft Fourniret dat hij buitengewoon is. Morele codes en normen vindt hij ordinair. Zijn eerste twee vrouwen, die van hem scheidden nadat ze te weten waren gekomen dat hij jongere meisjes lastigviel, noemen hem een man met een pathologische nood aan dominantie.
Die nood aan absolute almacht is karakteristiek voor de perverse persoonlijkheid. Precies Fournirets grootheidswaanzin en narcisme deden de speurders besluiten om zich vast te bijten in de zaak. Tot in 2003 wisten de dorpsbewoners van Sart-Custinne niet beter dan dat hun buurman en buurvrouw wat teruggetrokken mensen waren. Zo hadden ze hen toch de voorbije tien jaar gekend. Aan de buurman had Fourniret wel met tranen in de ogen verteld hoe zijn zoon was omgekomen tijdens een arbeidsongeval: ‘Hij was hout aan het zagen in het bos, zijn hemdsmouw is in de machine terechtgekomen en hij is door de machine gesleurd. We hadden met Fourniret te doen.’
Ook Michel Fourniret bood zijn diensten aan als boswachter. Iedereen kende hem als een prima klusjesman. Monique Olivier was door de sociale dienst van de gemeente aangesteld als opzichtster op de gemeenteschool. En sinds januari 2003 verving Fourniret haar eens per week als ze verhinderd was – ze had het de gemeente zelf voorgesteld.
De seriemoorden, die in 1987 begonnen, kwamen pas langzaamaan aan het licht. 23 juni 2003 markeert het begin van het einde. Een witte Citroën C15 stopt in een straat in Ciney ter hoogte van voetgangster Marie-Ascencion. De man aan het stuur vraagt haar de weg naar Mont-de-la-Salle en vraagt haar mee te rijden tot ze er zijn. Ze weigert. De man zegt: ‘Het is niet netjes geen vertrouwen te hebben in mensen. Ik ben leraar tekenen. Ik ben een huisvader.’ Hij dreigt haar te volgen tot bij haar huis. Ze stapt in. Op een parking gebiedt hij haar achter in de koffer te gaan zitten en bindt haar voeten vast met touwen waarmee hij de volgende dag een keukenkast wil verhuizen. Hij begint haar borsten te betasten en zegt: ‘Als je me geen plezier gunt, kom je nooit meer thuis.’ Hij vraagt haar of ze ooit al de liefde heeft bedreven. De man gaat terug aan het stuur zitten en stopt op de parkeerplaats van een militair domein. Het meisje is weg: ze is erin geslaagd de koorden los te maken en uit de auto te springen.
Eens ontsnapt begint Marie-Ascencion met haar armen te zwaaien om hulp van andere automobilisten in te roepen. Een vrouwelijke automobiliste stopt en luistert naar haar verhaal. Wanneer er een witte Citroën C15 voorbijrijdt, roept ze: ‘Dat is ‘m!’ De vrouw noteert de nummerplaat. De auto blijkt ingeschreven op naam van Monique Olivier. Een uur later is de politie in Sart-Custinne. Fourniret zegt dat hij naar de winkel Brocan-Troc in Ciney is gereden om het bureau van zijn zoon Selim te verkopen, als straf voor zijn slechte schoolresultaten. De speurders vinden in de wagen bloedsporen, een fluwelen kinderrokje, ether. Er worden 4000 haren uit de auto genomen en naar het lab gestuurd. In Fournirets atelier vinden ze nog meisjeskleding, twee .357 Magnumrevolvers en een Magnum 9 millimeter. Wegenkaarten ook. In de kelder: drie kettingen die aan de muur zijn bevestigd. Maar het meest verbijsterd zijn ze door de ontdekking in zijn bureau: mappen vol brieven. De correspondentie die Fourniret en Olivier in 1987 voerden blijkt een zorgvuldige analyse toe te laten van de methode die het koppel gebruikte. Er staat te lezen hoe een sinister pact gesloten wordt en hoe Fourniret zijn correspondente traag verleidt. Hoe ze elkaar aanzetten tot actie op weg naar de verlossing.
