‘Ik val gewoon achterover van die prijzen’, zegt specialist Lieven Daenens wanneer hij de ramingen van de stukken uit de collectie Gillion-Crowet onder ogen krijgt. Met die verzameling werden in ons land voor het eerst successierechten afgelost. ‘Het Brussels Gewest is opgelicht.’
‘Als museumdirecteur mag ik geen prijzen plakken op kunstvoorwerpen, maar ik kan u met zekerheid vertellen dat deze stukken schromelijk overschat zijn’, zegt Lieven Daenens, directeur van het Designmuseum in Gent. ‘Het Brussels Gewest is opgelicht, en nog geen klein beetje.’
Vorig jaar aanvaardde de Brusselse minister van Financiën Guy Vanhengel (Open VLD) de art-nouveaucollectie Gillion-Crowet in ruil voor de ongeveer 22 miljoen euro successierechten die de erfgenamen van bouwondernemer Fernand Gillion verschuldigd waren. Dat gebeurde na een gunstig advies van de bevoegde federale commissie-Jacquij. Om de waarde van de collectie te bepalen, werden de 176 stukken – glaswerk, lamphouders, kandelaars, bronzen beelden, zilverwerk, keramiek, meubelen en schilderijen – eerst door Christie’s en Sotheby’s geschat op basis van een beschrijving. Later volgde een zogenaamde lijfelijke schatting, waarbij Sotheby’s de stukken controleerde op eventuele gebreken. Als uitgangspunt voor de waardebepaling werd telkens de laagste raming in aanmerking genomen.
Als nieuwe eigenaar gaf het Brussels Gewest de Gillioncollectie in bruikleen aan het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel. Nog voor de overeenkomst met het gewest rond was, had de directeur-generaal van dit federale museum, Michel Draguet, al afspraken gemaakt met zoon Roland Gillion over de presentatie van de stukken. Draguet kent de collectie trouwens door en door, want hij heeft ze uitvoerig beschreven in het boek L’Art Nouveau retrouvé – à travers les collections d’Anne-Marie Gillion Crowet (Skira, Milaan, 1999).
De schatters hebben zich duidelijk op dat boek gebaseerd, en hebben er zelfs fouten (?) uit overgenomen. Zo is er sprake van een bronzen kandelaar van Guillaume Van Strydonck (1861-1937), door Sotheby’s geschat op 60.000 euro. ‘Guillaume Van Strydonck was een schilder’, corrigeert Lieven Daenens. ‘Dat moet natuurlijk Léopold Van Strydonck zijn (1865-1938), van wie ons museum in 1990 een vergelijkbare kandelaar kocht. Daarvoor hebben we toen 65.000 frank (1611 euro) betaald aan een antiekhandelaar in art nouveau. Dat die fout niet is opgemerkt door de experts, pleit niet voor de grondigheid van hun studie.’
Er staat nog een slordigheid in het schattingsrapport: de Franse sierkunstenaar Antonin Daum (1864-1930) krijgt steeds de geboorte- en sterfdatum van zijn vader, waardoor hij zelfs na zijn dood nog vazen zou hebben gemaakt. Daenens: ‘Opvallend is ook dat bij de Medusa van Fernand Khnopff niet wordt aangestipt dat de handtekening in het marmeren voetstuk is gezet en dus niet in het brons. Bovendien is er een autografische afwijking (de h in de naam ontbreekt, nvdr).’
‘RIDICULE BEDRAGEN’
Daenens beweert niet dat de stukken uit de collectie-Gillion minderwaardig zijn. ‘Zeker niet, de meeste zijn topstukken. De siervoorwerpen van Emile Gallé, om maar één bekende naam te noemen, zijn goede Gallés. Maar in het Kunstpreis Jahrbuch en op het internet kun je zien dat de betere stukken van Gallé nooit dergelijke prijzen halen op veilingen, zelfs niet half zoveel. Christie’s raamt de Zeepaardjes-vaas van Gallé op 1 miljoen euro; Sotheby’s komt op 700.000 euro uit. Die bedragen zijn zo ridicuul dat ik haast niet kan geloven dat ze afkomstig zijn van experts van Sotheby’s en Christie’s.’
Dan is er nog dat andere topstuk uit de collectie, de Maléficia van de Brusselse goudsmid en beeldhouwer Philippe Wolfers, een Medusa van rood marmer met ivoren slangen rond het hoofd. Daenens weet uit goede bron dat dit beeld in 1995 voor nog geen 5 miljoen frank (minder dan 125.000 euro) is verkocht aan het echtpaar Gillion-Crowet. Nu schat Christie’s de waarde op 1,4 miljoen euro, Sotheby’s op 1,15 miljoen euro.
Deze Maléficia werd geen eigendom van het Brussels Gewest. Omdat de raming van de totale waarde van de collectie hoger lag dan de verschuldigde successierechten, nam Gillion elf werken uit de collectie terug. Daarvan heeft hij er daarna acht geschonken, op voorwaarde dat de ondeelbaarheid van zijn collectie gegarandeerd zou worden en het beheer in handen zou blijven van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. De drie overblijvende kostbare topwerken, waaronder Maléficia, zal het museum nu aankopen tegen de geraamde prijs. ‘Dat kun je dus moeilijk een geste van een mecenas noemen’, aldus Daenens.
