In ons land worden momenteel ongeveer 155.000 schoolkinderen gepest. Dat is één kind op vijf. Wat wordt er konkreet aan gedaan ?
KATIA is twaalf. Ze wordt gepest op school. Al jaren. Ze mag nooit meespelen en bij de gymles botst er wel altijd eentje keihard tegen haar aan. Ook met de enige vriendin die ze in haar eigen buurt heeft, gaat het moeilijk. Katia verdraagt niet dat die ook met andere kinderen speelt. Ze denkt ook dat haar vriendin haar stom vindt. Als er een spel gedaan wordt dat ze niet graag doet (of niet goed kan), durft ze dat niet te zeggen. Ze verzint dan dat ze moet eten, of huiswerk maken. Of ze zegt dat ze buikpijn of hoofdpijn heeft. En ze gaat naar huis. Aan haar ouders vertelt ze niets meer, want die reageren zeer emotioneel. Ze gaan klagen bij de ouders van de pestkoppen en dat maakt alles nog erger. Maar haar ouders zeggen dat ze anders ook niet weten wat ze moeten doen. Hoe kunnen ze hun kind beschermen ?
Voor haar ouders is het een raadsel waarom de kinderen op school Katia een stomme trut vinden. Katia is een mooi, beleefd (té beleefd ?) meisje dat zonder moeite hele goede rapporten haalt. Misschien wordt ze daarom gepest ? Dat weet ze niet. Ze heeft, zegt ze, al alles geprobeerd. Snoep uitgedeeld, andere kleren gedragen, opzettelijk fouten gemaakt bij toetsen. Maar het helpt allemaal niets. Ze wil wel naar een andere school, maar denkt dat dat niet helpt. Gepest wordt ze toch.
Katia bestààt, ook al heet ze anders. Want ze wil niet dat iemand weet hoe erg ze wel gepest wordt. Ze is één van de 155.000 andere schoolkinderen in ons land die zo wijzen onderzoeken uit geregeld getreiterd, uitgelachen, uitgesloten worden. Dat één op vijf kinderen gepest worden, vormt voor Katia en al haar lotgenoten maar een schrale troost. Maar het wijst op de ernst van het probleem, zegt Luc Waes, direkteur van Ten Desselaer, een school voor Buitengewoon Secundair Onderwijs (Buso) in Bierbeek. De school werkt sinds kort gericht tegen pesten. Behalve de klastitularissen is Marie-Jeanne Donny de spilfiguur. Ze heeft een regentaatsdiploma, maar koos bewust de (lager betaalde) baan van opvoedster omdat ze de opvang van kinderen zo belangrijk acht. Kinderen die het éven niet meer aankunnen of problemen hebben, kunnen bij haar terecht. Ze heeft op school een eigen kantoor, dat privacy biedt voor wie opvang wenst.
– LUC WAES : Pesten is een volgehouden, gericht plaaggedrag. Iedereen die met kinderen en jongeren bezig is, weet dat het gebeurt en probeert er iets aan te doen. Maar een aktie opzetten, dat is een stap verdergaan. Voor mij is elke vorm van geweld onaanvaardbaar op school. Je schrikt wel als je van kollega’s hoort hoe kinderen tot de rand van zelfmoord worden gepest. Als ouders melden dat er op je eigen school wordt gepest, moet je iets doen.
– MARIE-JEANNE DONNY : We observeerden gericht wat er gebeurde : in de pauze, in de eetzaal, in de klassen. Het komt erop aan geen spoken te zien. Plagen, elkaar duwen is niet pesten. Je moet kijken wat er rond dat groepje gebeurt. Je moet ook elke leerling goed in het oog houden. Staat een kind vaak alleen ? Blijft het in de pauzes dicht bij de leerkrachten ? Voelt het zich goed ? Klaagt het vaak over buikpijn, hoofdpijn ?
Onze leerlingen zijn erg spontaan en reageren snel en emotioneel. Ze komen vlug problemen melden. Via het leerlingenparlement en het ouderkomitee worden ook misstanden gesignaleerd. En aan de leraren werd gevraagd goed uit te kijken, want veel pesten gebeurt in de klas. Zogezegd per ongeluk.
