Ooit was het ‘de koningin der badsteden’. Maar de laatste weken leek het wel het Sodom & Gomorra der badsteden. Knack dook onder in de Oostendse nacht. En vond er: veel slapende mensen, een cafébaas die de schrik van zijn leven opdeed. En een oude rocker met een levenslang contract.
‘Hey Yves. Mag ik je tutoyeren? Ja, toch? Zeg Yves, ik heb de oplossing voor het zinloos geweld: praat er wat minder over. Wat denk je? Deal? Groetjes.’
Oostende, een paar dagen geleden. In een café in de Langestraat komt een man binnen. ‘Geef mij een halve liter bier’, vraagt hij aan de barman.
Er komen twee meisjes binnen. ‘Geef hen ook een halve liter bier’, roept hij tegen de barman. ‘En voor mij nog een halve liter.’
‘Maar ge hebt juist een halve liter gekregen’, antwoordt de barman. De man smijt het glas bier in het gezicht van de barman. En vertrekt. Kwaad.
Een kwartier later. De man staat er terug. Hij werpt een steen naar het raam van het café en zwaait met een mes. De barman belt de politie.
Die zijn direct ter plaatse. Ze schrikken. ‘Kennen jullie hem?’ vraagt de barman. Ze knikken. Ze hadden hem een uur eerder gezien op het Marie-Joséplein. Op een manifestatie tegen zinloos geweld. Hij had er een kaars aangestoken en gemompeld: ‘Waar gaat het toch naartoe met onze maatschappij?
Bart Bonroy is twee weken dood. Dat is intussen oud nieuws, daarover gaat dit stuk niet. Er lopen overal zatte mensen rond. Overal gebeuren er tragedies. In elke gevangenis zitten jongens met spijt. En, tja, er lopen waarschijnlijk overal minister-presidenten rond die aan het volk vragen: ‘Stuur mij een mail. Schrijf wat we kunnen doen tegen het zinloos geweld.’
Mijneer Leterme, leest u mee? Dit is een anekdote uit ’t Kroegske in Oostende, een café aan het Sint-Paulusplein. Vooral bekend om zijn legendarische cafébaas Iwein Scheer: een soixante-huitard met lange witte haren. De man heeft de laatste vijftig jaar zowat alles gezien wat er te zien viel in Oostende. Dacht hij. Tot vorige week. Ze waren aan de toog van ’t Kroegske aan het napraten over de moord. Iwein tapte een pint en zei: ‘Ik vind dat het niet kan dat iemand een mes op zak heeft.’
Plots, stilte in het café. De drie jongens voor de toog keken op. ‘Allez Iwein, wat zegt gij nu? Dat meent ge toch niet? Wij hebben allemaal een mes op zak.’
Iwein schrok, en dat gebeurt niet vaak. Hij werd er zelfs even stil van, en dat gebeurt nog minder. Hij moest terugdenken aan een andere moord, vijfentwintig jaar geleden. Gepleegd om een al even banale reden: een ruzie om een geluidsinstallatie. De moordenaar wist niet wat hij met het lijk moest aanvangen. En dumpte het op de trappen van het Casino Kursaal.
Heel Oostende sprak schande. Maar toen een journalist aan de vrouw op straat vroeg: ‘Zijn de mensen slecht?’ zei ze: ‘Zeg mijnheer, niet overdrijven, hè.’ Er bestonden geen minister-presidenten die mailoproepen deden. En in ’t Kroegske had niemand een mes op zak. ‘Nochtans’, weet Iwein, ‘was Oostende een stuk onveiliger, toen.’
Er is iets veranderd in Oostende. Er hing altijd een romantisch aura rond de stad: Oostende beloofde veel. Het was de terminus van het land. De laatste trein stopte er. Honderdduizenden mensen stapten er af. Op zoek naar… tja, naar wat eigenlijk? Mark Twain logeerde er. Albert Einstein ging er naar de hoeren. En Marvin Gaye dwaalde er een jaar rond. Om af te kicken van het harde leven. Van de drugs, de vrouwen en de miserie.
