Hoffelijkheid is niet zo zinloos als vaak gedacht wordt. Het gaat immers om gedragskodes die “uitgevonden” worden om bepaalde gevaren uit te schakelen. En dat durft een automobilist wel eens te vergeten. Vooral wanneer hij zijn kinderen voor (liefst vlak voor) de schoolpoort afzet…
Iemand zei ooit dat hoffelijkheid een deugd was, een eigenschap waarmee men zich bij iedereen geliefd maakt en die vooral te vinden is bij mensen die weten hoe ze zich in de wereld moeten gedragen. Noem het “wellevendheid”. Iets dat niet meer in onze tijdsgeest zou passen ? Vast staat in ieder geval dat het begrip doorheen de jaren de zeden en gewoonten op de voet volgde en zo een paar ingrijpende wijzigingen heeft ondergaan. Neem nu bijvoorbeeld de foto die enkele maanden geleden de voorpagina van de meeste kranten sierde. De foto in kwestie toont hoe onze koning naar aanleiding van de Ronde van Frankrijk de wielrenners begroet. Opvallend is dat geen enkele renner – met uitzondering van, het moet gezegd worden, Miguel Indurain – eraan dacht om z’n helm af te zetten. Geef toe, dit is duidelijk een relatief nieuwe visie op wat “wellevend” is…
Sommigen gaan er – optimistisch – van uit dat we ons aan nieuwe omgangsregels mogen verwachten, terwijl anderen dan weer schermen met dekadente en zedeloze toekomstvisies. Zoals altijd ligt de waarheid ergens tussen beide extremen. School en gezin, twee instituten die van oudsher de normen en regels bepaalden, spelen de bal naar elkaar door. Vanuit onderwijskringen klinkt het verwijt dat het gezin geen enkele verantwoordelijkheid meer neemt en z’n opvoedingstaak doorschuift naar de televisie. Terwijl de school het verwijt krijgt dat opvoeding precies haar taak is…
De implikaties ? Hoe zullen de kinderen van de toekomst zich gaan gedragen ? Kunnen we ons verwachten aan een generatie schreeuwende anarchistjes in korte broek die prat gaan op hun gebrek aan manieren ? Eén van de minder positieve erfenissen die mei ’68 ons naliet, is “Verboden te verbieden”, een motto dat ondertussen al een ekskuus geworden is voor alle denkbare opvoedkundige excessen. Akkoord, binnen de toenmalige kontekst was dit misschien wel een zinvol idee, maar eens het uit z’n verband gerukt wordt, wordt het – zoals dat meestal gaat – niet meer dan een holle slogan.
EIGENZINNING
In het verkeer doet zich iets gelijkaardigs voor. Een Belg is doorgaans niet het type dat het verkeersreglement vierkant aan zijn laars lapt. Neen, hij kiest eerder voor de eigenzinnige aanpak en zal veeleer de wegkode hier en daar wat herinterpreteren. De auto parkeren onder een bord dat stilstaan en parkeren verbiedt bijvoorbeeld, want “Ik ben binnen een halve minuut terug, Ik moet alleen even sigaretten kopen, mijn lottoformulier afgeven, even telefoneren, enz… ” Deze parkeerplaats voorbehouden voor gehandikapten ? “Het was de enige plaats die nog overbleef. En als je denkt dat ik mijn auto 300 meter verder ga parkeren… ” Voetgangers die naast het zebrapad oversteken ? “Zij zijn in fout, waarom zou ik dan met hen rekening houden… ? “
Diezelfde Belg is echter wél verbolgen wanneer hij ziet hoe zijn jongere landgenoten hun fiets zomaar overal neersmijten – liefst net voor het uitstalraam van een winkel – en hem “een ouwe moeial” noemen als hij het waagt om hier iets over te zeggen. Of wanneer hij braaf op het zebrapad de straat oversteekt en daarbij de pas afgesneden wordt door een fietsgozer die niets beter te zeggen heeft dan “kijk toch uit uw doppen man ! ” Het is trouwens opvallend dat wanneer jongeren hun fiets ruilen voor een auto, ze zich in één klap een soort superheld wanen die nu eens zelf de orde op de weg zal herstellen. Niets nieuws ; ze volgen gewoon het voorbeeld van hun vader.
Het zijn dan ook vooral de volwassenen die verkeersopvoeding zouden moeten krijgen, want precies aan hun gedragingen spiegelen de jongeren zich : rakelings langs fietsers of voetgangers scheren, voorbijsteken waar het niet mag, intimideren, bumperrijden en, als het even niet meezit, de middenvinger bovenhalen. En als de lichaams- of autotaal om één of andere reden het doel voorbij schiet, ontdekken ze dat er ook nog zoiets bestaat als een “echte” verbale dialoog, maar dan wel één waarin zinskonstrukties van twee (scheld)woorden de toon aangeven.
