Portret van het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen, een machine in permanente beweging.
Het orkest huist in een functionele nieuwbouw op het Eilandje, waar vroeger de haven het hart van Antwerpen binnenkwam, een ruige omgeving van stapelhuizen, watervlakken en oude naties. Er zijn slechtere plekken in de stad. Er is een repetitieruimte, de werkvloer van het orkest, er zijn kamers voor solisten, een bibliotheek, kantoren, een verhuisruimte met een vrachtwagen erin: voor elk concert moet vier ton materiaal worden verhuisd.
Een groot orkest, vertelt de intendant in zijn kantoor, is een ingewikkeld, beweeglijk bedrijf dat door heel wat mensen tegelijk draaiende wordt gehouden. De musici zijn daarvan het zichtbare en hoorbare deel. Achter hen staan de orkestregisseur, de tourneemanager , de productie-assistente, de dramaturg, de vrouw die de boogstreken zet, de projectcoördinator.
De intendant is Jan Raes, een slanke, elegante veertiger, voormalig artistiek directeur van het Antwerpse Conservatorium. Vroeger speelde hij fluit in het orkest, hij kent het dus van binnenuit. Anderhalf jaar geleden werd hij naar het orkest gehaald toen dat een nieuwe raad van beheer kreeg onder leiding van VEV-erevoorzitter Johan Demuynck. ‘Die ging voor pure kwaliteit’, zegt Raes. ‘Hij was het ook die Philippe Herreweghe wou. Aan Philippe is vroeger veel beloofd. Ik geloof dat we nu stilaan tot stand brengen wat toen aan Philippe is beloofd.’
Welke rol vervult de intendant eigenlijk?
Jan Raes: Een intendant modereert tussen het orkest en het bestuur. Hij houdt zich zowel met het artistieke als met het zakelijke beleid bezig. Ofwel heb je een manager die iets van muziek afweet, ofwel een musicus die iets van management kent. Ik hoor bij de tweede soort.
Mijn eerste opdracht was het orkest herstructureren. Evalueren, de mensen behouden die in je plannen passen. En motiveren, constant erbij zijn. Ik ben aanwezig bij elk concert, ik volg geregeld repetities. Het tweede onderdeel is de permanente zorg voor de toekomst: waar zullen we wat spelen? Dat moet vooral compromisloos en volgens een artistieke langetermijnvisie worden ingevuld . Samen met de directeur programmering zoeken we de juiste dirigenten, we zijn constant op talentenjacht.
Anderzijds moet ik erop toezien dat de inkomsten gelijk komen met de uitgaven. Onze inkomsten bestaan voor een deel uit subsidies. Eigen inkomsten zijn de uitkoopsommen voor het orkest, tickets en sponsoring. Die moeten we trachten te verhogen, wat in een klein land niet vanzelfsprekend is. Gelukkig kunnen we dankzij de uitstraling van ons orkest ook geregeld in het buitenland spelen. Het zijn honderd sporen tegelijk, maar het artistieke zal altijd voor het zakelijke gaan. Ik ga ermee slapen en ik sta ermee op, zeven dagen per week, dag en nacht. Soms zestien uur per dag. Maar dat is niet werken. Je hóórt gewoon het resultaat van je beslissingen.
Met muziekdirecteur Philippe Herreweghe hebben jullie natuurlijk een internationale ster in huis.
Raes: Philippe Herreweghe is verantwoordelijk voor het artistieke beleid. Dat gaat over samenwerken en repetitieschema’s, maar vooral over welke musici wij in het orkest willen krijgen. Vanuit zijn wereldwijde ervaring, zijn smaak, het conceptueel denken dat hij binnenbrengt. De beslissingen van de afgelopen maanden hebben wij altijd samen genomen. Hij heeft ook gewild dat er naast hem een chef-dirigent kwam. Philippe is gespecialiseerd in het oudere repertoire en concentreert zich nu steeds meer op de negentiende eeuw . We geloven niet dat er dirigenten zijn die alles beheersen, of toch niet zo dat ze als specialist met dit orkest kunnen werken. Dus wordt het repertoire in tweeën gedeeld. Philippe is eerder conceptueel en muzikaal begeleider. En Daniele Caligari, onze nieuwe chef-dirigent vanaf volgend seizoen, zal meer instrumentaal-technisch coachen. Daniele Caligari is een heel groot musicus, en wat bijzonder is: hij kent de psychologie van een orkest vanbinnen uit. In de Scala van Milaan is hij jarenlang onder grote dirigenten eerst paukenist geweest. Hij is een soort ’trainer’, die het collectief opbouwt. Dat betekent dat wij in de komende zes tot acht jaar met veel minder dirigenten zullen werken.
