Op 11 november 1918 werd in Compiègne de Eerste Wereldoorlog beëindigd. De Britse onderzoekster Lyn MacDonald werkt aan een serie boeken waarin ze, geholpen door de laatste ooggetuigen, enkele beroemde veldslagen navertelt. Zoals de derde slag om Ieper, beter bekend als ‘de hel van Passendale’.
Info : Lyn MacDonald, ‘Passendale 1917’. Uit het Engels vertaald door Iris den Hollander, Anthos/Manteau, 277 blz., euro 22,90. Bij uitgeverij Anthos/Manteau verscheen vorig jaar de vertaling van’ Somme 1916′.
Nu bijna alle veteranen overleden zijn, wordt de Eerste Wereldoorlog definitief dode geschiedenis. Toch lijkt de belangstelling ervoor bij jongere generaties alleen maar toe te nemen. Het succes van de boeken van de Britse onderzoekster Lyn MacDonald liegt er niet om. In de jaren zeventig en tachtig bezocht zij samen met Engelse veteranen de voormalige slagvelden. Het resultaat is een serie waarin enkele beroemde veldslagen worden naverteld op een manier die historisch en journalistiek boeiend en verantwoord is. Na Somme 1916 van dezelfde auteur verscheen onlangs Passendale 1917, het relaas van een groots Brits offensief dat een belangrijke doorbraak had kunnen worden, maar dat hopeloos vastliep in de Vlaamse modder.
U schrijft dat het geallieerde plan om in 1917 via de saillant bij Ieper een doorbraak te forceren een reële kans van slagen had. Het weer – de natste augustusmaand ooit – gooide roet in het eten. Zou de oorlog werkelijk anders zijn gelopen als de Britten in de droge julimaand hadden aangevallen?
LYN MACDONALD: Het verloop van de oorlog zou er niet wezenlijk door zijn beïnvloed, omdat de geallieerden van achterhaalde veronderstellingen uitgingen. Ze dachten dat de Duitsers grote aantallen onderzeeërs lieten opereren vanuit de havens van Oostende en Zeebrugge en dat ze, door die steden te veroveren, het aantal gezonken schepen aan hun kant drastisch zouden kunnen doen dalen. In werkelijkheid opereerden de U-boten vooral vanuit Hamburg en lagen er hooguit een stuk of drie aan de Vlaamse kust.
Een doorbraak in Vlaanderen zou echter wel een enorme morele overwinning zijn geweest. Ik zal niet zeggen dat ze echt voor het grijpen lag in de zomer van 1917, maar als de Britten na het opblazen van de Duitse linies op de heuvelrug van Mesen snel waren doorgestoten, zouden ze de gedemoraliseerde Duitsers waarschijnlijk heel ver hebben teruggedrongen.
Nog beter zou het zijn geweest als de Britse opperbevelhebber Haig zijn campagne al een jaar eerder had kunnen starten. Toen had de tegenstander zich nog niet zo stevig ingegraven als in de zomer van 1917. Het getalm na de overwinning bij Mesen gaf de Duitsers de tijd zich te hergroeperen. Het barslechte weer deed de rest en maakte van Passendale de zoveelste hel in plaats van de gehoopte ommekeer.
Was Douglas Haig de speelbal van de politici? U suggereert dat zij verantwoordelijk waren voor het fatale uitstel.
MACDONALD: De Britse politici voelden zich steeds weer genoodzaakt hun solidariteit met de bondgenoten te benadrukken. Toen het Franse leger in 1916 in Verdun dreigde te bezwijken, brachten ze het militaire opperbevel zover een groots offensief te starten aan de Somme om de Duitse druk op de Fransen te verminderen. In politiek opzicht was het offensief begrijpelijk, maar militair werd het een ramp.
In de zomer van 1917 wilde de Engelse liberale premier, David Lloyd George, eigenlijk troepen sturen naar Italië om die zwakke bondgenoot te helpen een doorbraak te forceren in zijn strijd met de Oostenrijkers. Hij maakte zich ook – terecht – zorgen over de situatie aan het Russische front, waar de Duitsers duidelijk aan de winnende hand waren. Het oorlogskabinet in Londen durfde Haig niet rechtstreeks in zijn gezicht te zeggen dat het geen goedkeuring hechtte aan zijn campagne, maar het keurde die ook niet af. Lloyd George wist immers dat Haig persoonlijk op goede voet stond met de koning en een gewillig oor vond bij de monarch. Dus ging Haig verder met zijn voorbereidingen en incasseerde ondertussen knarsetandend het ene uitstel na het andere.