Denk nu niet dat dit soort gedrag enkel van toepassing is op automobilisten en jonge fietsers ; ook op het openbaar vervoer kunnen we er wat van. Eerst de passagiers laten uitstappen vooraleer we zelf instappen, een plaats afstaan aan een bejaarde, een medepassagier helpen met z’n bagage, voorstellen of de passagier die naast ons in het vliegtuig zit niet liever aan het raam wenst te zitten, een lege plaats in de trein gewoon leeg laten en er niet automatisch onze voeten op leggen,… Dergelijke praktijken zijn niet meer van deze tijd.
Ondertussen kijkt het kind. Het observeert. En imiteert…
DE AUTO ?
Autorijden : een lesje in hoffelijkheid ? Toch niet. Als dat inderdaad het geval was, zouden heel wat verkeersregels al lang overbodig geworden zijn. De plaatsen waar ons gevoel voor hoffelijkheid het snelst verstek laat gaan, zijn, in tegenstelling tot wat je zo op het eerste gezicht zou denken, niet de gevaarlijke kruispunten of de autosnelwegen, maar wel de straten in de buurt van een school. Vooral aan de ingang van kleuter- en lagere scholen hoor je wel vaker iets mompelen in de stijl van “gelukkig dat ze nog niet met hun wagen tot in de klas kunnen rijden”. Sommige ouders gaan inderdaad vrij ver. Met een nooit geziene verbetenheid banen ze zich een weg naar de schoolpoort, alsof hun kind zelf geen tien stappen kan zetten. Neen, kindlief moet vlak voor de poort gedropt worden en geen tien meter verder. Tot ergernis van wie het verkeer regelt en tot spijt van wie in de weg staat. Een vervelende vorm van overbezorgdheid ? Toch niet. Angst voor een ontvoering ? Weinig waarschijnlijk. Geen adekwaat openbaar vervoer ? Behalve misschien in enkele plattelandsdorpen zijn de meeste scholen goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Financiële redenen ? Een schoolabonnement kan nog altijd maandelijks of driemaandelijks betaald worden, dus ook dat argument gaat niet op.
De alomtegenwoordigheid van de auto heeft zowel met sociale als met ekonomische faktoren te maken. We kunnen, en willen, niet meer zonder. Te voet gaan ? Voor veel mensen is dat gewoon ondenkbaar. Iedere zichzelf respekterende burger verplaatst zich nu eenmaal op vier wielen, zo klinkt het. Tijd wordt daarbij steeds als het belangrijkste argument aangehaald. Wie kan het zich nog veroorloven om ergens naartoe te wandelen of zich aan te passen aan de rigide uurregeling van de spoorwegen ? Tijd is geld. En dat lijken we maar niet te kunnen vergeten. En dan zijn er de stakingen. Of het nu om een aangekondigde of een “wilde” staking gaat, maakt niet uit. De trein-, tram- of busgebruiker die in alle omstandigheden geacht wordt op tijd op z’n werk te verschijnen, is en blijft de dupe.
Het is overigens meestal wanneer de angst om “te laat te komen” zich manifesteert dat mensen zich beginnen op te winden, wat zich dan weer vertaalt in onbeleefd en agressief gedrag.
HET GEVAAR VERMIJDEN
U hebt het al begrepen. Het gebrek aan hoffelijkheid in het verkeer is slechts het topje van de ijsberg. Het gaat veel verder. Te beginnen met het eerste visueel kontakt tussen twee mensen. In principe volgt dan een begroeting. In principe. Want ook dit symbolisch gebaar begint stilaan te verdwijnen. Wist u trouwens dat de oorsprong van die begroeting in de prehistorie gezocht moet worden ? Alles begon toen twee jagers die dezelfde prooi op het oog hadden, zich op elkaar stortten en daardoor de prooi lieten ontsnappen. De nacht bracht echter raad. Toen ze elkaar de volgende dag opnieuw tegenkwamen, waren ze vastbesloten : deze keer zouden ze de inhoud van hun voorraadkast niet meer kwijt spelen. Om die reden maakten ze een aarzelend vredesgebaar, meteen één van de eerste sociale kodes. Later kreeg het uitsteken van de rechterhand nog een andere betekenis, namelijk tonen dat men ongewapend was en, bijgevolg, geen kwade bedoelingen had.
