Morgen donderdag presenteert Maurits Coppieters ?Het Sienjaal?, de lang verwachte blauwdruk voor een linkse krachtenbundeling.
TWEE jaar geleden, op 27 april 1994, kondigde de toenmalige minister van Pensioenen en huidig Europarlementslid Freddy Willockx in Knack aan dat er ?één grote progressieve familie? in de maak was. Er lag ?een wit blad? op tafel en, aldus Willockx, het was ?een groot progressief iemand, geen socialist? die het zou volschrijven. Die iemand bleek Maurits Coppieters te zijn, een progressieve Vlaams-nationalist, gewezen Volksunie-mandataris en een streekgenoot van Willockx, uit het Waasland. Morgen 30 mei, twee jaar en een maand na Willockx’ aankondiging, presenteert Coppieters de tekst die voor dat nieuwe progressisme de blauwdruk moet vormen.
Het resultaat is het boek ?Het sienjaal?, dat uit vier delen bestaat. Het opent met een ?oproep voor een radicaal-democratische keuze? (wellicht geschreven door Coppieters zelf), gevolgd door een ?analyse?, die een antwoord wil geven ?op globalisering, fragmentering en rationalisering? (waarin de hand van de Gentse hoogleraar Koen Raes te herkennen valt). Dan volgen een tiental ?politieke uitgangspunten? en uiteindelijk een zestal ?contracten? : ecologisch, sociaal, economisch, cultureel, Vlaams en mondiaal.
TRENDSETTER.
De operatie-Coppieters paste voor de linkerzijde, en de SP in de eerste plaats, in een bredere tendens naar partijvernieuwing herverkaveling, herbebossing, herbronning, whatever die zich sinds het begin van de jaren ’90 in het Vlaamse politieke landschap aftekent. Die tendens kwam in een stroomversnelling na de beruchte Zwarte Zondag van 1991, toen de burger met een signaal te kennen gaf dat hij het niet meer zag zitten met de traditionele politiek en de klassieke politieke partijen.
De belangrijkste trendsetter in die politieke vernieuwing was ongetwijfeld de toenmalige liberale partijvoorzitter Guy Verhofstadt, die de oude notabelen- en yuppieclub die de PVV was, omtimmerde tot de ambitieuze VLD, die het concept burgerschap herstelde en daar een nieuwe, erg individualistische en utilitaristische invulling aan gaf. Daarin zochten ook sociaal en economisch liberaal-denkende (?rechtse?) VU’ers, CVP’ers en hier en daar zelfs een SP’er een plaats (en sommigen : een mandaat).
De CVP voerde ondertussen haar eigen verruiming door. Ze leverde evenwel meer spektakel dan politieke vernieuwing op, waarin politiek daklozen en mandatarissen uit andere partijen zich plots van hun christelijke roots bewust werden, van Jan Decorte via Herman Schuermans tot Reginald Moreels. Maar dat daartoe ook al dan niet vermeende progressieven behoorden, zoals Leo Cox en Paul Staes die Agalev de rug toekeerden, betekende dan weer voor Coppieters om spoed te zetten achter dat project van hem. Hij wou dat soort mensen niet voor zijn eigen project verloren laten gaan.
De SP verkeerde in dit hele proces in een lastig parket. Sinds het neoliberale tijdperk van Ronald Reagan en Margaret Thatcher in de jaren ’80 aanbrak, voelt de sociaal-democratie zich steeds meer in het defensief gedrukt. Tot en met de jongste verkiezingen zou de SP zich dan ook vooral profileren als verdediger van het bestaande en het verworvene wat in abstract-politieke termen een conservatieve ingesteldheid is. Haar politieke strategie was eerder tégen dan vóór iets, waarbij de partij in het regeringswerk alleen nog kon pronken met datgene wat ze had kunnen voorkomen (besnoeiingen bijvoorbeeld) of behouden (zoals de index). Niéuwe ideeën bleven evenwel uit.
RECHTERVLEUGEL.
Met de triomf van de vrije markt, waarvan het ineenstorten van het Oost-Europese collectivisme het symbool was, kreeg de sociaal-democratie bovendien volop af te rekenen met nieuwe verschijnselen als deregulering en privatisering, in een context van steeds scherpere internationale concurrentie. Op dit alles heeft zij nooit een goed antwoord en een alomvattend alternatief kunnen formuleren. De ethische optiek van voormalig voorzitter Frank Vandenbroucke sloeg in eigen rangen niet fel aan, de Domino-groep miste slagkracht, terwijl de leden ervan in mandaten opgeslokt raakten.