– WAES : Veel van onze leerlingen hebben negatieve ervaringen achter de rug. Typerend is hun zwak zelfbeeld, hun gebrekkig zelfvertrouwen. Zo’n kind voelt zich niet goed en dat lokt agressie uit. Tegen zichzelf : ik ben niets waard, pest me maar. En tegen anderen : door te pesten word ik sterker, moeten ze rekening houden met mij. Dat verklaart waarom een pester ook gepest wordt en een slachtoffer vaak niet helemaal zonder schuld is. Een klas is een groep. Pestgedrag verstoort de groep. Helaas reageert de groep niet tegen de dader maar kiest vaak uit angst om zelf gepest te worden partij tegen het slachtoffer. Daardoor ontstaat er weer wat samenhorigheid, maar wel ten koste van het slachtoffer dat nu helemaal alleen staat.
– DONNY : Alles bij elkaar gaat het om een twaalf procent leerlingen die zich niet goed voelen. Daar moet iets aan gedaan worden. Waarbij de pester straffen en het slachtoffer in bescherming nemen, maar een heel tijdelijke oplossing is.
– WAES : Een aantal principes proberen we in onze schoolkultuur in te bouwen : liefde en aandacht plus duidelijkheid en struktuur. De ouders maar ook de school moeten die geven ; en zeker een school voor buitengewooon onderwijs. Onze klasgroepen zijn kleiner, dus kunnen we gemakkelijker die extra aandacht geven. Ook in ons lessenpakket proberen we via de lessen van Leefsleutels te werken aan sociale vaardigheden en zo ook aan de oorzaken van pestgedrag. In een kleine school waar individueel gewerkt wordt, zijn leerlingen niet anoniem en dat voorkomt heel wat pesten.
Wél moeten alle leerkrachten alert zijn, gevoelig voor het probleem. Leerkrachten kunnen pesten onbewust in stand houden of zelfs uitlokken. Een gepest kind is overstuur en kan niet leren. Zo’n kind wordt gemakkelijk als storend ervaren en soms door de leerkracht geweerd of gestraft. Daardoor wordt het kind dubbel geslachtofferd.
Hoe boeiender de les, hoe minder kans op pestgedrag. Pesten is soms een uitweg om saaie lessen te storen. Het loont : de les stopt en niet het pestgedrag, maar de negatieve reaktie van het slachtoffer wordt gestraft.
– DONNY : Vandaar ons systeem. Leerkrachten kunnen kinderen preventief uit de klas sturen. Niet als straf, maar om het kind te helpen. Dat wordt duidelijk gezegd : naar de opvang gaan, is geen falen maar een hulp.
– WAES : Om misbruiken te voorkomen, wordt het gemiste klaswerk later ingehaald en dat gaat best als het kind gekalmeerd is.
– DONNY : Dat is dan mijn taak. Zo’n kind komt overstuur binnen en mag zijn of haar verhaal vertellen. Daarna brengen we samen struktuur in dat verhaal door vragen en antwoorden. Ik noteer ook wat het kind zegt. Dat helpt : voor het kind is het duidelijk dat er echt geluisterd wordt. Voor mij omdat notities nemen een impulsieve reaktie uitsluit.
Pas dan proberen we samen een oplossing te vinden. Er wordt niets gedaan zonder toestemming van het kind. Ik zal wel heel duidelijk stellen dat elk verhaal twee kanten heeft. Soms stormt de pestkop ook binnen, want die ziet dat gesprek als “klikken”. De pestkop mag ook zijn verhaal kwijt. Dan is er al een vorm van gesprek. Ze horen elkaars verhaal. Dan is het belangrijk te tonen en te zeggen : ik vind je tof, maar je gedrag accepteer ik niet. Want daar gaat het om. Dat gedrag moet veranderen, het kind niet. De gepeste moet leren zeggen : stop. De pestkop moet weten wat voor verschrikkelijke dingen hij doet. Anders blijft de pestcirkel draaien.
Ook als het probleem bij de leraar ligt, praat ik met de leraar : ik ben de intermediair, maar wel gesteund door de direkteur.
– WAES : Leerlingen zullen veeleer bij mij komen klagen als ze zich door leraren benadeeld voelen. Dan zal ik ook luisteren, hun klacht ernstig nemen en struktuur bieden. Leraren hebben het niet gemakkelijk en zijn ook niet onfeilbaar. Een gesprek kan al veel oplossen. Toch zal ik leraren nooit afvallen, dat kan niet. Ik probeer het gedrag van de leerkracht voor de leerling te verduidelijken en de leerling te laten aanvoelen waar hij fout zit. Als de leerkracht fout is, zal ik dat nadien met hem of haar bespreken. Leerkrachten mogen boos worden en in de fout gaan, als ze het nadien met de leerling kunnen goedmaken, groeit vaak een sterkere band.