Over zijn passage maakte de Brusselse cineast Richard Olivier de onvergetelijke documentaire Transit Ostend. Een scène: Marvin loopt over het Westerstaketsel. Prijst luidkeels ‘ the tolerance’ van de Oostendenaren. Het zijn misschien gekwetste mensen, the people of Ostend, maar wel lieve mensen. En er lopen mooie meisjes rond (maar niet om aan te raken).
Nog een scène: Marvin stapt het café Zeemansverlangen – alleen die naam al – binnen. De vaste jongens aan de toog kijken op.
‘En van waar komt u?’ vragen ze.
‘Raad eens?’ zegt Marvin.
‘Paraguay, misschien? Hebt u hier ook een job, mijnheer?’
Marvin lacht luid. Mikt een pijl naar het vogelpikbord. Recht in de roos. Oostende strooide troost in de wonde. In ruil schreef hij de wereldhit Sexual Healing. En in heel de wereld zochten mensen op de kaart waar dat Oostende lag.
Dat soort beelden draaien ze niet meer in Oostende. Café Zeemansverlangen bestaat niet meer. Afgebroken, zoals zoveel afgebroken is in Oostende. Vorige week werd de laatste theaterzaal van de stad, de Illusie, tot gruis herleid. Er was ook de film Ex Drummer. ‘Ik had die film nooit in Gent kunnen opnemen’, zei regisseur Koen Mortier. ‘Gent is te gezellig geworden. Oostende is de enige rauwe stad in België.’ En dan waren er ook de lezersbrieven na de moord op Bart. ‘De fun is allang verdwenen in Oostende’, schreef iemand vorige week in Humo. ‘Iedereen weet dat er crapuul rondloopt, dat er niet voor terugdeinst om iemand dood te slaan. De rest zwijgt uit schrik voor represailles.’
Is er dan something rotten in the state of Ostend? De stad belooft niets meer.
Zaterdagavond, kwart over twee. De laatste trein is net gearriveerd. De stad is donker, de straten zijn leeg. In een café zitten een paar eenzame gasten voor zich uit te staren. Net figuranten die zitten te wachten op de zoveelste verfilming van Bukowski.
Alleen in de Langestraat brandt licht en loopt er nog volk over straat. De Langestraat is al eeuwen een ‘verboden’ straat. En, zoals alles wat verboden is: bijzonder aantrekkelijk. De straat waar Lou Reed aan dacht toen hij Walk On The Wild Side schreef.
Maar de laatste tijd schort er wat. Bij de bloggers ligt de straat de laatste tijd onder vuur. Arno zei onlangs min ‘erte bloedt als hij door de Langestraat loopt . In de krant stond zelfs dat ‘de Tsjetsjeense maffia er de macht overgenomen heeft’.
Afgesproken met Passe. Zevenendertig jaar. Ex-beroepsmilitair. Ex-muzikant. Maar net toen zijn groep op het punt stond door te breken, pleegde de zanger zelfmoord.
Vandaag runt hij de Twilight, het bekendste jongerencafé van de straat. Hij heeft de berichten over de Langestraat ook gelezen. ‘Gelogen’, zegt hij.
‘Toegegeven: er lopen junkies over straat. En heethoofden. En er wordt al eens gevochten, ja. Maar is dat niet in elke uitgaansbuurt zo? Trouwens: vroeger, in mijn tijd, werd er in de Langestraat veel meer gevochten. De straat had altijd al iets kosmopolitisch. De Engelsen, die in Oostende van de boot stapten, zaten hier. De Amerikaanse MP’s. De Fransen. Er broeide altijd wat. Er werden soms open veldslagen uitgevochten.’
