William Sutcliffe trok ooit zelf als rugzaktoerist naar India. Hij keerde er terug, observeerde zijn voormalige leeftijdgenoten en zag vooral angst en arrogantie. “Ben je ervaren?”: hilarisch en scherp.
Het bluffen over verre vakantiebestemmingen is niet langer het monopolie van goed verdienende dertigers. Ook schoolverlaters staan tegenwoordig bloot aan een behoorlijke sociale druk om in het jaar vóór ze naar de universiteit of hogeschool gaan een reis naar een exotische bestemming te maken. Het meest favoriete reisdoel is India. Jaarlijks trekken tienduizenden Europese tieners met een rugzak door het Indiase subcontinent, vermagerd door de constante diarree, gechoqueerd door de alomtegenwoordige armoede, gefascineerd door handige goeroes, yogi’s en andere religieuze oplichters, en altijd op zoek naar elkaars gezelschap. De 28-jarige Engelse auteur William Sutcliffe was ooit een van hen. Jaren na zijn eerste trip naar India keerde hij er terug, met de bedoeling het gedrag van de schoolverlaters van nu te observeren. Het resultaat is de uitermate hilarische roman “Ben je ervaren?”, die in het Verenigd Koninkrijk een bestseller werd.
Sutcliffe verhaalt hierin de wederwaardigheden van de negentienjarige Dave. Daves beste vriend James is met enkele makkers naar Azië vertrokken en heeft zijn aantrekkelijke vriendin Liz in Londen achtergelaten. Dave en Liz raken zeer goed bevriend en besluiten samen drie maanden naar India te gaan. Liz raakt al snel volledig in de ban van het land en vooral van andere rugzaktoeristen, maar Dave vindt het er afschuwelijk en van zijn heimelijke bedoeling Liz te verleiden, komt niets terecht. Ondanks alle tegenslagen houdt hij vol, zodat uiteindelijk ook hij met trots kan beweren dat hij ervaren is en “het” gedaan heeft: een reis door een derdewereldland. Het levert hem een massa anekdotes op en een gunstige aantekening op zijn curriculum vitae.
Toen Sutcliffe niet langer zelf een rugzaktoerist was en zijn voormalige leeftijdgenoten met distantie kon observeren, viel hem vooral op hoe arrogant ze zich eigenlijk gedragen in het land waarvoor ze zoveel bewondering zeggen te hebben.
William Sutcliffe: De meesten zijn niet zozeer nieuwsgierig als wel bang, en die angst is in wezen niets anders dan de keerzijde van hun arrogantie. Ze doen alsof ze precies weten hoe ze zich in een land als India moeten gedragen: bedelaars afsnauwen, taxichauffeurs commanderen en handelaars intimideren, en met dat brutale gedrag maskeren ze hun eigen ongemak in dit voor hen zo vreemde werelddeel. Ik weet niet hoe het er in andere Europese landen toegaat, maar in Engeland bestaat in ieder geval een stevige sociale druk om in de lange periode tussen het behalen van het humanioradiploma en het begin van de universitaire studie, een reis te maken. Op zich is dat geen slecht idee, maar zo’n maandenlang verblijf in het buitenland zou pas nuttig zijn wanneer het plaatsvindt in een land met een niet al te verschillende cultuur.
Dave gaat weliswaar enkele maanden als ober in Zwitserland werken, maar Zwitserland geldt nu eenmaal als saai en niet als “hip”, zodat hij al zijn geld opspaart en in zijn vrije tijd nergens naartoe gaat. Hij had wat van het land kunnen zien, contact zoeken met Zwitsers, een van de talen leren en zo echt wat van zijn verblijf kunnen opsteken. De rugzaktoeristen in India zijn niet in staat het land te leren kennen, omdat India een cultuur heeft die zozeer verschilt van de Europese dat er tussen deze jongeren en de Indiërs geen echte communicatie tot stand kan komen. Die cultuurkloof kan overbrugd worden, maar dat kost een zekere mentale inspanning en daarvoor zijn de rugzaktoeristen te jong en bovendien te zeer met zichzelf bezig.
En dus wordt India niets meer dan een decor waarin ze zich bewegen?