Nogmaals, aantrekkelijke lessen vermijden veel problemen. Prestatie is belangrijk, maar is niet het enige doel. Trouwens : als kinderen zich goed voelen, gaan de prestaties vanzelf omhoog. Maar een pestvrije school bestaat niet. Het is zo menselijk om het eigen ongenoegen op een zondebok af te schuiven. Hoeveel volwassenen doen dat niet ? “
Dat alles wordt bevestigd door Agnes Claeys, onderdirekteur van het Paridaensinstituut in Leuven. De school werkt sinds drie jaar heel bewust rond pesten. Het startpunt was een enquête, die leraren met leerlingen van de leerlingenraad uitwerkten.
– AGNES CLAEYS : De leerlingen hebben de enquête in de klassen voorgesteld en verdedigd. De respons was enorm. Maar we schrokken wel even van de cijfers : 16 procent zei dat ze ooit gepest waren. En van die groep zag 96 procent alleen maar negatieve gevolgen van dat pesten. De uitspraak je wordt er meer weerbaar door werd maar door vier procent aangehaald.
De vragenlijst bij de leraren leerde ons dat ze het probleem zagen, maar hoe er moest opgetreden worden was niet voor iedereen duidelijk. “
Met die gegevens in handen begon een groep leraren in de schoolvakantie lessen uit te werken per niveau. Bij het begin van het schooljaar hield de klasleraar in elke klas een gesprek rond pesten. Lerares godsdienst Kris Van Dyck en haar kollega technologische opvoeding Simonne Peeters werkten daaraan mee.
– KRIS VAN DYCK : We moeten het probleem in zijn juiste proportie zien. Anders schiet de aanpak naast het doel. We werken met een lessenpakket, Leefsleutels, waarbij de leerlingen bijvoorbeeld eigen konkrete klasregels opstellen. Daarin kunnen ze onder meer vastleggen dat pesten niet kan. En bespreken wat de klas doet als het wel gebeurt. Maar dat vraagt om een voortdurende evaluatie én een klas die wil meewerken. In een klas waar veel rivaliteit is, wordt het biezonder zwaar.
– SIMONNE PEETERS : Subtiel pesten is ook moeilijk te detekteren. Uitlachen kan al via blikken. Uitsluiten bij groepswerk kan je wel voorkomen : door de mogelijkheid open te laten dat iemand alleen kan werken, door groepen aan te duiden. Maar daarmee is het probleem niet opgelost. Want een kind dat altijd alleen werkt, hoort er net zo goed niet bij. Pesten kan de gepeste brengen tot de reaktie : ik heb niemand nodig. En dàt is in elk geval niet waar. Elk mens heeft andere mensen nodig.
– VAN DYCK : Het probleem zit ook bij twee mensen. De gepeste moet geholpen worden voor zichzelf op te komen. De pestkop leren we inzien wat hij of zij aanricht.
– CLAEYS : We werken langs verschillende kanalen. Preventief door er in de klas rond te werken. In de lessen zelf kan er over gepraat worden. Maar wie echt gepest wordt, is meestal niet sterk genoeg om dat in de klas te bespreken. Vandaar dat er ook vertrouwenspersonen moeten zijn. Pesten kan, moet zelfs, gemeld worden bij de direktie of bij onverschillig welke leerkracht.
Met de gepeste leerlingen wordt overlegd wat er aan gedaan wordt. Willen ze niets doen, dan stellen we voor om na twee weken weer te praten. Komen ze niet spontaan terug, dan spreken we ze zelf aan.
– VAN DYCK : Als het probleem bekend raakt, zijn er wél mogelijkheden. Een korte waarschuwing kan de pestkop doen ophouden, omdat er dan een duidelijk signaal komt dat de school dat gedrag niet neemt.
– CLAEYS : We proberen steeds aan te sturen op een gesprek met een kleine groep betrokkenen. De pester en de gepeste uiteraard, maar ook de leerlingen die het probleem signaleerden of die een leidersrol vervullen. Het gaat er dan om dat leerlingen elkaar leren respekteren zoals ze zijn. In het gesprek wordt er een beroep gedaan op de andere leerlingen om op te komen voor de gepeste leerling.
– Dat klinkt mooi, maar lukt het altijd ?
