Senator Eddy Boutmans wil de artikelen met betrekking tot het duel uit het strafwet- boek schrappen. Voorgangers van hem zou dat al een uitdaging waard zijn geweest…
MEN ZOU WENSEN dat Agalev-senator Eddy Boutmans er een ander tijdverdrijf op na hield. Tijdens zijn vrije uren en gelet op de beperkte senaatsagenda zijn er dat nogal wat wil hij graag als een strandjutter door het strafwetboek struinen, op zoek naar verouderde, achterhaalde wetsartikelen die voor schrapping in aanmerking komen. Er zijn dwazere bezigheden voor een politicus. Met zijn recentste voorstel, het schrappen van de artikelen met betrekking tot het duel, handelt de groene senator echter ronduit onbezonnen.
Het is op zich al opmerkelijk dat de Agalev-stuurgroep de demarche toeliet, maar Boutmans zet om te beginnen de communautaire vrede op de helling. Nu al wordt zijn initiatief in bepaalde kringen als ?een kaakslag voor Wallonië? ervaren. Het duel was/is in ons land immers een overwegend Franstalige aangelegenheid. De academische studies aanhalen die ook hier het onevenwicht tussen Vlaanderen en Wallonië aantonen, zou ons te ver leiden. Toch dit ter illustratie : er is in heel de vaderlandse geschiedenis slechts één geval bekend van een Vlaming die bij een duel was betrokken. En hij werd toch wel veroordeeld zeker. Het ging om het Antwerpse Kamerlid Jan de Laet, de eerste die de parlementaire eed in het Nederlands aflegde en die in 1865 oog in oog stond met minister van Oorlog, baron Félix Chazal.
Blijft de grond van de zaak : de afschaffing van alle artikelen met betrekking tot het duel. Volgens het strafwetboek kan de uitdager die de tegenpartij blesseert één jaar cel oplopen. Ernstige verwondingen kosten tot drie jaar gevangenis. De dood van één van de duellisten kan de tegenstander een maximum van vijf jaar cel opleveren. Opvallend lage straffen, zegt Boutmans, die wil voorkomen dat heethoofden die hun medeburgers naar het leven staan zich op deze artikelen beroepen.
Zijn initiatief en zijn bedenkingen dat het duel een puur aristocratische aangelegenheid was en daarom moet worden uitgeroeid, kreeg in een aantal kranten nogal wat ondeskundige commentaar mee. Zo meende een progressieve krant te weten dat het destijds tot de geplogenheden behoorde dat een adellijke heer de minnaar van zijn vrouw tot een duel uitdaagde. Niets is minder waar. Tenzij de minnaar, door over zijn alkoofgymnastiek te pochen, de reputatie van de dame in kwestie in het gedrang had gebracht, wachtte hem niets eerlozer dan een rammeling, toegediend door de lakeien van de bedrogen echtgenoot.
AMBETANT VENTJE.
De Agalev-senator gaat gemakkelijkheidshalve voorbij aan de vaststelling dat het duel kostenbesparend was. Tal van meningsverschillen werden snel, en zonder tussenkomsten van de rechtbanken, op het terrein geregeld. Met als bijkomend voordeel dat alweer één of andere kwast uit het ondermaanse was geholpen. Bovendien bevorderde het duel de wellevendheid in onze samenleving geen klein beetje. Want elke onbeschoftheid kon terstond met een cartel worden beantwoord. Zelfs in het parlementair halfrond.
Mocht het duel nog tot de parlementaire mores behoren, zou een senator als de heer Boutmans nooit hebben toegelaten dat vier van zijn vrouwelijke collega’s, die het met minister Johan Vande Lanotte (SP) aan de stok kregen, door regeringsleden die wijven werden genoemd. Hij zou de premier of zijn minister meteen een cartel hebben gestuurd. Dezer dagen echter handelen de senatoren veeleer naar het Napolitaanse gezegde meglio un brutto fuggir che un bel morir. Liever een schandelijke (uit)vlucht dan een heroïsche dood.