MYTHE VAN DE MAAGDELIJKHEID
In zijn brieven onderwerpt Fourniret zich aan een zelfanalyse. Hij zegt dat hij gefascineerd is door maagdelijkheid. Dat hij het slachtoffer werd van incest gepleegd door zijn moeder. Hij heeft zijn moeder altijd aanbeden. Daarna zijn zus. De grootste schok in zijn leven was te horen dat hij als maagdelijke jongen trouwde met een vrouw die geen maagd meer was.
Volgens de psychiaters op het proces-Fourniret is zijn maagdenobsessie een deel van het verhaal dat hij anderen op de mouw speldt om zijn gedrag een mythische dimensie te geven. ‘Zijn sadistische neiging tegenover vrouwelijkheid is verbonden met megalomanie, een sterke overschatting van zijn capaciteiten, extreem cynisme en geweld – het gevaar van de absolute crimineel.’ Volgens psycholoog Jean-Luc Ployé heeft het plezier om te doden bij Fourniret de overhand boven de geïdealiseerde mythe van de maagdelijkheid. ‘Hij is een heel goed georganiseerde seriemoordenaar. Hij bereidt alles netjes voor, en manipuleert daarbij anderen en schikt ze in de rol die hij voor hen heeft bedacht. En dat lukt, dankzij de intentionele medeplichtigheid van Monique Olivier.’
In een van haar brieven schrijft Olivier: ‘Het is met plezier dat ik uw bevelen opvolg. Ik wil nuttig zijn. Ik wil alles doen wat binnen mijn macht ligt.’ Hij belooft haar wraak te nemen op alle mannen die haar bevuild, vernederd en gebrutaliseerd hebben. Vooral de vader van haar twee kinderen, tegenover wie ze veel rancune voelt. Fourniret belooft om hem te doden. Ze verzinnen al schrijvend plannen om de twee echtgenotes van Olivier om het leven te brengen. Volgens psycholoog Philippe Herbelot voedde Olivier door haar gedrag Fournirets gevoel van onstrafbare almacht. ‘De ene vervaagt in het fantasme van de ander.’
De gerechtsartsen Bernard Dufossez en Paul Belvèze noemen haar ‘een lucide actrice in de scenario’s om toekomstige slachtoffers te ontvoeren. Zo maakte ze de misdaad mogelijk en is ze er de motor van.’ Een van de psychiaters vergelijkt haar met Faust van Goethe, die een pact sluit met de duivel.
Uiteindelijk is het Monique Olivier die na lang wachten het pact durft te breken. Ze zal als eerste bekentenissen afleggen. De doorbraak in het onderzoek komt er pas wanneer er afluisterapparatuur wordt geplaatst in de conjugale ruimte in de gevangenis, waar Fourniret en Olivier het bed kunnen delen. Daar vangen de speurders de volgende zin op: ‘Ik heb niets te maken met de verdwijning van Mananya en Céline.’ Mananya Thumpong en Céline Saison zijn twee jonge meisjes die in de 2000 en 2001 verdwenen in de Ardennen.
In 2004 worden de resultaten van de analyse van de haren in Fournirets auto bekend. Een van de haren zou toebehoord kunnen hebben aan Mananya Thumpong. Pas als Olivier het gevoel heeft dat er te veel bewijzen zijn tegen haar man, zegt ze: ‘Michel Fourniret heeft twee meisjes gedood.’ Later zal ze zeggen: ‘minstens’ zes. Later worden het er zeven. Mananya Thumpong, Céline Saison, Isabelle Laville, Jeanne-Marie Desramault, Farida Hamiche, Elisabeth Brichet, Natacha Danais… Ze schetst voor de speurders een portret van zichzelf: ‘afhankelijk van haar man, een gevangen echtgenote, bedreigd’. Ze hadden bovendien een zoon, Selim, op dat ogenblik een tiener. Ze wilde niet dat hij haar zoon zou afnemen. En dan komen haar eerste bekentenissen over medeplichtigheid. ‘Hij heeft me gevraagd een jong meisje te ronselen.’ Zo heeft ze in 1987 Isabelle Laville gezocht. Later komt er nog meer aan het licht. Ze zou hem eerst oraal opgewonden hebben als het hem niet lukte een erectie te krijgen bij een ontvoerd slachtoffer. Het paar zou de ontvoeringsscènes nagespeeld hebben. Een van zijn favoriete scènes was een soort historische evocatie van de ontmaagding van Olivier door ‘de militair van Metz’. Ze moest hem met een jong meisjesstemmetje zeggen of het pijn had gedaan.