Tiny Esveld van de gelijknamige galerie in Rijkevorsel is gespecialiseerd in de handel in Frans art-nouveauglas van onder anderen Gallé en Daum. ‘De meeste vazen die op veilingen opduiken, behoren tot de massaproductie van Gallé en zijn schappelijk van prijs’, zegt Esveld. ‘Topstukken zijn moeilijk te vinden. Als ze opduiken, gaan de prijzen vanaf 15.000 euro tot zowat 150.000 euro. Onlangs is er een vaas, Rose de France, van Gallé geveild voor 180.000 euro. Ik vond ze zelf niet zo mooi, maar het is wel een van de hoogste prijzen van de laatste jaren. Voor een prachtig topstuk behoort een prijs tot 250.000 euro wel tot de mogelijkheden. De collectie-Gillion bevat natuurlijk veel topstukken. Een raming van 700.000 euro voor een vaas van Gallé, zegt u? Dat zijn bedragen die ik nog nooit heb gehoord.’
Andere handelaars met kennis van zaken weigerden openlijk commentaar te geven ‘om deontologische redenen’ of uit schrik ’tegen schenen te schoppen’. Zeker is wel dat bij een eerdere waardebepaling voor een schenking van Hortameubelen de prijzen minstens twee keer lager uitvielen dan de bedragen die op de armstoelen en de tafel van Victor Horta uit de collectie-Gillion-Crowet werden geplakt.
Ook Werner Adriaenssens, art-nouveauexpert in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (KMKG) in het Jubelpark in Brussel, schrikt van de bedragen die in aanmerking werden genomen bij de overdracht van de collectie aan het Brussel Gewest. ‘Wat de werken van Philippe Wolfers betreft, kan ik u verzekeren dat geen enkel object tot nog toe de bedragen haalde die in het schattingsdossier werden gehanteerd. Dergelijke prijzen zou ik ook nooit voor een aankoop in het KMKG kunnen verantwoorden.’
Behalve siervoorwerpen en beelden bevat de collectie ook veertien schilderijen van symbolistische schilders zoals Khnopff, Jean Delville en Xavier Mellery. Conservator Robert Hoozee van het Gentse Museum voor Schone Kunsten, dat zich specialiseert in negentiende-eeuwse schilderkunst, vindt de ramingen voor de schilderijen in de collectie-Gillion aanvaardbaar. ‘Het is heel moeilijk om een topwerk van een gewilde artiest als Khnopff te schatten’, zegt Hoozee. ‘Maar als ik zie wat een Theo Van Rysselberghe in 2005 bij Christie’s haalde (2,6 miljoen euro, nvdr) en wat wij zelf jaren geleden al voor een Khnopff betaalden, lijkt de raming van Sotheby’s me niet abnormaal hoog.’
SOTHEBY’S PLEIT ONSCHULDIG
Als Daenens stelt dat het Brussels Gewest gerold is, wat is dan de rol van de veilinghuizen in het verhaal? Na contact met Sotheby’s Londen, dat de definitieve schatting heeft gemaakt, hing plots Hubert d’Ursel, algemeen directeur van Sotheby’s België, aan de lijn. ‘De taxatie is gebeurd door een groep specialisten uit Londen, bestaande uit experts op het gebied van art nouveau, toegepaste kunsten en symbolistische schilderkunst. Dat gebeurde in opdracht van de federale overheid (de factuur is echter betaald door Roland Gillion, nvdr). Wij hanteren een tiental criteria, zoals de laatste prijzen van vergelijkbare stukken op de markt, de staat van het werk, de zeldzaamheid en de historiek. Als het werk bijvoorbeeld deel uitmaakt van een beroemde collectie, of eigendom is van een beroemde persoon, verhoogt dat de prijs. Ook de toegenomen interesse voor art nouveau heeft een invloed op de prijs’, aldus d’Ursel. ‘U moet ook weten dat een taxatie voor een veiling altijd lager is dan voor een privétrans-actie tussen twee personen. Een stuk met een geschatte veilingprijs van 1000 euro zal op Tefaf, de antiekbeurs in Maastricht, dubbel zo hoog geprijsd staan. Ook de omvang van de collectie drijft de prijs op. Bij de taxatie van een geïsoleerd stuk zullen we iets lager uitkomen.’ De vraag om bepaalde uitzonderlijke prijzen voor individuele stukken te verklaren, wordt door d’Ursel afgeblokt: ‘Op details over specifieke stukken kan ik niet ingaan.’
Na aandringen blijkt ook Sotheby’s Londen niet op de taxatie van concrete stukken te kunnen of willen reageren. ‘Als Hubert niet in staat was om u details te geven, kan ik u jammer genoeg ook niet helpen’, verontschuldigt perswoordvoerster Poni Ujlaky zich.
Duidelijk is wel dat de verzameling Gillion-Crowet geen historische collectie is. Ook de vergelijking met de Tefafprijzen loopt mank: handelaars op de internationale antiekbeurs in Maastricht moeten de hoge kosten voor hun stand en de verzekering doorrekenen in hun verkoopprijs.
De prijs op de antiekmarkt is ‘wat de zot ervoor wil geven’, zeggen ze in Brussel. Hopelijk behoren de openbare musea en de overheid niet tot die categorie.
DOOR ERIC BRACKE