Tweehonderd jaar geleden begon de eeuw van Victor Hugo, tijdgenoot van Hendrik Conscience. Hugo groeide uit tot de ‘founding father’ van de Franse republiek, Conscience stond mee aan de wieg van een Vlaams-Belgisch reveil. Een vergelijkend portret van twee volksschrijvers die heel wat met elkaar gemeen hadden.
Gedurende meer dan een halve eeuw schreef Victor Hugo elke dag van vijf uur ’s morgens tot twaalf uur ’s middags. Hendrik Conscience had een iets minder strak werktempo maar tijdens zijn leven werden toch honderd boeken van hem gepubliceerd. Beide veelschrijvers hadden een enorme invloed op hun publiek, dat hen beschouwde als voortrekkers in de strijd voor de goede zaak. Nooit is er zoveel volk toegestroomd tijdens een Parijse begrafenis dan op de dag dat Hugo werd begraven. Twee miljoen Fransen stapten op 1 juni 1885 achter de kist van Hugo. Toen Conscience op 16 september 1883 in Antwerpen een staatsbegrafenis kreeg, was er eveneens een massale volkstoeloop en werden er 153 bloemenkransen aangesleept.
Hoe werd je in de negentiende eeuw een schrijver for the millions? Hugo en Conscience waren bezeten van een missie die ze met alle middelen wilden uitdragen. Vandaar dat beiden zich bijna gelijktijdig met het schrijven ook op de politiek hebben gestort én op de journalistiek. Hun roots waren al voor hun actieve jaren met elkaar verstrengeld.
Conscience (°1812) was niet alleen een halve Fransman, zijn vader Pierre werd geboren in de stad waar ook Victor Hugo in 1802 ter wereld kwam. In Besançon ligt de oorsprong van beide volksschrijvers. De familie van Hugo was wel veel meer bemiddeld dan die van Conscience. Papa Hugo was nog generaal geweest in het leger van Napoleon en zou zelfs een tijdje Frans gouverneur zijn in Spanje. Als negenjarig kind verbleef Hugo een jaartje in Madrid. De vader van Conscience had minder geluk. Als decorateur in adellijke verblijven werd hij tijdens de Franse Revolutie technisch werkloos, kwam terecht in het Napoleontische leger en zou uiteindelijk als matroos in Antwerpen stranden en er met een Vlaamse dienstmeid trouwen. De jonge Conscience herinnerde zich later nog hoe zijn vader hem soms uitschold voor flajut, een krachtterm die Franse soldaten onder Napoleon gebruikten om Vlaamse huursoldaten te vernederen: ‘In mijn hart zonk een eerste kiem van liefde voor de gehoonde naam van mijn geboorteland.’ Ook de jonge Hugo had het moeilijk met zijn autoritaire vader en tooide zich graag met de geuzennaam die in de titel van een van zijn eerste novellen is binnengeslopen, Claude Gueux (1834).
Conscience maakte van die geuzen trouwens de helden van wat later tot eerste Vlaamse roman is uitgeroepen. In ’t Wonderjaar (1837) vertelt hoe de geuzen zich in de zestiende eeuw te weer stellen tegen de Spaanse indringer. Leopold I apprecieerde de patriottische teneur van het boek en gaf prompt een subsidie aan Conscience. Hugo was dan in Frankrijk al zo’n vijftien jaar literair aan de slag. Zijn gedichten waren in de prijzen gevallen en hij kreeg van de koning een jaargeld uitgekeerd. Zowel Conscience als Hugo bedankten voor die subsidies door zich royalistisch op te stellen. Conscience zou het koningshuis zijn leven lang trouw blijven. Hugo veranderde het geweer van schouder en werd na de putsch van Napoleon III in 1851 de modelrepublikein die nu nog altijd in Frankrijk als dusdanig wordt aanbeden.