Wat scheelt er dan? Hij wijst naar buiten. ‘Vroeger kon je hier over de koppen lopen. Nu niet meer. Ik mag niet klagen: de Twilight zit altijd vol. Dat komt ook omdat ik een zaaltje heb waar jonge gasten muziek kunnen spelen. Een van de enige plaatsen in Oostende waar dat kan. Er is in deze stad zelfs nauwelijks plaats om te fuiven. Kijk, ik lees ook dat Arno klaagt over de Langestraat. Maar als ik zo bekend was als hij: ik had er ook iets aan gedáán.’
En het stadsbestuur? Passe zucht diep. ‘Ze hebben hier in de Langestraat, midden in de uitgaansbuurt, een afschuwelijk nieuwbouwproject neergepoot. Oostende is properder geworden, ja, maar ten koste van wat? Nu ja, de socialisten hadden al een meerderheid. En ze worden verkozen met een nog grotere meerderheid…. dus Oostende zal wel tevreden zijn, zeker?’
Het is een klaagzang die je vandaag hoort in de Langestraat. Oostende wordt voor steeds meer mensen le dernier port avant la mort. Een stad van tearooms. Van mensen die om kwart over twee allang slapen.
En, o ironie, uitgerekend die stad, de stad zonder fuif- en theaterzaal, wil nu Culturele Hoofdstad van Europa worden.
We wandelen terug naar de kroeg van Iwein Scheer. ‘Het is eigenlijk nog meer ironisch’, zegt hij. ‘Er is hier niet eens een cultureel centrum. Elk boerengat heeft een cultureel centrum. Oostende niet. Iedereen zegt dan ‘het is de schuld van de politiek’, maar dat is niet helemaal waar. De Oostendenaar vraagt daar ook niet naar.’
Hoe komt dat?
Hij slurpt van zijn koffie en vertelt. Achtenveertig jaar geleden strandde hij, een Brusselaar, in Oostende. Hij had er de ware ontmoet. ‘Mijn eerste job was portier in een cabaret met vrouwen. Ik moest de klanten aankondigen. Toen ik ging solliciteren, was het eerste wat ze vroegen: ‘Spreekt u Frans?’ Engels?’ En pas dan: ‘Nederlands?’ Oostende, dat was Bruxelles-Plage, hè. De jetset, de Franstalige Brusselse bourgeoisie organiseerde het uitgaansleven. In het Casino bijvoorbeeld, daar kwam de modale Oostendenaar nooit.
Door de federalisering van het land trok die jetset weg. Het uitgaansleven stortte in elkaar. De Oostendenaren, dat waren liftboys, die werkten in kelders en zolders. In de toeristische sector, ten dienste van iemand. Dat zit er heel diep in: de modale Oostendenaar ondergaat de dingen, maar neemt zelf o zo moeilijk initiatief om van het leven te proeven. Ze zeggen altijd: Oostende is een vrijbuitersstad, en ’t is waar: de eerste homo’s kwamen naar Oostende. Maar die tolerantie, dat is eerder een soort apathie. Of mensen nu rood, geel of groen zijn: dat maakt niet uit. Als we maar aan u kunnen… (wrijft met zijn duim- en wijsvinger). Ik heb dat gemerkt toen hier op het plein gezinnen met kinderen kwamen wonen. Wel, vreemd genoeg werd dat niet getolereerd. Die kinderen die met de bal speelden, zaten in de weg van de toeristen. Het is en blijft een stad van kruideniers, hè.’
‘In zo’n stad opgroeien: dat bepaalt wie je bent. Nog een voorbeeld: de Monumentenstrijd. Ze willen de Koninklijke Stallingen beschermen. Wel, niemand in Oostende kent dat gebouw als de Koninklijke Stallingen. Iedereen zegt: “Dat is het sportcentrum dat ze gaan beschermen.”‘ (lacht)
Een gebrek aan interesse? Nee, dat denk ik niet. Elk jaar organiseer ik voor mijn verjaardag iets voor de vrienden van het café. Een paar jaar geleden zei ik: “Laten we naar KunstenFESTIVALdesArts in Brussel gaan.” Wel, voor die mannen was dat echt een openbaring. Nu vragen ze elk jaar: “Iwein, we gaan toch terug?” (lacht) Nu, er is wel wat aan het veranderen in Oostende. Elke zomer is er bijvoorbeeld Theater aan Zee. Een zegen voor de stad. Maar ook dat is weer zo typisch: het zijn Gentenaars die het hier komen organiseren. Er is nog altijd een gids nodig.’