In de tussentijd zaten de Duitsers natuurlijk ook niet stil. Vanuit hun luchtballonnen en vliegtuigen zagen ze de Engelse versterkingen arriveren. Daarom verstevigden ze hun eigen posities. Toen de Britten eindelijk aanvielen, werden ze geconfronteerd met machinegeweervuur uit tientallen bunkers die daar enkele maanden eerder nog niet waren.
Sommige generaals, zoals de bevelhebber van het Canadese tweede leger, weigerden troepen op te offeren voor in hun ogen zinloze acties. Was hun bijnaam û ‘slagers’ û dan wel zo verdiend?
MACDONALD: Absoluut niet. Over het algemeen sprongen de generaals heel wat voorzichtiger met de manschappen om dan de politici. Als een generaal zich toch te buiten ging aan roekeloze acties die veel soldaten het leven kostten, zoals de Fransman Nivelle, werd hij naar een post achter het front verplaatst. Zo is er een aantal Britse generaals geweest die de rest van de oorlog in een verre provincie in India hebben doorgebracht. De militaire code verbood het deze hoge officieren officieel te schofferen, maar als ze hun boeltje pakten, wisten ze drommels goed dat ze het verprutst hadden.
In de derde slag om Ieper, zoals de hel van Passendale officieel heet, hebben enkele Canadese generaals inderdaad geweigerd troepen ter beschikking te stellen. Dat was geen muiterij. Ze eisten simpelweg dat er eerst voldoende planken over de modder werden gelegd, zodat de soldaten niet reeds uitgeput zouden zijn als ze bij de linies aankwamen. Er waren namelijk enkele complete eenheden verloren gegaan omdat de mannen eerst veertien uur door de modder hadden moeten waden en toen niet langer in staat waren zich tegen het moordende Duitse machinegeweervuur te weren. Dat waren aspecten van de strijd waarmee Haig onvoldoende rekening hield.
De vraag is of hij er wel van op de hoogte was. Tijdens stafvergaderingen verschenen vlaggetjes op de kaart die troepenposities aangaven die soms al vele uren geleden waren opgegeven…
MACDONALD: Het gebrek aan adequate informatie was inderdaad schrikbarend. De generale staf, maar ook de divisiecommandanten liepen meestal hopeloos achter de feiten aan. Dat was deels de schuld van de grote verwarring tijdens een veldslag – als je onder hevig granaatvuur ligt, is het niet makkelijk je exacte positie te bepalen en door te geven – maar vooral die van de volkomen ontoereikende communicatiemiddelen. Tijdens de derde slag om Ieper beschikten de Britse troepen wel al over voldoende telefoondraad, maar als een groepje seiners de draden al lopend door de modder afrolden, zagen ze hoe die achter hen kapotgeschoten werd. Er werd veelvuldig gebruik gemaakt van postduiven, maar de meeste vogels werden halverwege afgeschoten door de vijand. Soms werden ze gevangen en kregen ze een andere boodschap mee. Zo heb ik een anekdote gehoord van een stel Duitsers die briefjes vonden met de boodschap: ‘Hoera voor de Kaiser û maar niet heus’en ‘We krijgen jullie wel’. Veel duiven werden ook eenvoudig kaalgeplukt en opgegeten, want tijdens een aanval werd er veel honger en dorst geleden.
Passendale was al een verbetering ten opzichte van de veldslag aan het Sommefront. Toen stuurden de Britse generaals hun soldaten met grote jaloezieën de strijd in. Die moesten ze dan op een verhoging in het landschap plaatsen en door de latjes te bewegen, konden ze een boodschap in code doorgeven. De meeste veteranen die ik sprak, zeiden me dat ze die zware en onbruikbare dingen al hadden weggegooid nog voor ze ten aanval trokken. Met vlaggen staan seinen, vonden ze al helemaal gekkenwerk. ‘Dan kan ik net zo goed een bord met Hierop richten om mijn nek hangen’, zeiden ze. Het gevolg van dat alles was dat de commandanten vooral moesten vertrouwen op menselijke koeriers – en die waren soms uren onderweg van en naar de frontlinies.
Uw boek geeft de indruk dat de Duitsers over betrouwbaarder inlichtingen beschikten dan de Engelsen. Is die indruk terecht?
MACDONALD: Die is niet terecht. De Britse militaire inlichtingendienst beschikte over een even uitgebreid netwerk van spionnen en informanten in Vlaanderen – onder wie veel dorpspastoors – als de Duitsers in Frankrijk. Het is wel waar dat de Duitse generale staf veel meer rekening hield met die inlichtingen dan de Britse.