Waarom moest men dan – nog later – z’n handschoenen uittrekken als men bij de soeverein op audiëntie kwam ? De reden ligt voor de hand. Onder de handschoen kon immers een wapen verborgen zitten. Tafelmanieren zijn volgens hetzelfde principe ontstaan. Vandaag zijn we eenvoudigweg onbeleefd als we aan tafel met ons mes zwaaien, terwijl diezelfde handeling in vroegere tijden als bedreigend, agressief en zelfs strijdlustig beschouwd werd. Om diezelfde reden moeten messen met scherpe punten ook nu nog altijd in de keuken bewaard worden.
Of, waarom leert men ons om de snijdende kant van het tafelmes altijd naar ons eigen bord te richten ? Om onze tafelgenoot niet de indruk te geven dat hij onze agressie opwekt.
GALANTE BESCHERMERS
Ook galant gedrag is grotendeels gebaseerd op veiligheidsoverwegingen. Een voorbeeld : waarom moet een heer altijd z’n linkerarm aanbieden aan de dame ? Wordt de rechterkant traditiegetrouw niet beschouwd als de “beleefde” kant ? In dit geval niet. De heer moest immers z’n rechterzijde vrij houden om in geval van nood de dame te kunnen verdedigen tegen overvallers.
De gewoonte waarbij de heer steevast de dame moest voorgaan, is niet ontstaan vanuit preutse ideeën – hij zou geen blik mogen werpen op haar mooigevormde enkels of derrière – maar had alles te maken met de mogelijkheid om haar te kunnen verdedigen tegen struikrovers of andere onvoorziene gevaren.
Andere voorbeelden : voorzichtig omspringen met een paraplu om te vermijden dat we voorbijgangers zouden verwonden, een mes of schaar altijd doorgeven met de ongevaarlijke kant naar voor, een hand voor de mond houden als we geeuwen of hoesten, enz.
Het is allemaal een kwestie van risicobeheersing en van respekt voor de medemens. Het opvallende is echter dat de meeste mensen deze kodes in het dagelijks leven wel naleven, maar dat ze eens ze achter het stuur zitten dat laagje beschaving in een mum van tijd lijken te verliezen. De wandelende heer die op het voetpad netjes opzij gaat om een dame te laten passeren, wordt achter het stuur een lompe bruut die zonder skrupules versnelt als dezelfde dame een opengebroken weg wil oversteken. Als we als voetganger in de regen lopen, hebben we er geen enkel probleem mee om de beschutte straatkant aan de bejaarden te laten, maar geef ons een wagen en we rijden gewetenloos in een plas op twee meter van diezelfde bejaarde. In de supermarkt hoor je nooit iemand roepen dat een winkelwagentje de doorgang blokkeert, maar als er nog maar één auto te traag rijdt, neemt de achterligger maar al te graag z’n toevlucht tot onbeschoft getoeter.
Het voertuig vervult voor de automobilist dezelfde funktie als het harnas voor de soldaat : een symbool van macht en onaantastbaarheid. De soldaat verborg zijn gezicht onder een helm ; de automobilist verbergt zichzelf achter zijn getinte ruiten. Anonimiteit verzekerd. En het is precies door die anonimiteit dat de automobilist zijn driften en instinkten de vrije loop kan laten en zo zijn dagdagelijkse frustraties op een gevaarlijke en – geef toe – erg kleinzielige manier kompenseert : die rotbaas, die truttige schoonmoeder, de belastingen die nog moeten komen, de lotto die weer niets opgebracht heeft of de favoriete voetbalploeg die het gisteren zo slecht gedaan heeft. De vreedzame slogan “Mijn wagen, mijn vrijheid” wordt zo al gauw “Mijn wagen, mijn mannelijkheid”. Waarom heeft men het tegenwoordig voortdurend over defensief rijgedrag ? Toch alleen maar omdat het tegenovergestelde, agressief rijgedrag, nog altijd te wijdverbreid is. Hoffelijkheid is echter méér dan defensief rijden. Een hoffelijke automobilist past niet alleen de verkeersregels toe, hij gaat verder : een verstrooide voetganger of fietser niet zomaar de pas afsnijden, automatisch trager rijden dan de maximum toegelaten snelheid wanneer hij in de verte een bejaarde de weg ziet oversteken of als hij vermoedt dat er in de buurt kinderen op straat spelen. Hoffelijkheid getuigt van intelligentie. Zuchten “geen probleem, ik ben toch verzekerd” niet.
Vanzelfsprekend is overdrijven ook hier uit den boze. Een voorrang van rechts opgeven omdat er toevallig een aantrekkelijke automobiliste van links komt, is misschien wat overdreven. Tegen topsnelheid een kruispunt oprazen omdat men “toch voorrang van rechts heeft” is dat ook.
Marc Baronheid