De oefening-Coppieters moet de linkse partijvernieuwing in een bredere context plaatsen. De idee erachter is dat een Radicaal Democratisch Project vertrekt van een sluitende maatschappelijke synthese die ter discussie wordt aangeboden aan een reeks geprivilegieerde partners : de SP, Agalev, de Volksunie (die na het wegdraineren van haar rechtervleugel naar het Vlaams Blok en de VLD onder Bert Anciaux een weliswaar wat schimmige progressieve koers wil varen) en de vakbonden, ook de liberale. Op basis van deze gesprekken moet een gemeenschappelijk programma worden uitgewerkt, die dan de basis zou kunnen vormen voor een nieuwe, linkse, authentiek sociaal-democratische, ?Vlaamse? en ecologische partij.
De SP ziet dat laatste, de vorming van een eenheidspartij, niet meteen zitten. Het is ook niet de eerste prioriteit van Norbert de Batselier, voormalig vice-premier van de Vlaamse regering en nu voorzitter van het Vlaams parlement. De Batselier verdrong Freddy Willockx al snel naar de achtergrond bij het patroneren van het hele project en drukte er nog feller zijn stempel op door korte tijd geleden zijn credo te publiceren in een eigen boekje (zie kader).
Maar een nieuwe partij is wel uitdrukkelijk het einddoel van Coppieters zelf, hoe eerder hoe liever zelfs, wat hem betreft. Zijn persoonlijke referenties spelen daarin geen geringe rol. Coppieters laat zich uitvoerig inspireren door het politieke idealisme en utopisme, waarvoor hij het voorbeeld zoekt in het Vlaanderen van onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog. Toen had zich rond het Vlaams-nationalisme inderdaad een zeer linkse, zij het politiek marginale stroming gevormd, waarin allerlei emancipatorische bewegingen zich verenigden, van anarchisten tot seksueel-libertijnen.
GERESERVEERD.
De dit jaar uitvoerig gevierde schrijver Paul van Ostaijen hoorde daar (halvelings) in thuis, en bij hem haalde Coppieters de titel van zijn boek, Het sienjaal. Het was de titel die Van Ostaijen in 1918 gaf aan een dichtbundel vol romantisch-humanitaire poëzie. Waar Coppieters echter niet op lette, was dat Van Ostaijen zowel de literaire als de filosofische opties waar deze bundel op berustte, tegen 1920 al helemaal had afgezworen. Maar het is wel waar dat de progressieve idealisten van toen Van Ostaijen ook als hun mentor en voorbeeld aanzagen, zonder dat zij goed beseften dat de dichter hen als welmenend maar verblind beschouwde.
Omtrent het project-Coppieters rees al spoedig de verdenking dat de hele zaak eigenlijk neerkwam op een recuperatiepoging vanwege de SP, die in het progressieve overleg een middel zou zien om haar eigen recruteringsbasis te verbreden. Dat is ook de reden waarom de top van zowel Agalev als de Volksunie zich zeer gereserveerd opstellen tegenover het project. Dat het voorzitterschap van Louis Tobback hen aan het oude, paternalistische en conservatieve socialisme herinnert, tempert dat wantrouwen niet, integendeel.
In zijn ?vulgaire? vorm kan het project inderdaad worden gezien als een nieuwe poging tot progressieve frontvorming, na de oproep daartoe in 1968 van toenmalig BSP-voorzitter Léo Collard en na de al even falikant afgelopen Doorbraak-oefening van SP-voorzitter Karel van Miert. Die frontvorming, het creëren van een linkse eenheid rond de sociaal-democratie, moet ?de historische hypotheek? lichten waardoor de Belgische arbeidersbeweging om confessionele redenen uiteenviel in een christelijke en een socialistische vleugel. Eens het zou lukken om dat historische ongeval te herstellen, is er voor de CVP natuurlijk geen plaats meer in het politieke landschap. Die partij haalt immers haar numerieke sterkte vooral uit haar ACW-aanhang.
Is het er niet de uitdrukkelijke opzet van, het project-Coppieters-De Batselier zal in zijn consequentie onvermijdelijk leiden tot zo’n aan vroeger herinnerende frontvorming. En CVP-voorzitter Johan van Hecke is daar niet gerust in, zoals bleek toen hij het project eind vorig jaar verketterde als een poging om ?de CVP uit haar evenwicht te brengen?. Hij kon zich in zijn vermoedens gesterkt voelen, toen Coppieters de CVP uitdrukkelijk uitsloot van deelname aan gesprekken over zijn project, hoewel voor dat njet niet meteen een directe aanleiding of noodzaak bestond. Dat ACV-voorzitter Willy Peirens zich op de recente Rerum Novarum-viering van de christelijke arbeidersbeweging heel sceptisch uitliet over het hele voornemen, heeft Van Hecke ongetwijfeld gerust gesteld.