Aan de psychiaters zou Fourniret later misprijzend zeggen dat Monique Olivier iemand is als ‘een vogeltje dat uit het nest is gevallen’. Hij heeft meer medelijden dan affectie voor haar. Voor zijn twee andere ex-vrouwen die hem domineerden, had hij meer respect, zegt hij.
FILMISCH EINDE
Het doet een beetje denken aan wat er met de Birnies in Australië gebeurde. David Birnie had een onstilbare honger naar seks. Hij lijfde zijn vrouw Catherine in. Zij hielp mee in het ontvoeren, verkrachten en in sommige gevallen brutaal vermoorden van enkele vrouwen. Ze hadden een sadistisch liefdesnest gebouwd in hun huis, met een folterkamer. Uiteindelijk kon Catherine de wreedheid van haar man niet meer verdragen. Daardoor kon hun laatst uitgekozen slachtoffer ontsnappen, wat leidde tot de arrestatie van de twee seriemoordenaars. Dan is er nog het getrouwde koppel Gerald en Charlene Gallego, dat tien mensen – vooral tienermeisjes – ontvoerde en ombracht volgens een goed uitgewerkt plan. Ze wilden constant beschikbare liefdesslaven. Afhankelijk van het gezichtspunt was Charlene Gallego iemand die door haar slaafse gedrag de moorden mee mogelijk maakte of iemand die willig deelnam aan de moorden van haar man. Maar de lijst van dodende koppels die de voorbije jaren de media haalden, gaat door. Alton Coleman en Debra Brown. Ian Brady en Myra Hindley. Fred en Rose West.
Een van de meest sensationele zaken in de jaren veertig in Amerika waren de zogenaamde eenzamehartenmoorden. Martha Beck was een desperate, eenzame vrouw die kampte met veel overgewicht en weinig zelfvertrouwen. Uit eenzaamheid liet ze zich makkelijk verleiden door een man die vrouwen vermoordde voor het geld. Voodoo, magie en kinky seks waren het gevolg. Jaren later kwam de film Lonely Hearts uit met John Travolta en Salma Hayek, gebaseerd op haar verhaal.
Duivelskoppels als de Fournirets en de Birnies inspireren wel vaker de filmmakers. In Canada werd in 2006 de film Karla uitgebracht, een true crime-drama over Paul Bernardo en Karla Homolka. Er kwam veel reactie op de film omdat hij gemaakt is vanuit het standpunt van Homolka, die geportretteerd wordt als een mishandelde vrouw en meegaande medeplichtige. Haar verhaal wordt beschouwd als een beschermende hertekening van de feiten, ook al bood ze nooit haar excuses aan de familie van de slachtoffers aan.
Michel Fourniret heeft al een filmisch beeld van zijn einde geschetst. ‘Ik begrijp dat de families behoefte hebben aan wraak. Men moet de doodstraf weer invoeren. Ik droom van een guillotine waarbij het mes bediend kan worden met een touw dat lang genoeg is opdat alle mensen die reden hebben om mij te zien sterven, zich kunnen verenigen en mij samen kunnen elimineren. Dat ben ik aan hen verplicht.’
Misschien moet er eerst een mes komen om het koppel van elkaar los te snijden. Want hoewel Olivier in de gevangenis ooit de scheiding aanvroeg, blijft ze op het proces zwijgen en doet ze ondanks de smeekbedes van de familieleden van de slachtoffers geen verdere bekentenissen.
In een brief uit 1987 schreef Fourniret aan Olivier: ‘Wij zijn aan elkaar vastgegroeid, vastgegroeid voor altijd.’ Volgens de psychiaters is Monique Olivier, als ze los kan komen van haar man, nog wel te genezen. ‘Maar het zal veel therapie vergen.’
DOOR ANNA LUYTEN