Sutcliffe: Zoiets. Daarom klitten rugzaktoeristen altijd bij elkaar in dezelfde steden en hotels. Voormalige klasgenoten roepen weliswaar voortdurend dat het toch zo’n enorm toeval is dat ze elkaar in Delhi, Bombay of Goa tegenkomen, maar aangezien ze allemaal dezelfde gids raadplegen – die ze overigens eerbiedig Het Boek noemen -, is daar niets toevalligs aan. Vanwege het gebrek aan contact met de bewoners van het land plooien de rugzaktoeristen zich geestelijk op zichzelf terug. India wordt dus het land “waar je jezelf pas echt leert kennen”. Ik geef toe dat het voor een negentienjarige best een intense ervaring is een week doodziek moederziel alleen in een smerige hotelkamer te liggen of zich vies, hulpeloos en verlaten te voelen in een vreemde miljoenenstad. Maar de vraag is of je daarvoor per se naar het andere eind van de wereld moet reizen, en vooral wat het met de Indiase cultuur te maken heeft.
De rugzaktoeristen vinden nochtans dat ze zeer begaan zijn met de armoede in de derde wereld. Ze willen die met eigen ogen aanschouwen en verwijten anderen juist hun materialistische oogkleppen.
Sutcliffe: Toch geeft dat medeleven me een wrang bijsmaakje. Ze profiteren namelijk volop van het feit dat westers geld in India veel meer waard is dan hier. Het bedrag dat ze per dag uitgeven, mag volgens Europese maatstaven een schijntje zijn, voor de gemiddelde Indiër is het nog altijd een smak geld. Het bijzondere aan het spirituele India is niet dat je er ongestoord kan “blowen”, het bijzondere is dat de hasj er zo goedkoop is dat zelfs de grootste westerse armoedzaaier het zich kan veroorloven de hele dag “stoned” naar het plafond te liggen staren. WatDave, Liz en hun Engelse kennissen dan ook twee weken lang doen. Natuurlijk trachten talloze Indiërs deze jongeren op te lichten of in ieder geval te veel te laten betalen.
De rugzaktoeristen die al wat langer in het land zijn, tonen daarom hun ervaring tegenover nieuwkomers door voortdurend af te pingelen. Wie erin slaagt de prijs van een ritje met een “put-put-taxi” met twee frank naar beneden te praten, is al een hele held. Pas wanneer hij in de nacht voor zijn terugreis naar Londen een bromfietstaxi neemt naar het vliegveld, valt het Dave op hoe hard deze chauffeurs moeten werken, dat de meesten zelfs de tijd niet hebben om in hun bed te liggen en voorovergebogen over hun stuur een paar uurtjes moeten zien te slapen. Dan geeft hij eindelijk een royale fooi. Maar ja, zelfs dan heeft zijn gebaar iets tweeslachtigs, want eigenlijk moet hij ook zijn niet-inwisselbare muntjes kwijt.
Dave heeft zelf gewerkt voor zijn reis, maar heel wat andere rugzaktoeristen in uw boek sturen pa een telegram waarin ze hem verzoeken geld over te maken. Is deze vorm van derdewereldtoerisme specifiek voor jongeren uit de betere middenklasse?
Sutcliffe: India is ook voor kinderen uit de arbeidersklasse betaalbaar, maar inderdaad, het zijn vooral de zonen en dochters van de maatschappelijk wat meer geslaagde Britten die naar Azië reizen. Ik drijf daar ook wat de spot mee door Dave en Liz op een bepaald moment een zekere Jeremy te laten ontmoeten. Dave heeft direct door dat hij uit een van de rijkere stadjes in het zuiden van Engeland komt en op kostschool heeft gezeten, hoewel Jeremy er alles aan doet om zijn rijke afkomst geheim te houden, onder meer door zichzelf consequent J. te noemen. Wat dat betreft, valt er een rechtstreekse lijn te trekken tussen deze jongeren en de zonen en dochters van de kolonialen in de tijd van het Empire.
Halverwege zijn reis wordt Dave door een Engelse journalist terechtgewezen, maar ook enigszins op het goede spoor gezet. Hij wil nu echt in contact komen met Indiërs. Waarom mislukt zijn poging desondanks?
Sutcliffe: De manier waarop hij met de Engelse journalist in contact komt, is al tekenend: de trein waarin hij reist, houdt meer dan een uur lang stil ergens in het landschap. Iedereen verlaat de wagons om wat te gaan eten, praten en pissen en naar wie loopt Dave toe? Naar de enige andere blanke tussen al die honderden mensen. Uit zijn gesprek met de reporter blijkt dat hij niets weet van het land waardoor hij reist. Hij heeft niet gemerkt dat er een grote staking gaande is, hij weet niet om welk conflict de staking draait, niet welke regeringscoalitie er aan het bewind is en zelfs niet welke partijen er in het parlement zetelen. “Jullie gaan alleen maar naar India omdat zo’n reis later leuk staat op je curriculum vitae, omdat je zo je werkgever ervan kunt overtuigen dat je je wilde haren kwijt bent en bereid bent heel je verdere leven achter een bureau door te brengen”, merkt de journalist vinnig op.