GEDACHTENGOED.
De partijenconstellatie op zichzelf blijft hoe dan ook een belangrijke hindernis voor het welslagen van Coppieters’ ambities. Afgezien van de natuurlijke institutionele inertie van partijen, die zichzelf niet graag opgedoekt zien, heeft het project sinds de verkiezingen van 21 mei vorig jaar aanzienlijk aan momentum verloren. Vooreerst is een electorale campagne nooit goed voor politieke vernieuwing, aangezien partijen dan het liefst hun standvastigheid en hun traditie belijden. Voor de SP lag de prioriteit in het voorjaar van 1995, met de Agusta-crisis, sowieso niet in de vernieuwing, maar in het loutere overleven. Tobback slaagde met glans in dat opzet, dan nog deels ten koste van de Agalev. En Bert Anciaux wist zijn progressieve Vlaamsnationalisme van de nochtans voorspelde ondergang te behoeden, waardoor ook hij minder de behoefte voelt om dat politieke gedachtengoed, bij ontstentenis van een eigen partij, in een nieuwe politieke formatie onder te brengen.
De verkiezingen werden gevolgd door een reconductie van de roomsblauwe meerderheid, gedragen door een onlosmakelijk geachte tandem van Tobback met premier Jean-Luc Dehaene (CVP). Tegenover de oppositie en vooral tegenover de vakbonden heeft die meerderheid zich evenwel zo zwaar in nesten gewerkt, dat ze nu moet uitpakken met volmachten die die naam niet mogen hebben. In deze regeringsdynamiek staat de SP daardoor in een antagonistische verhouding tegenover haar would-ge-partners bij Agalev, de Volksunie en vooral de vakbonden. Het lijkt zelfs alsof ?de reële? SP zich net in het regeringswerk moet laten kennen. Dit alles is niet van aard om de sfeer rond het project-Coppieters te bevorderen.
De vrees voor recuperatie door de SP was al evenmin ver af bij de voorbereiding van het project. Dat gebeurde met denkwerk van een hele reeks academici, waarvan Koen Raes ongetwijfeld de belangrijkste was. Hadden die wetenschappers en professoren er niet altijd principiële bezwaren tegen dat de SP het voortouw zou nemen in de radicale vernieuwing, niet weinigen ergerden zich aan de intellectuele oneerlijkheid die daarmee gepaard ging, geheimdoenerij met documenten incluis. Officieel heet het dat er zo’n veertig academici ?meeschreven? aan het Coppieters-project. Dit is overdreven. Meer dan een twee dozijn zijn het er nooit geweest, waarvan niet eens de helft een reële inbreng kon hebben.
Sterk geïnspireerd door de stellingen van Ricardo Petrella en de Groep van Lissabon, keert ?Het sienjaal? zich vooral sterk tegen de globalisering van de wereldeconomie en tegen de opgedreven internationale concurrentie. De gevolgen daarvan worden zichtbaar in ecologische afbraak, sociale dumping, afbrokkeling van het welzijn, het verdwijnen van de primauteit van de politiek ten gunste van economische belangen, het verloren gaan van de gemeenschapsgedachte en van de solidariteit, het op losse schroeven zetten van, in de brede betekenis, de sociale zekerheid, de verdere verwaarlozing van de Derde Wereld.
Binnenlands vervulde het burger-denken van Guy Verhofstadt daarvoor vaak een katalyserende rol. Deze Verhofstadt heeft altijd al problemen had met de politieke ?versnippering? en met de noodzaak van compromissen en de vaagheden die daaruit voortvloeien. Het zou hem zeker niet onwelgevallig zijn geweest had zijn eigen vernieuwing geleid tot een bipolaire herschikking van het politieke landschap. Daarin zou het project-Coppieters voor hem, ironisch genoeg, net op tijd komen. Ware het niet dat er, even ironisch, ondertussen al een nieuwe Verhofstadt is opgestaan, als een zachtpaarse sociaaldemocraat.
Marc Reynebeau
De Batselier : frontvorming.
Coppieters : inspiratie uit 1920.