OPVOEREN VAN DE SPANNING
In de jaren dertig debuteerde Conscience en oogstte hij vooral met De Leeuw van Vlaanderen (1838) heel wat bijval. De jaren dertig betekenden ook voor Hugo de grote doorbraak. Het begon met het schandaalsucces van zijn toneelstuk Hernani (1830), dat met zijn vrij directe spreektaal de volkse traditie van het boulevardtoneel binnensmokkelde in de aristocratische theatertempels van de classicistische mooischrijverij. Notre-Dame de Paris (1831), een roman die het middeleeuwse Parijs in kaart bracht en daarbij de architectuur van de Notre Dame-kathedraal bejubelde, maakte van Hugo de complete schrijver die kon dichten, toneel maken en romans schrijven.
Conscience was in 1834 via zijn vriendschap met Jan De Laet met de ‘middeleeuwse’ Hugo in contact gekomen en wou een analoog Vlaams middeleeuws epos schrijven. De Leeuw van Vlaanderen baadt in een melodramatische sfeer vol zwart-wittegenstellingen die we ook bij Hugo tegenkomen. Maar Hugo is gesofisticeerder in het opvoeren van de spanning. Als alwetende verteller spreekt hij de lezer soms toe waardoor er een soort mini-essays ontstaan. Die betere colleges van de volkshogeschool over de manier waarop de boekdrukkunst de almacht van de kerk gedood heeft, beklijven ook nu nog. Hugo biedt dus niet alleen geraffineerder entertainment, maar last ook een vorm van reflectie in op het geboden spektakel.
Zowel Hugo als Conscience stoften in de eerste plaats het middeleeuwse erfgoed af om op die manier de identiteit van het Franse of het Belgische volk te onderstrepen. Conscience was wel Vlaamsgezind maar steeds binnen de grenzen van de Belgische staat. Wanneer hij in een brief uit 1835 aan zijn vriend De Laet zijn ambitie te kennen geeft om zich helemaal ‘aan de beoefening van de Vlaamse letterkunde’ te wijden, gebeurt dat vanuit een ‘nationaal gevoel’. Die recuperatiepogingen van een ver verleden om het nationaliteitsgevoel te stimuleren, pasten wonderwel in de politieke restauratie van die periode.
Geleidelijk krijgen Hugo en Conscience meer oog voor de concrete noden van hun leespubliek. Hugo besefte al in 1835 dat een schrijver die er toe deed voor het volk schreef: ‘Vroeger zei de dichter, het publiek, nu zegt hij: het volk.’ En ook Conscience werd zich bewust van het effect van zijn werk. Eerst waren het zijn vrienden in het Antwerpse die hem bewust maakten van de populistische kracht van zijn schrijverij. Toen zijn boeken in de jaren veertig ook in het buitenland werden gelezen, raakte Conscience overtuigd van zijn voortrekkersrol. Hij stapte toen samen met Antwerpse gelijkgezinden in het eerste Vlaamse krantenproject. In 1844 rolde Vlaams België van de persen. Conscience liet er een roman in feuilletonvorm ( Graaf Hugo van Craenhove) in verschijnen. Hij was zelfs een tijdje interim-hoofdredacteur van de krant.
De romanschrijver-journalist Conscience ontpopte zich vanaf 1845 ook nog tot politiek activist. Hij wierp zich in de strijd voor een Antwerps politiek mandaat. Maar zijn unionistische profiel, dat zowel de ideologische als communautaire tegenstellingen wou overbruggen in een harmonieus Belgisch koninkrijk, sloeg niet echt aan. Zeker toen de katholieke en liberale partijen zich aan het einde van de jaren veertig uit hun unionistische omhelzing losmaakten en ieder hun weg gingen. Toen Conscience in 1851 tevergeefs een eensgezinde Vlaamse partij van Belgische signatuur trachtte op te richten, trok hij zich ontgoocheld in zijn schrijverstoren terug. Vadertje Staat bleef echter voor hem zorgen en gaf hem enkele sinecures (arrondissementscommissaris in Kortrijk vanaf 1856 en conservator van het Wiertz-museum in Brussel vanaf 1869) om zonder geldzorgen te kunnen schrijven. Maar zijn journalistieke en politieke daadkracht was sindsdien voorgoed opgebruikt. Het is opvallend hoe Conscience vanaf het midden van de negentiende eeuw meer en meer uitblinkt in bescheiden fijnschilderingen met de nodige couleur locale, zoals in Baas Ganzendonck (1850).
