Eindredacteurs aller bladen, doe geen moeite meer. De Gouden Kop 2004, uitgereikt voor de beste kop boven een artikel in tijdschrift of krant, is toegekend. Hij gaat naar Steps Mechelen, niet toevallig een zusterblad van Knack. Steps had begin februari een interview met Toon Osaer, de woordvoerder van kardinaal Danneels, en boven dat stuk stond: ‘Wa paosde gao da de paos van ao paost?’ Weg, Gouden Kop. Tegen zoiets kan niemand op.
Geen mens in dit land die meer over homofilie, pedofilie, en condooms wordt geraadpleegd dan Toon Osaer. Het schijnen de enige vragen te zijn die men nog wil stellen aan een kardinaal, of aan vertegenwoordigers van het canonieke recht zoals Rik Torfs. Komt de kardinaal op tv, dan zal men hem zelden aan de tand voelen over het wonder op de berg Tabor, of over de diepere symboliek van het mostaardzaadje. Maar is er een pastoor die niet met zijn eigen kleinzoon mag trouwen, of een college waar de prefect geen condoomautomaat in de refter wil hangen… ho maar, dan heeft de kardinaal prijs.
In feite komt hij alleen graag bij Mark Uytterhoeven, voor wie hij gevoelens lijkt te koesteren waarvan het misschien het beste is dat niemand weet dat hij ze koestert, of hij moet daar weer verantwoording over afleggen. De kardinaal en Uytterhoeven zijn alletwee van de Ma-linwa. Op verzoek van Uytterhoeven had Danneels vooraf in Sint-Rombout een mis opgedragen om geluk af te smeken voor de derby tegen Racing. Nul-één verloren. Thuis! Tegen Racing! Dat is voor iemand met een geel-rood hart erger dan de dood met de strop.
Een faillissement? Ach alles went, daar drinkt geen Mechelaar een glas minder om. Degradatie? Pff, zijn ze gewoon. Ineens naar derde? Nu ja, in één jaar terug of in twee, daarop zal het niet aankomen. Aan de competitie moeten beginnen met min-negen punten? Niet gemakkelijk, maar moeilijk gaat ook. Maar thuis verliezen tegen de Racing!? Dat is de ultieme cata-strofe.
Dertienduizend man was er. In derde klasse. En zoals gewoonlijk waren er ook nu weer enkele fikse knokpartijen. Liefst 55 vechtersbazen werden gearresteerd. Tijdens de match was er zelfs een hooligan die de spelers op het veld te lijf ging. En hij kreeg snel navolging, want bij de goal van Racing was de kardinaal al half over de omheining geklommen vooraleer Toon Osaer hem nog in extremis kon terugtrekken: ‘Maar monseigneur toch! Wa paosde gao da de paos van ao paost?’
Danneels, die bij het doelpunt van Kris Slachmuylders een voorafgaande duwfout had gezien, bedaarde even tot ze vanuit het Racingvak begonnen te zingen van ‘Joos is van KV olé olé’. Toen was hij niet meer te houden. De kardinaal, voor de gelegenheid gehuld in een geel-rode kazuifel, stormde met de kop vooruit de Racingtribune binnen. Gevolgd door de rest van wat zich in Mechelen twee keer per jaar katholiek voelt.
Danneels had een kruisvormige steekdegen vanonder zijn kleed tevoorschijn getoverd, en kerfde en hakte driftig om zich heen. En in tegenstelling tot de man die hij op aarde vertegenwoordigt, was hij allerminst bereid om afgehouwen Racing-oren weer op hun plaats te bevestigen. Wroetend en worstelend baande hij zich een weg naar de harde kern van de groen-witte spionkop.
Rondom hem was het een pandemonium van vechtende Mechelaars. Buren timmerden met stokken en staven op elkaars hoofd, vaders kegelden hun afvallige zonen van de ‘gradins’, moeders rolden vloekend en krijsend met hun dochters door het stof. Slechts heel even sloegen groen-wit en geel-rood de handen in elkaar, om gezamenlijk een paar pelotons politieagenten op de vlucht te jagen, daarna gingen ze weer met des te meer overtuiging elkaar te lijf. Met telkens een briesende Danneels in de eerste linie. De kardinaal had zich in jaren niet meer zo geamuseerd.
Later die avond, in het aartsbisschoppelijk paleis aan de Wollenmarkt, mat hij de schade op. Zijn geel-rode kazuifel was op meerdere plaatsen gescheurd en met vrijzinnig bloed besmeurd, en van zijn kardinaalsstaf waarmee hij minstens vijfentwintig Racingers had verwond, bleef alleen wat kromgetrokken ijzer over. ‘Volgend jaar schroef ik er scheermesjes op’, snauwde Danneels zijn onthutste woordvoerder toe.
Om halfzeven de volgende ochtend hing de kardinaal al aan de lijn bij de Gazet van Mechelen. Wie de reportage had geschreven over de derby? En waarom die niet bij de Blindenbond stond ingeschreven? Danneels belde terstond Mark Van de Voorde op, de hoofdredacteur van Kerk en Leven, en gaf hem in woorden die weinig tegenspraak duldden te verstaan dat hij uiterlijk om negen uur op het paleis moest zijn. Met pen, papier en dictafoon. ‘We zullen ne keer een objectief verslag maken’, bulderde Danneels en gooide woedend de telefoon weer dicht. Daarna vroeg hij een verbinding met Rome aan. ‘Hoeveel kost Francesco Totti?’ viel hij meteen met de poort in Sint-Pieters toen hij de secretaris van de paus te pakken had. ‘Ge krijgt er Missé-Missé en Vonasek bovenop.’
Danneels had ondertussen ook uitgevist dat Serge Gumienny, de scheidsrechter van de dag voordien, bij Ford werkt, en het kostte hem exact één belletje naar de Christelijke Werkgevers om de kwaadwillige arbiter op de lijst van 3000 afgedankten te laten bijschrijven. Hierna voelde hij zich al iets beter. Schonk zich ondanks het vroege uur een stevige borrel in, en sprak zuchtend tegen een kruisbeeld aan de muur: ‘Optimum est pati quod emendare non possis.’
Toen belde de woordvoerder van Patrick Dewael met de mededeling dat de minister van Binnenlandse Zaken een wet voorbereidde om alle kerktorens in Vlaanderen, als te opvallende religieuze symbolen, te laten afbreken. De kardinaal keek twee tellen sprakeloos naar de hoorn in zijn hand, en brulde dan tot de verschrikte kabinetsmedewerker aan de andere kant: ‘De volgende keer dat hij gaat skiën, zal ik ervoor zorgen dat het niet bij één been blijft. En de eerste toren die we neerleggen, is die van de basiliek van Tongeren.’
Koen Meulenaere