Het zou 150 jaar geleden ondenkbaar zijn geweest dat een volksvertegenwoordiger, zoals onlangs tijdens het Kamerdebat over de kaderwetten, een collega toeschreeuwde : ?Gij zijt een ambetant ventje !? Destijds zou VLD’er Rik Daems voor een dergelijke bewering een dag later al de getuigen van de in dit geval beledigde SP’er Frank Vandenbroucke over de vloer hebben gekregen om een ontmoeting te regelen.
In juni 1833 ging het er in het Belgische parlement wel even anders aan toe. Toen verweet parlementslid Alexandre Gendebien zijn collega Paul Devaux zes maanden lang afwezig te zijn geweest. Zogezegd omdat hij ziek was elke gelijkenis met een gewezen CVP-voorzitter is puur toeval , terwijl hij (Devaux) al die tijd meewerkte aan het semi-officiële blad L’Indépendant. Gendebiens woorden waren nog niet koud of minister Charles Rogier en Devaux riepen tegelijk : ?Dat is laster !?
Tijdgenoten getuigen dat Gendebien lijkbleek wegtrok, zich rechtzette en zei : ?In dit huis zal ik gematigd blijven. Maar eens buiten sta ik op al mijn rechten.? Iedereen wist wat dit betekende. Een duel was onvermijdelijk. Tenzij de opgevorderde getuigen een compromis konden uitwerken.
Rogier toonde zich alvast bereid zeer ver te gaan om tot een verzoening te komen. Hij schreef zelfs een brief waarin hij toegaf zich te hebben gemengd in een kwestie die hem niet aanbelangde. Hij benadrukte in zijn missive ook dat hij Gendebien onbekwaam achtte zich tot laster te verlagen. Even leek het erop dat een treffen kon worden vermeden.
NIET GEMIKT.
Maar er waren andere krachten aan het werk. Er circuleerden in en rond het parlement anonieme briefjes waarin Gendebien werd aangemaand de affaire door te zetten. Die liet zich niet pramen en koos als beledigde partij voor een duel met pistolen. De heren ontmoetten elkaar met hun getuigen een eerste keer op 26 juni 1833 in Terkamerenbos.
Net toen de werkzaamheden moesten aanvangen, kwam Devaux aangelopen. Hij wou koste wat het kost de plaats van zijn vriend Rogier innemen. Er werd over een weer gepalaverd. De ontmoeting werd afgebroken en de getuigen belegden een nieuwe bijeenkomst, een dag later even buiten de Brusselse stadsmuren, in Linthout-bos ongeveer de buurt waar nu de militaire school is gevestigd.
Hoe het toen verliep, weten we dankzij het verslag in Le Belge. Volgens de overeenkomst onder de getuigen zouden de heren op veertig passen van elkaar plaats nemen. Elk mocht, volgens de code, tien stappen vooruit zetten en dan vuren. Rogier maakte van die mogelijkheid geen gebruik. Hij schoot als eerste en miste. Gendebien bleef eveneens op zijn streep, schoot en trof Rogier aan de kin. ?En ik heb niets eens gemikt,? kreette Gendebien, die zich meteen naar de neergebliksemde Rogier spoedde. Twee van diens tanden waren aan gruizelementen geschoten. Scherven moesten door de aanwezige arts vanonder zijn tong worden gepulkt. De dokter verzekerde evenwel dat de minister in een mum van tijd weer op de been zou zijn. Gesterkt door die mededeling lispelde Rogier de hoop dat hiermee het geschil als afgehandeld mocht worden beschouwd, ook voor zijn vriend Paul Devaux.
Waarop Gendebien het terrein verliet en de Kamervoorzitter veertien dagen verlof vroeg om zich in zijn vaderstad, Bergen, terug te trekken. Van daar schreef Gendebien een brief naar Firmin Rogier om zijn waardering voor diens broer, die hij net had omgelegd, nog eens te benadrukken.