Politieke dada’s
Hugo had zich als zeventienjarige al journalistiek bedrijvig getoond, zij het vooral in literaire polemieken. Sinds de jaren dertig ambieerde Hugo een breder politiek forum en wist hij zich via zijn goede contacten met het koningshuis in 1845 tot pair de Francete laten verkiezen. Als vertegenwoordiger van de nieuwe adel mocht Hugo de parlementaire vergadering toespreken. Ondertussen zette hij samen met zijn zonen een krant op, L’Evénement (1848), waarin hij zijn politieke dada’s verder kon bespelen. Eerst zou Hugo zich vooral inzetten voor de terugkeer van de politieke grandeur van weleer en wou hij de verbannen Louis Napoleon Bonaparte weer naar Frankrijk halen. Later zou hij daar spijt van krijgen, want Louis werd na zijn terugkeer in Parijs in een echte Bonaparte en riep zich in 1852 uit tot keizer Napoleon III. Waarop Hugo in ballingschap vertrok.
Vanaf 1849 hield Hugo enkele legendarische redevoeringen die door de positieve teneur in het verkeerde keelgat schoten bij zijn eigen conservatieve Parti de l’Ordre. Beroemd is zijn oneliner tegen de armoede: ‘Ik behoor tot degenen die geloven dat armoede kan worden uitgebannen.’ Enkele jaren daarvoor, in 1845, was hij vanuit zijn verontwaardiging over de algehele miserie bij brede lagen van de bevolking begonnen aan een nieuw romanproject ( Les Misères) dat uiteindelijk in 1862 in de befaamde roman Les Misérables zou uitmonden. In andere speeches ging hij tekeer tegen het muilkorven van de pers en pleitte hij voor gratis openbaar onderwijs voor iedereen en algemeen kiesrecht.
Toen Napoleon III de prille republikeinse experimenten tussen 1848 en 1851 bruusk beëindigde met zijn staatsgreep begon Hugo’s twintigjarige diaspora, eerst in Brussel (zie kader) en vanaf 1852 op de Engelse kanaaleilanden Jersey en Guernsey.
Conscience ging in de jaren vijftig en zestig door een dal. Hugo was in die moeilijke jaren eveneens beduidend minder productief dan in de gouden jaren dertig en veertig. Van journalistieke, laat staan politieke dwarsdrijverij was weinig of geen sprake meer. Afgesneden van het thuisfront en van zijn volkse basis begon hij de bekende megalomane trekjes te ontwikkelen die altijd al op de loer hadden gelegen maar nu groteske proporties aannamen. Toen hij als twintiger aan zijn eerste grote roman werkte ( Notre-Dame de Paris) herkende hij in de twee torens en in de dwarsverbinding van de Parijse kathedraal de hoofdletter H van zijn familienaam. Op zijn protserige landgoed in Guernsey wemelt het van de H’s van Hugo, maar niet om te lachen. Boudewijn Büch, literair globetrotter en ook niet vies van een beetje eigenwaan, was ontzet toen hij Hugo’s huis in Guernsey betrad en had het over een ‘gekkenhuis van hoogmoed’.
L’HOMME OCEAN
Na wat satirische pamfletjes waarin hij de machtsgreep van Napoleon hekelde ( Napoléon le Petit), schreef hij tijdens zijn verbanning veel ronkende poëzie en een enkel essay. Hij begon ook te tekenen. Hij beëindigde zijn bekendste roman, Les Misérables, en schreef zijn achtste roman ( Les Travailleurs de la mer) over het harde leven van de zeelui. Ondertussen kreeg hij fanmail van zijn Franse thuispubliek, dat zijn brieven vaak richtte tot het volgende adres Victor Hugo: Océan. Hugo was erg in zijn nopjes met die mythologiserende aanspreking en blies het eigen levensgevoel tot kosmische proporties op. Vanaf dat moment ging hij door het leven als l’homme océan.