Ik heb me lange tijd afgevraagd waarom Haig zoveel informatie negeerde, tot ik erachter kwam dat zijn verbindingsofficier de schuldige was. Haig was een Schot, een wat stijve kerel zonder enige charme, die slecht overweg kon met zijn ondergeschikten. Misschien om dat te compenseren, had hij een verbindingsofficier in dienst genomen die het exacte tegenovergestelde was van hemzelf: aangenaam in de omgang, charmant en eeuwig optimistisch. Die laatste eigenschap zorgde ervoor dat hij ook Haig graag bij een goed humeur hield en dus slecht nieuws zoveel mogelijk voor hem achterhield. Tijdens de veldslag om Cambrai leidde dat er bijvoorbeeld toe dat inlichtingen over het oprukken van een complete Duitse reservedivisie door het opperbevel werden genegeerd. Als gevolg daarvan werden de Britse troepen in de pan gehakt. Ook tijdens de derde slag om Ieper heeft Haig – uit onwetendheid, dus buiten zijn schuld – dit soort fouten gemaakt.
De inname van de heuvelrug van Mesen was een succes, het eerste deel van het offensief bij Passendale eigenlijk ook. Waarom stelde het opperbevel zich niet tevreden met een gedeeltelijke overwinning in plaats van tegen beter weten in door te gaan en zo bijna alles weer te verliezen?
MACDONALD: Omdat een halve overwinning ook een halve nederlaag is. Omdat er aan de Somme zo’n reeks halve overwinningen werd geboekt, bleef het opperbevel ervan overtuigd dat de slag te winnen was. En zo maakte het de ene tactische fout na de andere en bleef het offensief maar aanslepen.
Vanuit strategisch opzicht hadden de Britten bij Passendale overigens geen andere keus dan door te gaan. Als ze in de eerste week van september waren gestopt, hadden ze weliswaar een flink aantal kilometers terreinwinst geboekt, maar ze zouden wel in een kom hebben gezeten. Met de Duitsers op de hoger gelegen gedeelten en zij in het dal hadden ze in de herfst en de winter al het regenwater in hun loopgraven kunnen zien lopen. In zo’n natte positie hadden ze niet goed kunnen verdedigen en zou de vijand dus een belangrijk tactisch voordeel hebben gehad.
En ten slotte was er nog de druk van het thuisfront en de druk van de soldaten zelf. Stel je voor dat je halve compagnie is weggevaagd. Dan ben je des te meer teleurgesteld als je bevel krijgt ergens halverwege halt te houden – kilometers van het einddoel verwijderd. Het was evengoed een kwestie van moreel dat Haig weigerde het offensief al in september te stoppen.
Tegenwoordig denkt men vaak dat de generaals bang waren voor een herhaling van de muiterijen in het Franse leger van 1916 en 1917. Misschien bliezen ze ook daarom het offensief niet halverwege af?
MACDONALD: De omvang en het belang van die muiterijen zijn altijd schromelijk overdreven. Het is waar dat complete regimenten bij Verdun op een gegeven moment weigerden in de aanval te gaan, maar ze weigerden niet te verdedigen. In de weken daarvoor was de ene aanvalsgolf op de andere gevolgd. De Fransen veroverden een paar vooruitgeschoven linies, ten koste van zware verliezen, en moesten die enkele dagen later na een Duitse tegenaanval weer opgeven. Vervolgens joegen hun commandanten hen opnieuw ten aanval, waarna het scenario zich herhaalde. De regimenten waren dat zinloze aanvallen en terugtrekken beu. Maar dat betekende niet dat ze de strijd opgaven. Hun patriottisme was ongebroken.
Vooral Pétain begreep de bezwaren van de soldaten maar al te goed en heeft geprobeerd aan hun eisen tegemoet te komen. Daarop ebde de muiterij snel weg. Dat is hem overigens gelukt zonder grootschalige executies. Er is weliswaar een aantal muiters voor de krijgsraad gedaagd en gefusilleerd, maar de meeste zijn ongestraft gebleven. Ook de bewering dat de muitende regimenten daarna opzettelijk als kanonnenvoer zijn gebruikt, is nergens op gebaseerd.
Hoe patriottisch ze ook waren, u geeft heel wat voorbeelden van kameraadschap tussen Britse en Duitse soldaten. Als ze een gewonde Duitser tegenkwamen, was hij plots geen vijand meer, maar een jongen of man in nood. Hoe verklaart u die plotse ommekeer in gevoelens?
MACDONALD: Er zijn natuurlijk ook gevallen bekend van Engelsen die gevangengenomen Duitsers doodschoten in plaats van ze achter de linies te brengen, maar die zijn zeldzamer dan de gevallen waarin ze hulp boden. Ik beschrijf bijvoorbeeld hoe een Duitse sergeant met een verlofpasje per ongeluk in een Engels veldhospitaal verzeild raakte en daar prompt werd gevangen- genomen. De man was zo van de kaart dat zijn verlof niet doorging dat de Britten hem moesten troosten met whisky en sigaretten.
