Op de schoolbanken in Congo
Miljoenen Congolese kinderen groeiden op tijdens het koloniale bewind. Tegelijk kwamen er steeds meer gezinnen met kinderen onder de tienduizenden Belgen in de kolonie. Hoe was het om op te groeien en naar school te gaan in Belgisch-Congo?
Aanvankelijk was het koloniale Congo een echt ‘blankemannenbastion’. Er waren slechts heel weinig Europese gezinnen aanwezig en dus ook nauwelijks blanke kinderen. Er liepen wel enkele duizenden kinderen rond van blanke mannen en hun zwarte minnares of ménagère.
Het aantal blanke kinderen nam stelselmatig toe in de kolonie, maar er waren natuurlijk vooral heel veel Congolese kinderen in het land. Voor hen bracht de kolonisatie vaak ingrijpende veranderingen mee ten opzichte van de situatie van voorheen.
Zwarte kinderen in een blanke wereld
Een nieuwigheid voor de Congolese kinderen waren de scholen. Het was voor de meesten van hen de belangrijkste vorm van contact met de kolonisator. In de periode van Kongo-Vrijstaat waren het haast uitsluitend de christelijke missies die een vorm van basisonderwijs aanboden. In 1908, tegen het einde van de Vrijstaat, gingen ongeveer 16.000 kinderen naar school, 30.000 Congolezen waren gealfabetiseerd.
Ook het Belgisch bewind zette in op basisonderwijs. Dat paste immers in de ‘beschavingsmissie’ die de Belgische staat zich in Congo had opgelegd. Na de Eerste Wereldoorlog werd het scholennet sterk uitgebreid. Het onderwijs voor Congolese kinderen bleef grotendeels in handen van blanke missionarissen, soms geholpen door plaatselijke leerkrachten. De scholen beperkten zich tot lager onderwijs. Verdere studie was er enkel in de vorm van beroepsopleidingen of een occasionele priestervorming. De eerste middelbare scholen die een algemene vorming boden, kwamen er pas vanaf 1938. Het onderwijs voor Congolese kinderen bleef strikt gescheiden van het ‘Europees stelsel’ voor blanke kinderen die steeds vaker in Congo opgroeiden.
Vanaf 1952 konden Congolezen een ‘kaart van immatriculatie krijgen’, een soort van ‘beschavingsbrevet’. In het zeldzame geval dat je zo’n kaart wist te bemachtigen, betekende het dat je op papier gelijkgeschakeld was met blanken. Je mocht je kinderen naar Europese scholen sturen. Slechts weinig Congolese kinderen kwamen er ook terecht. In het midden van de jaren 1950 was 5,5% van de leerlingen in Europese technische scholen zwart. In 1954 ontstond er een eerste Congolese universiteit in Léopoldville, Lovanium, die openstond voor blanke en zwarte studenten. Het eerste jaar waren er 33 studenten. Twee jaar later kwam er een staatsuniversiteit in Elisabethville.
Aan het einde van haar bewind had de Belgische koloniale overheid heel wat gerealiseerd op het vlak van basisonderwijs. De participatiegraad behoorde tot de hoogste van Afrika en 42% van de jeugd in Congo was geletterd. Maar het bleef bij die basis. De magere resultaten van het secundair en hoger onderwijs staken er schril tegen af.
Ook op andere vlakken bleven Congolese kinderen sterk achtergesteld. Sommigen onder hen kwamen op een heel negatieve manier in contact met de kolonisator. Kinderarbeid kwam zeker in de beginperiode van de kolonie nog regelmatig voor. Zo moesten Congolese kinderen onder meer werken in de katoenindustrie. De kindersterfte bleef torenhoog in Congo, ondanks de inspanningen van de kolonisator op geneeskundig vlak.
Europese gezinnen in de kolonie
Europese vrouwen en gezinnen druppelden maar geleidelijk de kolonie binnen na de Eerste Wereldoorlog. Ook dat paste bij de ‘beschavingsmissie’ die de kolonisator zich toen aanmat. Belgische vrouwen moesten van de kolonie een gezinsomgeving maken en zo het voorbeeld geven aan de Congolese bevolking. Ze moesten eveneens de zedelijkheid van de Europese mannen beschermen. De koloniale overheid wilde namelijk de traditie van de ménagères beëindigen. Zo ontstond er een beperkte aanwezigheid van Europese vrouwen in de kolonie. Maar pas na de Tweede Wereldoorlog moedigde de Belgische overheid gezinsmigratie echt actief aan en nam het aantal Belgische gezinnen in Congo sterk toe.