Vanzelfsprekend wordt Dave kwaad, maar het gesprek fungeert ook een beetje als een catharsis. Hij beseft dat de reporter gelijk heeft. Dat vervolgens zijn halfslachtige pogingen om met Indiërs in contact te komen mislukken, is niet geheel zijn schuld. De meeste Indiërs mijden de rugzaktoeristen. Als ze al eens een praatje met hen aanknopen in de bus of de trein verloopt dat consequent volgens hetzelfde patroon: “Wat is jouw naam?” “Wat doe je hier?” “Ben je getrouwd?”, enzovoorts. Het interesseert ze niet werkelijk. Wanneer Dave op straat zelf Indiërs gaat aanspreken, zijn bejaarden en andere vereenzaamde mensen de enigen die op zijn contactpogingen ingaan. Maar die mensen zijn evenmin typerend voor de Indiase samenleving als de zwervers en eenlingen in de straten van Londen of Parijs. De enige man die Dave uitnodigt om bij hem thuis thee te komen drinken, is een bejaarde christen – doordat hij een westerse godsdienst aanhangt al bijna een halve westerling – die eigenlijk alleen maar de gelegenheid te baat neemt om weer eens Engels te kunnen praten.
In uw roman komt ook een aantal overjaarse hippies uit de jaren zestig en zeventig voor. Ziet u een verschil tussen de rugzaktoeristen van de oude en de nieuwe generatie?
Sutcliffe: Ik heb een zekere bewondering voor de vroegere hippies. Ten eerste was het in de jaren zestig veel moeilijker dan nu om door India te reizen. Er was een bepaalde avonturiersmentaliteit voor nodig. Ten tweede werden deze hippies gedreven door een oprecht verzet tegen het maatschappelijk onrecht in het Westen, onder meer tegen de oorlog in Vietnam, en door het verlangen op een andere manier te leven. Ook al komt veel van dit verzet tegenwoordig nogal naïef en gedateerd over, hun vlucht naar India was een vorm van rebellie, terwijl die van de huidige rugzaktoeristen een vorm van conformisme is. De hippies waren echte reizigers, terwijl de schoolverlaters van nu in wezen gewoon consumenten zijn.
Overigens denk ik dat veel van de dertigers en veertigers die nog altijd door India toeren onderhand niet zoveel beter zijn dan de jonge rugzaktoeristen. Je komt bijvoorbeeld nogal eens wat oudere Australiërs tegen die er prat op gaan dat ze de gevaarlijkste dingen hebben gedaan: illegaal de grenzen van Tibet en Birma overschreden, bergen beklommen, jungletochten gemaakt. Ook zij zijn vooral met zichzelf bezig en vinden uiteindelijk het feit dat ze kunnen zeggen iets te hebben gedaan belangrijker dan de ervaring zelf.
Maar is er dan wel een manier waarop westerlingen door een derdewereldland als het Indische subcontinent kunnen reizen zonder zichzelf en de autochtonen tekort te doen?
Sutcliffe: Ik denk het wel, maar daarover heb ik in “Ben je Ervaren?” geen woord geschreven. Met deze roman ging het mij erom een satire te leveren op de schoolverlaters. Vandaar dat ik alles heel licht in het absurde heb getrokken en bovendien heel weinig beschrijvingen van steden of landschappen heb gegeven, want dan krijgt het boek trekjes van het klassieke reisverhaal en dreigt het satirische element ondergesneeuwd te raken. Ik ben na mijn “rugzakperiode” nog enkele malen in India geweest, maar toen werkelijk voor het land en de mensen. Ik heb me na mijn eerste reis wel verdiept in de geschiedenis van het land, en zelfs een beetje in de diverse talen, maar het belangrijkste dat ik intussen heb geleerd, is dat je als westerling je ogen niet moet sluiten voor de armoede.
De rugzaktoeristen wapenen zich ertegen en kunnen uren soebatten over een prijsverschil van een paar roepies, met het argument dat anders de prijzen voor de inlanders de pan uit zouden rijzen. De handelaars en taxichauffeurs rekenen de inlanders toch wel lagere prijzen aan, maar bovendien verlies je door dit gepingel je gevoeligheid voor indrukken, sluit je je in zekere zin af voor de Indiase werkelijkheid. Wanneer je je ogen en oren letterlijk en figuurlijk openhoudt, niet met andere westerlingen gaat samenklitten en het contact met Indiërs niet schuwt, kan er een echte dialoog ontstaan en daarmee ook een voorzichtig begin van een interculturele uitwisseling.
William Sutcliffe, “Ben je Ervaren?”, Prometheus, 236 blz., 590 fr.
Jeroen Kuypers Piet de Moor