1833 was voor Gendebien bijzonder druk. In februari kreeg hij al een cartel toegestuurd van de Franse generaal Bernard-Pierre Magnan, toekomstige maarschalk van Napoleon III. De Belgische regering had Magnan aangesteld als legerbevelhebber voor Vlaanderen, in de plaats van Gendebiens goede vriend, generaal Charles Niellon. Gendebien had die beslissing in de Kamer op de korrel genomen en daarbij denigrerende opmerkingen over de generaal gespuid. Die aarzelde niet en stuurde Gendebien prompt een uitdaging. Maar Gendebien weigerde, niet zonder zwier zeggende : ?Ik kan mijn land grotere diensten bewijzen in de Kamer. Mocht het ooit nuttiger zijn de wapens tegen u op te nemen, dan wacht ik geen moment om uw provocatie te beantwoorden.?
KLASSEJUSTITIE ?
Die weigering om de wapens op te nemen, zou hem later worden aangewreven door Jean-Baptiste Nothomb, voorvader van Boutmans’ collega, de huidige PSC-voorzitter Charles-Ferdinand Nothomb. Want met Nothomb had Gendebien dan weer een meningsverschil later, in oktober 1833. Nothomb zou verzuimd hebben Gendebien te begroeten, toen die op een dag in de Brusselse taveerne Mille Colonnes afstapte. Bovendien had de Luxemburger zijn collega tijdens een Kamerdebat insolent, vrijpostig, genoemd. Gelet op Gendebiens gedrag, een nogal mild verwijt. Nothomb draaide zich dit keer handig vanonder de uitdaging, maar niet zonder eerst een testament te hebben opgesteld waarin hij al zijn bezittingen aan koning Leopold I naliet voornemen waarop hij later wijselijk terugkwam.
Dat het duel alleen een voorrecht was van de adel de bewering is van senator Boutmans raakt uiteraard kant noch wal. Zo was De Laet, hoewel geen jongen uit de heffe des volks, allerminst van adel, net zo min als Rogier. In het negentiende-eeuwse België had elke burger het recht zijn eer en die van zijn familie te verdedigen.
In recente couranten werd het voorbeeld aangehaald van het Luikse Hof van Beroep dat gewone volksmensen, die elkaar met stokken en zonder getuigen te lijf waren gegaan, geen beroep konden doen op de strafbepalingen voor het duel. Klassejustitie, beweerden voortvarende dagbladschrijvers. Nonsens, oordeelt de duelcode. De Luikse arbeiders hadden vooraf getuigen en een arts moeten aanstellen en hun meningsverschil en de manier waarop het zou worden beslecht in een proces-verbaal laten vastleggen. Doordat ze dit verzuimden, kon het Hof niets anders dan hun beroep verwerpen. Zelfs een ervaren duellist zoals de Franse radicale politicus Georges Clemenceau, een gewezen communard die een tiental ontmoetingen op zijn actief had, zou in de Luikse kwestie niet anders hebben geoordeeld.
Net als Clemenceau in Frankrijk, gingen ook bij ons progressieven een cartel niet uit de weg. Dat mag blijken uit de processen-verbaal van rond de eeuwwisseling over uitdagingen van de liberaal Albert Devèze aan Eugène Flagey en zelfs van de socialist Emile Vandervelde aan de liberaal Emile Royer. Telkens werd een duel op het nippertje vermeden omdat de enen zich in de processen-verbaal excuseerden tegenover de anderen, zeggende dat uitdrukkingen als een echte jezuïet en sinistere comediant allicht wat heftig waren, maar dat ze geenszins als een aanslag op de eer van de betrokkene waren bedoeld. Toen zetelden nog heren in het parlement. Een premier, laat staan een gewoon regeringslid, zou het nooit in zijn hoofd hebben gehaald ze af te blaffen.
R.V.C.
In de tijd van het duel zou senator Eddy Boutmans nooit hebben toegestaan dat vier van zijn vrouwelijke collega’s in het parlement die wijven gingen heten.
Minister Charles Rogier (tekening) liep twee verbrijzelde tanden op in een pistoolduel met parlementslid Alexandre Gendebien.