De infrastructuur in de kolonie werd geleidelijk meer op gezinnen voorzien en de kolonie werd niet langer als levensgevaarlijk ervaren. Hospitalen, comfortabele woningen, westerse winkels en westerse exportproducten zorgden ervoor dat Belgische mannen hun gezinnen konden meenemen.
Belgische gezinnen in Congo probeerden op grotendeels dezelfde manier te leven als in België, zeker wat betreft materiële welstand. Maar tegelijk was hun leven er heel verschillend. Belgische gezinnen verdienden vaak meer in Congo en Congolees huispersoneel was een normale zaak. Op sommige vlakken konden ze dus welvarender leven. Maar de luxegoederen die ze zich zo konden aanschaffen, zoals een auto of een radio, waren vaak meer levensnoodzakelijk in een Congolese context – zeker voor wie buiten de grote steden woonde – dan in België.
Bovendien hadden de gezinnen ook hogere kosten. Basisgoederen als voedsel of nutsvoorzieningen waren duurder in de kolonie. Vaak was er geen stromend water en regenwater moest worden gefilterd. Koken gebeurde op een houtvuur. Ook de vochtige hitte zorgde voor moeilijkheden. Veel activiteiten waren overdag onmogelijk. Kleren moesten veel vaker gewassen worden dan in België. Ziekten zoals malaria lagen op de loer en veel ex-kolonialen herinneren zich nog het dagelijkse ochtendritueel waarbij ze ter preventie van malaria de bittere kininepillen moesten slikken. ‘Leven zoals thuis’ was dus een illusie in de koloniale context.
Opgroeien in de jungle
Dat gold ook voor de kinderen die opgroeiden in de kolonie. Sommigen onder hen waren op jonge leeftijd mee naar Congo verhuisd, anderen waren in de kolonie geboren. Zulke kinderen, geboren in Congo uit Belgische ouders, werden met de term ‘creolen’ bedacht.
Belgische kinderen die niet in de grote steden opgroeiden, kregen wel eens thuis hun eerste onderricht. Als ze ouder werden, waren internaten de norm. Die lagen meestal veraf en waren pas na een lange reis te bereiken. Die middelbare-schoolleerlingen zagen hun ouders dus enkel tijdens langere vakanties. Ouders die weinig vertrouwen hadden in het onderwijs in de kolonie stuurden hun kinderen zelfs naar internaten in België. Voor hoger onderwijs was dat zeker de norm. Omdat gezinnen in Congo veel mobieler waren – veel jobs in Congo vereisten dat – werd van de kinderen veel flexibiliteit verwacht.
Het onderwijs in Congo verliep ook voor Vlaamse kinderen bijna volledig in het Frans. Pas na de schoolstrijd in 1955 kwamen er Nederlandstalige scholen in de kolonie. Voordien beperkte het Nederlandstalig onderwijs voor Vlaamse kinderen zich tot enkele speciale lessen.
Voor de meeste blanke kinderen eindigde hun leven in Congo abrupt met de onafhankelijkheid in 1960. België mocht dan wel hun moederland zijn, voor velen onder hen voelde het koude en veel striktere land vooral aan als ver van thuis.
Boys en kinderspelletjes
De meeste Europese kinderen kwamen maar met weinig Congolezen in contact. Heel wat gezinnen hadden een boy, een jonge Congolees die als huisbediende voor het gezin werkte. Soms traden ze ook op als speelkameraden voor de kinderen.
Verder was er weinig mogelijkheid tot interactie. Die gescheiden leefwereld baarde de koloniale overheid in de jaren 1950 zelfs zorgen. Het gevaar bestond dat die afstand racisme aanwakkerde. In 1951 kwam de Permanente Commissie ter Bescherming der Inboorlingen met een opvallend advies. Onderwijs en zelfs kinderspelletjes moesten erop gericht zijn de blanke kinderen respect bij te brengen voor Congolese gezinnen en kinderen.