Toen hij na de installatie van de Derde Republiek in 1870 naar Frankrijk terugkeerde, werd hij als een echte Neptunus onthaald. In 1871 werd hij gedeputeerde van Parijs en in 1875 senator. Nog één keer klom Hugo op de barricades en brak hij een lans voor amnestie voor de Communards. Bij het neerslagen van de opstand van de Commune in 1871 was het er erg gewelddadig aan toegegaan. Hugo’s sympathie voor het volk dat de Commune steunde, bracht hem steeds weer in conflict met de repressieve politiek van het establishment tegenover de volkse opstandelingen. In 1876 haalde hij zijn slag thuis en werd er een algemeen pardon voor de opstandelingen en hun familieleden afgekondigd. Tot op vandaag wordt Hugo daarom in Frankrijk als de redder van de Derde Franse Republiek beschouwd. Zonder die amnestieverlening was het conflict tussen het proletariaat en de burgerij blijven smeulen en had er op het einde van de jaren zeventig meer dan waarschijnlijk een nieuwe explosie van geweld plaatsgevonden.
Hugo schreef in die turbulente periode zijn laatste roman, Quatrevingt-Treize, over de doodsstrijd van de Franse Revolutie in 1793. Voor vele critici is dat zijn meest onderschatte roman. Achteraf wist hij de volksgunst nogmaals te winnen met L’Art d’être grand-père. Als 83-jarige en na een kort ziektebed overleed hij op 22 mei 1885. Conscience was hem als 70-jarige al in 1883 voorgegaan. Maar beiden blijven ze ook na hun dood tot de verbeelding spreken door hun inzet voor de rechten van de verdrukten en vertrapten.
Zowel Hugo als Conscience waren aanvankelijk idealisten die daarom de pen ter hand namen als schrijver, journalist en politicus. Conscience was zeker geen hemelbestormer zoals Hugo. Zijn engagement voor de Vlaams-Belgische zaak verliep na zijn gefnuikte politieke ambities in 1851 binnen de geijkte paden. Hugo daarentegen liet zich niet overhalen om in 1859 na een aanbod tot amnestie van Napoleon III naar Frankrijk terug te keren. Hoe kan een tiran aan iemand kwijtschelding van straf verlenen terwijl hij zelf het is die straf verdient, aldus Hugo in een provocerend antwoord aan Napoleon.
Hugo, al dan niet ‘grootheidswaanzinnig’, hield voet bij stuk en bleef nog elf jaar langer in ballingschap. Dat hij daarna tijdens de discussies na de mislukte volksopstand van 1871 de trom roerde voor de gewone man, maakte hem definitief tot kampioen van de toenmalige én huidige Franse republiek. De notities in zijn dagboeken over een blauwdruk voor de Verenigde Staten van Europa zijn daarenboven een reden om van Hugo zelfs een visionair te maken. En dat zijn populairste romans uit de negentiende eeuw ondertussen bewerkt werden voor de amusementsindustrie en ook als Disneyfilm ( Notre-Dame de Paris) en musical ( Les Misérables) buitengewoon goed scoorden, bewijst de intrinsieke kracht van zijn dynamische schrijverstalent. In vergelijking daarmee is Conscience maar een klein broertje, ook al hadden ze uiteindelijk dezelfde populaire bedding van schrijver-journalist-politicus die zijn volk wilde laten lezen. Als Hugo l’homme océan is, dan mag Conscience gerust le fils fleuve genoemd worden. Beiden kozen ze op hun eigen manier partij voor het volk.
frank hellemans
Hugo en Conscience blijven ook na hun dood tot de verbeelding spreken door hun inzet voor de rechten van de verdrukten en vertrapten.
Zowel Conscience als Hugo bedankten voor die subsidies door zich royalistisch op te stellen.