Ik heb ook meer dan één voorbeeld gevonden van naoorlogse vriendschap. Zo was er een Britse brancardier die weigerde op het verzoek van zijn collega in te gaan een gewonde Duitser in het niemandsland achter te laten. Met gevaar voor eigen leven heeft hij de vijandelijke soldaat naar een Britse hulppost gebracht. Daar aangekomen was de Duitser hem zo dankbaar dat hij hem zijn naam en adres vroeg om hem later te kunnen bedanken. Dat mocht natuurlijk niet, want zo zou de Brit van spionage kunnen worden verdacht, en in plaats daarvan gaf hij de Duitser zijn horloge, waarin zijn naam gegraveerd stond. In de jaren twintig heeft de Duitser, die uit een rijke familie kwam, hem inderdaad gevonden en vervolgens elk jaar, op zijn kosten, in Duitsland vakantie laten nemen. De vriendschap was hecht en overleefde zelfs de Tweede Wereldoorlog.
Het kan zelfs nog straffer. Ik heb een Britse tankcommandant leren kennen die tot in de jaren zestig bevriend is geweest met een Beierse sergeant die hij nota bene zelf tijdens de slag om Ieper in zijn been had geschoten. Die vriendschappen lijken vreemd, maar de meeste soldaten koesterden geen haat tegen de vijand. Als ze een gewonde of huilende Duitser tegenkwamen was die man simpelweg een mens die hulp nodig had. Ze wisten precies wat de ander doormaakte, want ze stonden beiden weken- of maandenlang in een loopgraaf te wachten op de volgende aanval. Tenslotte hadden de meeste soldaten ook het gevoel dat ze gewoon hun plicht deden. We had a job to do, and so had the others, is een antwoord dat ik vaak te horen heb gekregen.
U beschrijft de gebeurtenissen in het hoofdkwartier en in de ministeries in Londen als een historica en de evenementen op het slagveld en achter het front als een journaliste. Beschouwt u zichzelf als een wetenschapper of als een reporter?
MACDONALD: Ik heb jarenlang als journaliste gewerkt voor de BBC en ik heb halverwege de jaren zeventig ontslag genomen om me, samen met enkele medewerkers, volledig aan dit historisch project te kunnen wijden. Volgens mij ben ik in wezen altijd een journaliste gebleven, maar in de loop van de tijd ben ik ook een historica geworden. Over de militaire geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog heb ik alles gelezen wat ik kon vinden en gaandeweg is dat onderwerp me steeds meer gaan boeien. Wat ik las en wat ik hoorde tijdens mijn gesprekken met veteranen heeft me ook meer dan eens van mening doen veranderen.
Aanvankelijk dacht ik niet zoveel anders over deze oorlog als de meeste mensen. De politici en de generaals waren de schuldigen, de soldaten en officieren in de loopgraven de slachtoffers. Naderhand ben ik de kwestie meer gaan nuanceren. Ik geloof nu dat het gebrek aan informatie en dus aan overzicht de grote boosdoener is geweest bij talloze nederlagen. De generaals probeerden een campagne zo goed mogelijk voor te bereiden, zodat er zo min mogelijk onnodige slachtoffers zouden vallen. Maar vaak waren hun plannen te gedetailleerd en gooide een kleinigheid die ze over het hoofd hadden gezien hun hele campagne overhoop. Bovendien waren de twee partijen in mankracht en vuurkracht min of meer elkaars gelijke.
Soms was het ook gewoon brute pech. Tijdens de derde slag om Ieper heeft het continu geregend en gestormd. Dat wil zeggen: zodra de Britten aanvielen, begon het met bakken tegelijk uit de hemel te vallen. Zodra ze stopten, begon de zon te schijnen. Het was werkelijk alsof de duivel ermee speelde. Ik heb oog gekregen voor wat wij Engelsen the fortunes of war noemen en verder heb ik mezelf tijdens het schrijven steeds dezelfde vraag gesteld: wat wist deze man in deze fase van de strijd, in zijn positie? Dan bleek dat vaak maar bitter weinig te zijn, zodat de oorlog zich letterlijk beperkte tot de vierkante meter grond die je als militair op dat moment aan het verdedigen was. Van alle oorlogsclichés waarmee ik tijdens dit jarenlange onderzoek geconfronteerd ben geweest, was dit het enige dat overeind bleef.
Door Jeroen Kuypers & Piet de Moor
‘Over het algemeen sprongen de generaals heel wat voorzichtiger met de manschappen om dan de politici.’