Hij drinkt nog eens zijn koffie en wijst naar buiten: ‘Ik heb geen buurt meer. Daar woont niemand. Daar niemand. Allemaal weg. Ze zijn allemaal doodgegaan. Of weggetrokken. Nu goed, er zullen wel weer nieuwe mensen komen.’
Iwein heeft gelijk: er zijn veel mensen aangespoeld in Oostende, maar er zijn er nog meer vertrokken. Veel artiesten ook: Arno, Kamagurka, Willy Willy. En onlangs trokken de nieuwe rockhelden The Van Jets naar Gent. Leek een betere uitvalsbasis om de wereld te veroveren.
Eén artiest is gebleven: Dubbe. ‘Vroeger had je Arno en Dubbe’, had Passe me uitgelegd. ‘Arno is wereldberoemd geworden. En Dubbe ook… in Oostende.’
Dubbe ziet er op z’n 52e in elk geval nog zeer rock-‘n-roll uit. Lijkt wat op Keith Richards, maar heeft minder vrouwen versleten. Hoewel, toch vijf. ‘Dat is de prijs die je betaalt om de rockster uit te hangen’, houdt hij vol.
Dubbe had een rol van een paar seconden in Ex Drummer. ‘Ik zei het vanmorgen nog tegen mijn vriendin. Ik ben de meest onbekende bekende Vlaming. In elk Oostends café waar ik binnenkom, zeggen ze: ‘Ha Dubbe.’ Maar… ik ben net te weinig bekend om bij de echt bekenden te horen.’
Hij is in elk geval geen Ex-Muzikant. Hij heeft net een dvd samengesteld met de hoogtepunten van zijn groep Revenge 88. Toegegeven, ‘met wat applaus tussen gemonteerd’. Maar vorig jaar stond hij wel op het finalepodium van Humo’s Rock Rally. ‘We traden op als laatste act. Tussen allemaal twintigjarigen. Het publiek dacht: ze hebben nog een act ingehuurd. (lacht) Ik heb mij, ter voorbereiding, een paar keer aan de chambrang opgetrokken. Niets is potsierlijker dan een dikke, oude rockster, hè.’
Dubbe is groot geworden in de Langestraat. ‘Ik zat hier vroeger vaak aan de toog met Arno. In de tijd dat de straat nog gedirigeerd werd door lokale bandietjes. De Italiaanse pizzaman die ook een paar ramen had met happy hookers in de Van Iseghemlaan . Ze zeiden dan soms: “Dubbe, ga maar slapen met haar.” In bed bleek dat dan een travestiet te zijn.’ (lacht)
Dat soort fratsen, zegt Dubbe, maakte van de Langestraat ‘de Langestraat’. En natuurlijk ook Engelsen. Die brachten platen mee uit Londen. Van Bowie. Of The New York Dolls. Dubbe sperde zijn ogen wijd open. Kleurde er zwarte oogschaduw onder en begon een duo met Willy Willy.
Tot iemand een plaat meebracht van The Sex Pistols. Dubbe vond de punk uit in Vlaanderen: ‘Belgium (it ain’t no sin any more).’ Een platenbaas van EMI belde hem op. Of ze eens konden praten? ‘Bleek dat een gast met een moustache en een cravatte te zijn. Heel zijn bureau hebben we in elkaar getimmerd. We dachten: The Sex Pistols doen het ook en bij hen werkt het.’ (lacht).