– VAN DYCK : Als de pestkop zijn gedrag niet wil veranderen, kan je een beroep doen op de ouders. Maar als die geen enkel probleem zien, ben je tamelijk machteloos.
– CLAEYS : We zorgen ervoor dat de leerlingen zoveel mogelijk kunnen kiezen bij wie ze in de klas zitten. Een kind dat een groep vriendinnen heeft, wordt niet zo gauw gepest. Maar sommigen slepen het mee vanuit de lagere school en kunnen pas weer vrij ademhalen in de hogere klassen als het gepest vanzelf ophoudt. Ondertussen heeft hun zelfvertrouwen, hun zelfbeeld er wel erg onder geleden. En dat mag niet. Een school moet daarom alert blijven. Ze doet meer dan leerstof doorgeven, ze begeleidt leerlingen in hun persoonlijke ontwikkeling. “
Zelfs als morgen alle scholen er aandacht aan schenken, blijft pesten een moeilijk uit te roeien probleem. Een kind leeft namelijk in verschillende werelden tegelijk. In sportklubs wordt ook gepest, zegt Rien. Ze herinnert zich één geval heel duidelijk. Ondanks het gepest wilde de jongen niet opgeven, maar reageerde zo agressief dat hij aan de deur werd gezet. Daar werd het slachtoffer dus weer gestraft.
De Chiroleiders Bart, Christophe en Nele herkennen dat verhaal wel. Het zijn altijd dezelfden die komen klagen, dat worden leiders ook beu. Elke vergadering kost hen zo’n tien uur werk, dan wil je dat het leuk is, niet dat de groep in ruzie ligt.
– BART : De jeugdbeweging is geen school. Als de kinderen het niet leuk vinden, als ze systematisch worden uitgesloten, blijven ze weg.
– CHRISTOPHE : Maar dan zijn we eigenlijk mislukt : groepsvorming is een taak van de leiders. Jeugdbeweging berust op een solidaire groep waarin iedereen meetelt.
– NELE : Daar doen we ook iets aan. Via spelletjes om elkaar te leren kennen, om kliekvorming te vermijden, bijvoorbeeld. Je kan veel voorkomen. Bij een spel niet altijd de groepsleden laten kiezen, want dan blijven altijd dezelfde over. We moeten de leden leren dat Chiro ook betekent de zwakkere helpen, iedereen respekteren.
– BART : Bij de kleinsten en daar vooral wordt gepest kan kordaat optreden al veel helpen. Ze willen namelijk de leider te vriend houden. Maar het probleem ligt dieper. Vandaar dat we bij de Chiro veel praatmomenten inlassen. Dat wordt soft gevonden, maar het helpt. Zeker bij pesten. Dat wordt ons vaak gesignaleerd door ouders en op kamp via de brievenbus. De hoofdleider roept dan de leiding bij elkaar, want het is een probleem van de héle groep. Vaak helpt het als we de harde kern van de pesters uit elkaar halen. In uiterste nood lichten we de ouders in. Maar het is in de eerste plaats een taak van de leiders. Maar die zien ook niet alles, willen niet alles zien.
– NELE : Op ons jongste kamp ging maar zeventig procent mee. Waarom vragen we niet waarom de anderen thuisbleven ? Tenslotte zijn die tien dagen het hoogtepunt van het jaar. “
Sportklub, school, buurt, jeugdbeweging : waar kinderen samen zijn, wordt gepest. Eén ding staat vast : pesten is een vorm van oorlog voeren, waarbij iedereen verliest. Het is een aanslag op iemand die zwakker is. En die daarvan heel lang de gevolgen draagt.
Katia zelf zou graag één enkele keer de moed willen hebben om de pestkoppen van antwoord te dienen. Eén enkele keer maar. Morgen misschien.
Misjoe Verleyen
Met dank aan Buso Ten Desselaer, Paridaensinstituut, Bart, Christophe, Nele, Rien, alle ouders en kinderen die hun verhaal vertelden en vooral aan Emmily, Inge, Katrijn en Marianne.
Waar kinderen bijeen zijn, wordt gepest.
Staat een kind vaak alleen ? De oplossing begint bij observeren.
Luc Waes en Marie-Jeanne Donny : “Een gesprek lost veel op. “
Agnes Claeys, Simonne Peeters en Kris Van Dyck : “Een aktie helpt, maar ze mag niet eenmalig zijn. “