Tegen oktober wil de federale regering knopen doorhakken over het loopbaaneinde en de sociale zekerheid. Weinig wijst erop dat dit ook zal lukken.
De voorzetten heeft Paars II intussen gegeven met de nota van minister van Werk Freya Van den Bossche (SP.A) over ‘Actief ouder worden’ en een werkdocument van minister van Sociale Zaken Rudy Demotte (PS) over ‘een nieuw sociaal contract’ voor de sociale zekerheid. Maar ondanks dat nijvere huiswerk zijn er weinig aanwijzingen dat liberalen en socialisten tegen oktober – mét of zonder de vakbonden en werkgevers – met doortastende maatregelen kunnen uitpakken voor het loopbaaneinde en de financiering van de sociale zekerheid. De twee werkstukken hebben totnogtoe de tegengestelde posities van de paarse coalitiepartijen en van de sociale partners vooral verstrakt.
Omdat ze er een regelrechte aanval op het brugpensioen in zien, hebben de vakbonden de 65 voorstellen van Van den Bossche om meer werknemers langer aan het werk te houden, beantwoord met een stakingsdreiging. Om dezelfde reden heeft PS-voorzitter Elio Di Rupo haar nota ‘een provocatie’ genoemd en ook binnen de regering is er weerwerk. Zo wijzen Demotte en minister van Pensioenen Bruno Tobback (SP.A) een pensioenmalus of financiële sanctie voor wie vervroegd met pensioen gaat, van de hand.
De nota van Demotte is al even controversieel. Voor de werkgeversorganisaties zijn de daarin opgenomen voorstellen om de sociale zekerheid anders te financieren ‘een regelrechte aanval op innovatieve bedrijven en de toekomstige werkgelegenheid’. Wordt Demotte binnen de regering niet teruggefloten, dan is dat voor de werkgevers ‘een breekpunt’. Dezelfde teneur heeft de VLD-kritiek dat Demotte de lastendruk binnen de werknemersgroep alleen maar verschuift en bij vernieuwende ondernemingen legt. De vakbonden daarentegen zijn wel positief omdat hij hun verzuchtingen over de welvaartsvastheid van de sociale uitkeringen en een ruimer financieel draagvlak voor de sociale zekerheid wil honoreren.
Opgewarmde kost
Het onvermogen van vakbonden en werkgeversorganisaties om in consensus het debat met de regering te voeren, wordt ook geïllustreerd door een rapport over de financiering van de sociale zekerheid dat op 12 juli in de Nationale Arbeidsraad (NAR) een fiat kreeg. Dat rapport is een antwoord op de vraag die Van den Bossche en Demotte in september vorig jaar aan de NAR stelden om met ‘structurele voorstellen’ op de proppen te komen. Maar dat doen de sociale partners niet. Negen maanden hebben ze nodig gehad om in een ’technisch’ document de bekende inzichten en toekomstverkenningen van het Planbureau, de Nationale Bank, de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, de Studiecommissie voor de Vergrijzing en van de administratie en parastatale instellingen van de Sociale Zekerheid nog eens op een rij te zetten.
Kern van de opgewarmde kost is dat de sociale zekerheid ongeveer een vijfde van de welvaart opslorpt en dat dit aandeel al een kwarteeuw gelijk blijft. Binnen het stelsel van de werknemers wordt op twee pijnpunten gefocust: de gezondheidsuitgaven wegens steeds zwaarder (van een kwart van alle sociale uitgaven in 1980 tot 35 procent in 2005) en met het stelsel van de werkloosheid worden alsmaar meer andere maatregelen zoals het tijdskrediet, dienstencheques en kinderopvang betaald. Hierdoor dient de helft van de sociale bijdragen van werkgevers en werknemers voor ‘solidariteitsuitgaven’ (het werknemersstelsel dekt bijvoorbeeld 94 procent van alle overheidsuitgaven in de gezondheidszorg).
Vakbonden en werkgevers gebruiken zodoende de NAR voor hun mantra dat een reële groei van 4,5 procent die Paars II jaarlijks voor de gezondheidsuitgaven toestaat, onhoudbaar is en dat deze groei niet alleen met bijdragen op lonen betaald kan blijven worden. Het gevolg van die inkomsten- en uitgavenpolitiek, aldus het rapport, is dat het ‘verzekeringsprincipe’ wordt uitgehold. Pensioenen en andere uitkeringen volgen sinds 1980 de loonevolutie niet meer. Gepensioneerden, werklozen en invaliden gaan er met andere woorden op achteruit omdat hun uitkeringen niet of veel te weinig worden aangepast aan de stijging van de welvaart. Voor een groot deel is het NAR-rapport dan ook een verkapte voorbereiding van het advies dat de sociale partners in 2006 aan de regering moeten geven om de sociale uitkeringen vanaf 2007 welvaartsvaster te maken.