Maar bij Dubbe werkte het niet zo: hij keerde terug naar Oostende. Werd postbode. ‘Maar facteur zijn aan de kust, dat is ellendig. De helft van uw brieven gaat vliegen in het zeegat. En, toegegeven, ik heb er ook wel wat weggesmeten.’ (grijns) Hij ging werken in het postsorteercentrum. Maar dat was avondwerk en hij wou zo graag optreden. Zijn baas zei: ‘Dat zal dus niet gaan. U hebt een contract met De Post.’ Hij antwoordde: ‘Baas, ik heb een contract met mijn groep.’
Maar hij had vooral een contract met Oostende, dat besefte hij pas later. Tijdens de preselectie van een Rock Rally. Zijn toenmalige vrouw had hem een geluksbrenger meegegeven: een stuk bruin stof van het kleed van wijlen nonkel pater. ‘Ik dacht: ach ja, baat het niet… en stak het stuk stof in mijn broekzak. Het optreden was een ramp. De drummer was poepeloere zat. Op een bepaald moment was hij met zijn handen aan het drummen. Toen we naar huis reden, werd hij plots wakker. “Wanneer begint dat optreden?” kreunde hij. Ik gaf hem een klap… Zo ontgoocheld was ik.’ Maar de week daarna stond in Humo: ‘Revenge 88 is geselecteerd voor de halve finale. ‘Mijn vrouw zei direct: “Dat komt door het stuk stof van nonkel pater, Dubbe.” In Oostende hebben we toen een verrassingsact ingeoefend: ik zou springen vanachter het drumstel tot aan de micro. Heel spectaculair. Bon, we komen aan in Gent voor de halve finale. Daar zeiden ze direct: “Wat bent u van plan? Vergeet dat maar. Dat mag niet.” Heel mijn act dreigde in het water te vallen. Toen zag ik een touw hangen. Ik ben in de nok van de Vooruit gekropen en langs dat touw naar het podium gesprongen. In de krant stond: “Zanger Revenge 88 valt een seconde trager dan de valsnelheid.” (lacht) En weer waren we geselecteerd. “Die pater is fantastisch”, zei mijn vrouw.’ Maar in de finale in Brussel liet de pater Dubbe in de steek. ‘Ik heb mij toen zat gedronken’, zegt hij. ‘Ben die nacht Dani Klein nog tegengekomen. Ze omarmde mij, sprak troostende woorden en zei: “Hoeveel geld heb je nodig om terug in Oostende te raken?”‘
Dubbe keerde terug naar Oostende. En ging er nooit meer weg. ‘Maar daar ben ik niet rouwig om. Ik heb altijd voor mijn muziek geleefd. En mij heel goed geamuseerd. Hoeveel mensen kunnen dat zeggen? En: ik zou de zee ook nooit kunnen missen.’
‘Wat denk je?’ vraagt hij. ‘Schenken we ze nog eens vol?’
‘Hey Yves, hoe gaat het ermee? Zeg, delete mijn eerste mail. Ik heb een veel betere oplossing tegen het zinloos geweld. Laat Richard Olivier nog eens een documentaire draaien over Oostende. Marvin Gaye is dood, de Illusie ook. En er lopen nu junkies en Tsjetsjenen rond in de Langestraat. Maar het licht is er nog altijd even mooi. En Dubbe, die loopt er ook nog altijd rond. Hij brengt straks een cd uit. Zevenentwintig jaar heeft hij erover nagedacht, maar het zal zijn beste cd ooit worden. Dat is rock-‘n-roll, Yves. Vraag hem of hij ‘What’s going on’ wil coveren. ‘Picket lines and picket signs. Don’t punish me with brutality. Talk to me, so you can see. Oh, what’s going on. What’s going on…’ Iemand in de hemel gaat heel blij zijn. Groetjes.’
DOOR STIJN TORMANS FOTO’S: SASKIA VANDERSTICHELE