Het orkest heette vroeger de Filharmonie van Antwerpen. Het is ‘koninklijk’ geworden in 1985 en krijgt nu subsidies van het gewest, de stad en de provincie.
Raes: Het woord filharmonisch verwijst naar de grootte van de bezetting. Een filharmonisch orkest kan ook de grote werken met een volledige bezetting aan. Voor Le Sacre du Printemps van Igor Stravinsky heb je toch al zo’n honderd musici nodig. Meestal is het ook verbonden aan een belangrijke zaal of plaats. Zoals de Berliner Philharmoniker, of het Rotterdams Philharmonisch in de Doelen. Een filharmonisch orkest heeft minstens 97 mensen nodig. Orkesten in het buitenland tellen meestal 110 tot 130 leden. Toen ik hier als intendant begon, konden wij 87 mensen betalen, nu nog maar 81. De lege plaatsen bezetten we dan maar met freelance-musici.
Als de inflatie wat aantrekt, hebt u over tien jaar een kamerorkest?
Raes: Ja. Als de Vlaamse Gemeenschap een filharmonisch orkest op topniveau wenst, met een muziekdirecteur als Philippe Herreweghe, moeten we op korte termijn de garantie krijgen dat we een volledige bezetting zullen kunnen ondersteunen. En kunnen doorgroeien, wat iedereen van ons verwacht. Wij hebben hier ongelooflijke musici, omdat hier heel goede opleidingen zijn. We hebben sterk geherstructureerd, dat was hard voor het orkest en de medewerkers. We hebben nu een ploeg van uitmuntende mensen, ook op kantoor. En we hopen dat Vlaanderen in dit project meegaat. Het alternatief zou zijn dat we veel minder concerten spelen. Maar dat zou nogal gek zijn, want we trekken overal veel publiek. We zien ook veel jongeren komen. Met nog een podium meer, in Brugge, zit er duidelijk nog meer in.
Wat maakt zo’n groot orkest groot?
Raes: Lang samenwerken met dezelfde mensen en zo een collectieve sonoriteit opbouwen. En flexibele mensen met een breed stilistisch referentiekader aannemen op een zo hoog mogelijk niveau. Dat betekent dat je aantrekkelijk moet zijn voor bijzondere musici. Daarin speelt de dirigent een rol en ook het management, want je moet op elke plek goede mensen hebben. En een zo comfortabel mogelijk klimaat, waardoor de mensen in je orkest blijven. Dat heeft behalve met lonen ook met het artistieke profiel te maken.
Comfortabel wil ook zeggen dat de mensen voldoende tijd krijgen om aan een productie te werken. Wij spelen 250 jaar muziekgeschiedenis, we integreren verschillende periodes in ons jaarprogramma. Dus moet je een goede programmator hebben die het omringende landschap en de muziekwereld volgt, en die tijdig contact opneemt met de mensen om ze op de juiste programma’s te zetten. Dat gebeurt het best in dialoog, niet alleen met de dirigenten, maar ook met je orkest en een artistieke commissie. Als de orkestleden alleen maar mogen spelen, als je ze als speelvee behandelt, krijg je frustraties.
Is een eigen zaal belangrijk?
