Samenwerking tussen scholen kan verschillende vormen aannemen.
De voorzitters van de democratische partijen moeten nog even wachten op een discussietekst van Marleen Vanderpoorten (VLD) over een ‘hertekening van het onderwijslandschap’. De minister blies vorige week een gesprek af. Het conflict over de uitstapleeftijd van de leerkrachten had de sfeer te veel vertroebeld. Maar ze blijft bij haar voornemen om een op leerlingen en scholen afgestemde financiering aan meer samenwerking te koppelen, zonder aan de vrije schoolkeuze te raken. Daarbij komen de prioriteiten steeds meer bovendrijven. Ze zijn ook af te leiden uit de Septemberverklaring van Vlaams minister-president Patrick Dewael (VLD) en een tussenkomst van secretaris-generaal Georges Monard vorige week in de commissie Onderwijs van het Vlaams parlement.
Er is het aloude probleem van de onderfinanciering van het basisonderwijs, waarvan ook wordt ingezien dat het bestaan van drie onderwijsnetten en te kleine scholen op vele plaatsen tot versnippering van de middelen leidt. Verder is er de uitdaging om het technisch en beroepsonderwijs op een beter niveau te tillen, met noodzakelijke en vaak dure investeringen in uitrusting en infrastructuur. Een derde prioriteit is de penibele situatie van concentratiescholen met veel allochtone en kansarme leerlingen. Zij kunnen nu op meer mankracht rekenen, maar niet op bijkomende werkingsmiddelen. In dat verband werkt Vanderpoorten aan een gelijkekansendecreet, met een nieuwe regeling voor de omstreden aanvaardingsplicht.
In hun eerste oordeel over de studie van Deloitte & Touche gaven de onderwijskoepels intussen een aantal voorzetten. Het minst verrassend en het meest terughoudend blijft het katholieke onderwijs. ‘Samenwerking is voor de Guimardstraat geen probleem. Dat bewijst de praktijk’, herhaalt kannunik André De Wolf. ‘Maar ze mag niet worden opgelegd. De eigenheid van ons pedagogisch project is essentieel.’
ARGO-voorzitter Peter Steenhaut wil zich met het gemeenschapsonderwijs ‘engageren in een netwerk van open en pluralistische scholen’. Hij richt zich tot gemeente-, provincie- én vrije scholen. Concreet denkt hij aan samenwerking rond leerplanontwikkeling, ‘unieke’ studierichtingen, investeringen in didactische en hoogtechnologische uitrusting, en sportinfrastructuur. De onderwijssecretariaten van het gemeentelijke en provinciale onderwijs gaan mee in die richting, maar wachten ook op de uitkomst van het aangekondigde debat over de kerntaken van de Vlaamse overheid en de lokale besturen. Het officieel gesubsidieerde secundair onderwijs noemt zichzelf vooral een ’technisch en beroepsnet’. In het officiële basisonderwijs is volgens Eddy Dewaele van het OVSG een centrale rol weggelegd voor steden en gemeenten.
DE ROL VAN REGISSEUR
Minister Vanderpoorten loopt zelf al enige tijd rond met het idee om gemeenschaps-, gemeente- en provinciescholen in één koepel samen te brengen. CD&V-parlementslid Luc Martens gaat een stap verder. In een discussietekst heeft hij het over één net, waarbij de ARGO verantwoordelijk wordt voor het officiële secundair onderwijs en het openbare basisonderwijs een zaak van de steden en gemeenten wordt. Martens zoekt inspiratie in Nederland en Denemarken. Hij merkt dat er in het gemeentelijke basisonderwijs (in 247 van de 308 Vlaamse steden en gemeenten) veel beweegt. In Mechelen bijvoorbeeld heeft burgemeester Bart Somers (VLD) het stedelijke onderwijs aan het gemeenschapsnet overgedragen. In Antwerpen noemt schepen Kathy Lindekens (SP.A) het stedelijke kleuter- en lager onderwijs dan weer ‘een kerntaak van de stad’. Elders verdelen gemeentelijke en vrije basisscholen de leerlingen.
Volgens Martens wegen de budgettaire problemen van de steden en gemeenten daarbij te veel door. Hij beschouwt de gemeente als ‘het niveau bij uitstek voor het officiële basisonderwijs’. Dat moet ook de vrije schoolkeuze waarborgen. Hij stelt een nieuwe organisatieformule voor, die vergelijkbaar is met het gemeenschapsonderwijs. Het officiële basisonderwijs zou niet meer rechtsteeks van het gemeente- of stadsbestuur afhangen, maar een autonome inrichtende macht krijgen, met een grote bestuurlijke betrokkenheid van de ouders en de plaatselijke gemeenschap. Dat maakt het officiële basisonderwijs los van de lokale politiek. Tegelijkertijd krijgt het stads- of gemeentebestuur ‘een regierol’ voor alle basisscholen in verband met bijvoorbeeld het leerlingenvervoer, het non-discriminatiebeleid of het beheer van gebouwen en infrastructuur. In het kielzog van de studie van Deloitte & Touche wijst Martens nog op een belangrijk aspect: ‘Een gemeente of stad die onderwijs als een openbare dienst aan de gemeenschap levert, moet daarvoor de nodige financiën van de Vlaamse overheid krijgen.’