Over nieuwe financieringsbronnen spreken vakbonden en werkgevers zich niet uit. Wel worden de simulaties opgerakeld die het Planbureau vorig jaar maakte over de effecten die gerichte lastenverlagingen en een verschuiving van de lasten op arbeid naar andere belastingen en bijdragen kunnen hebben op de werkgelegenheid en de financiering van de sociale zekerheid. Samengevat: een lastenvermindering voor lage lonen zorgt voor meer jobs en een verschuiving aan de inkomstenzijde van lasten op arbeid naar consumptiebelastingen kost veel banen. Wat het tweede betreft zijn een heffing op de toegevoegde waarde en een algemene sociale bijdrage (op alle inkomens) betere alternatieven.
Demotte neemt dat schema graag over voor zijn ‘nieuw sociaal contract’ en veegt zo meteen de suggestie van premier Guy Verhofstadt (VLD) – minder sociale lasten, meer btw-inkomsten voor de sociale zekerheid – van tafel. Die sociale zekerheid biedt volgens Demotte ‘een brede sociale bescherming tegen een redelijke prijs’, maar met de financiering zit het scheef. Tussen 1980 en 2003 nam het aandeel van de sociale lasten toe tot 76 procent en daalden de overheidstransfers naar 24 procent (zie tabel ‘Inkomsten sociale zekerheid’). Lastenverminderingen (ruim 5 miljard euro in 2005) en meer alternatieve financiering (6,7 miljard of 14 procent van de inkomsten, waarvan 95 procent komt van btw-ontvangsten) corrigeren deze verhoudingen enigszins. Maar de alternatieve compensatie is ‘niet voldoende om de vermindering van de overheidstussenkomst en de sterke verhoging van de gezondheidsuitgaven op te vangen’, aldus de NAR. De noodsignalen van het Planbureau en het Beheerscomité van de Sociale Zekerheid over nieuwe tekorten in de komende jaren geven de NAR gelijk (zie tabel ‘De kosten van een nieuw sociaal contract’).
Demotte probeert in zijn nota twee vliegen in één klap te slaan: een andere structurele financiering en meer werkgelegenheid. Het tweede luik vult hij in met een nog gunstiger fiscaal regime voor nacht- en ploegenarbeid (167.000 werknemers) dan begin dit jaar bij het nieuwe loonakkoord voor de privé-sector was afgesproken en met nieuwe lastenver- lagingen voor lage lonen en 50-plussers. Met dat laatste voorstel en een verplichte opleidingsinspanning van de werkgevers (0,5 procent van de loonmassa) breekt de PS-minister ook binnen in het debat over het loopbaaneinde.
De meerkosten bedragen ongeveer 2 miljard euro per jaar (waarbij Demotte al blij zal zijn dat de gezondheidsuitgaven tot 2010 maar met 4 procent per jaar stijgen) en zouden op diverse nieuwe manieren gedekt worden. Het lijstje bevat een bijdrage op de toegevoegde waarde (die vooral kapitaalsintensieve bedrijven met weinig werknemers treft en tot 1,9 miljard euro kan opbrengen), een deel van de fiscale terugverdieneffecten van de toename van de werkgelegenheid (440 miljoen; maar de NAR zegt net dat over die terugverdieneffecten heel weinig bekend is) en een modulering van de in 1994 onder Jean-Luc Dehaene (CD&V) ingevoerde bijzondere socialezekerheidsbijdrage (800 miljoen). Door die laatste bijdrage op alle roerende en onroerende (werknemers-) inkomens toe te passen en er zodoende een ‘bijzondere sociale bijdrage’ van te maken, komt Demotte in de buurt van de door vakbonden geprezen en de door VLD, MR en SP.A verguisde algemene sociale bijdrage.
Overigens zegt Demotte diverse keren in zijn nota dat hij meer gegevens nodig heeft om de impact van zijn voorstellen in te schatten. Komt daarbij de potpourri van tegengestelde meningen tussen de sociale partners en binnen Paars II over zowel het loopbaaneinde als de sociale zekerheid, en het is hoogst twijfelachtig dat er na de zomermaanden snel spijkers met koppen geslagen worden. Een al even grote vraag is hoe dat dan te rijmen zal zijn met een geloofwaardige begrotingsopmaak voor 2006 én 2007, zoals die eind vorige week door vice-premier en toekomstig partijvoorzitter Johan Vande Lanotte (SP.A) werd aangekondigd.
Patrick Martens