Raes: Zonder eigen zaal kun je moeilijk publiekstrouw opbouwen, een band, een identiteit. Omdat je je herkenbaar maakt als je je koppelt aan een architectuur. In het beste geval heeft die architectuur ook te maken met de magie van de klank. Het succes van de historische uitvoeringspraktijk vanaf de jaren zestig, zeventig, berust ten dele op het feit dat die ensembles altijd hebben gemusiceerd in de ruimten waar die muziek ooit voor geschreven is. Johann Brahms, Richard Wagner, Richard Strauss, Stravinsky, en vandaag een meester als Peter Eötvös, die hadden bij het componeren een klankbeeld in hun hoofd, en je moet ervan uitgaan dat we kunnen spelen in de ruimten die zij zich voorstelden. Dan kan de luisteraar ook horen wat zij bedoeld hebben. En dan ontstaat een ontmoeting, die emotie, de magie die je met oude muziek ook in een kathedraal of in een kasteel ervaart. Dat merken wij ook als we in goede zalen spelen. Het orkest heeft dan meer zelfvertrouwen, omdat alle kleuren en details naar boven komen. Het geheel wordt een gemeenschappelijke belevenis.
Wordt een orkest ook bepaald door wat het speelt? 250 jaar muziekgeschiedenis?
Raes: Sommige ensembles spelen alles op dezelfde manier of beperken zich tot minder grote tijdspannes. Bijvoorbeeld alleen de laatste honderd jaar. Maar het symfonisch orkest is een concept dat meer dan tweehonderd jaar bestaat. Wij programmeren bewust vanaf de barokperiode om diverse speelwijzen te kunnen hanteren. Want de speelwijze – dat heeft te maken met de parameters van het musiceren: boogstreek, articulatie, embouchure, speeldruk, dynamiek – verandert naar gelang men opschuift in de muziekgeschiedenis. Door al die speelstijlen binnen te brengen in het orkest blijft het ensemble soepel en alert.
En we spelen uiteraard in de bezetting zoals de componist het gewenst heeft. Musici en zeker dirigenten krijgen weer steeds meer respect voor de componist: hoe werd het gespeeld, met welke bezetting? Nu, met Herreweghe als muziekdirecteur gaan we daar heel ver in, behalve dan dat we niet alles op op en top juiste instrumenten kunnen spelen, want daarvoor zou je drie of misschien wel vijf verschillende instrumentaria nodig hebben. Wij geloven dat de wijze van spelen belangrijker is dan de instrumenten. Wel passen we ons aan bepaalde grote fasen in de muziekgeschiedenis aan. We spelen bijvoorbeeld bepaalde werken op houten fluiten. We denken erover ook wel eens met darmsnaren te experimenteren. Lang geleden zijn strijkers immers op metalen, stalen snaren gaan spelen, en dat klinkt uiteraard anders. Die denkoefening doen we wel. Maar voorlopig concentreren we ons eerst op de speelwijze.
Wordt er veel op ‘sigarenkisten’ gespeeld?
Raes: Dat is overdreven. De meeste musici spelen op hun eigen instrument. Maar voor contrabas en slagwerk is dat praktisch onmogelijk, omdat we op verschillende plaatsen spelen, vliegen… Dus die zijn grosso modo van het orkest zelf, en in erg verschillende staat. Toporkesten spelen op instrumenten van het orkest. In de Angelsaksische wereld bestaat er een grote mecenaatcultuur. Daar heb je dan acht of tien dezelfde bassen. In Amsterdam , Wenen en Berlijn speelt bijna iedereen op instrumenten van het orkest. Ook de violen. Maar nieuwe instrumenten zijn zeer duur. Een goeie dwarsfluit kost nu toch tussen 12.000 en 25.000 euro. Een dwarsfluit.’
Met een vrachtwagen met vier ton trekt het orkest naar het splinternieuwe Concertgebouw in Brugge. Iedereen is nieuwsgierig naar de zaal, naar de klank, naar de muziek. De dirigent is Peter Eötvös, een van de beste tien van het moment, zegt Raes. Ze spelen Bela Bartok, en Eötvös, en een mini-opera van Elliott Carter. De besten van het moment.
Sus van Elzen
Op 15 mei geeft het Koninklijk Filharmonisch Orkest een concert in deSingel. Op het programma werk van Messiaen, Brewaeys, Defoort en Bartok. Info: 0800 – 21 036.