‘Ooit zullen we met de IS moeten praten’

'We zullen bloedige aanslagen zoals in Parijs nooit een halt toeroepen als we niet eerst de ellende in het Midden-Oosten oplossen.' © Ahmed Jadallah/Reuters

Als kabinetschef van Tony Blair onderhandelde Jonathan Powell rechtstreeks met de leiders van het IRA, en stond daardoor aan de wieg van de vrede in Noord-Ierland. ‘Praten met terroristen wil niet zeggen dat je het met hen eens bent of hen onvoorwaardelijk gelijk geeft. Maar praten moet je.’

Van mei 1997 tot juni 2007 was Jonathan Powell (°1956) kabinetschef van de toenmalige Britse premier Tony Blair. ‘Ik was een medestander van Tony vanaf de dag dat hij in 1994 leider van Labour werd’, zegt hij. ‘Eerst was ik zijn stafchef. In 2007 nam ik samen met hem afscheid van Downing Street 10. Hij verdween door de voordeur, ik glipte weg via de achterdeur.’

Vandaag is Powell ceo van Inter Mediate, een in het hart van Londen gevestigde ngo die achter de schermen bemiddelt met terreurorganisaties overal ter wereld. Tijdens Blairs regeerperiode ontpopte diens kabinetschef zich tot een toponderhandelaar met het IRA. Hij werd een van de architecten van het Goede Vrijdagakkoord uit 1998, dat de basis legde voor vrede in Noord-Ierland. Over zijn ervaringen als onderhandelaar schreef hij Talking to Terrorists, waarin hij de stelling verdedigt dat we bereid moeten zijn om te praten met alle terroristen, inclusief de jihadi’s van de Islamitische Staat (IS) en Al-Qaeda.

‘Dat besef is de voorbije dertig jaar gegroeid’, zegt hij. ‘Voor ik bij Tony Blair begon, wou ik nooit met terroristen praten, en zéker niet met die van het IRA. Mijn vader was bij het begin van de Tweede Wereldoorlog als officier in de buurt van Belfast gekazerneerd. In 1940 werd hij door het IRA in een hinderlaag gelokt en kreeg hij een kogel door een oor. Mijn oudste broer, Charles, was acht jaar lang privésecretaris van Margaret Thatcher; die hele periode stond hij op de dodenlijst van het IRA. Toen ik de IRA-leiders Gerry Adams en Martin McGuinness in 1997 voor het eerst ontmoette, weigerde ik hen de hand te schudden. Maar Tony schudde probleemloos en nonchalant elke hand die hem toegestoken werd.’

U verafschuwde het bloed dat aan hun handen kleefde?

JONATHANPOWELL: Ja. Maar tijdens de onderhandelingen raakte ik ervan overtuigd dat we met terroristen zoals zij móéten praten. Alleen door een dialoog kunnen we ze ervan overtuigen dat ze de wapens moeten neerleggen. Gesprekken met terreurgroepen lukken alleen als ze politiek gesteund worden door een breed segment van de bevolking. Niet alle terroristische organisaties hebben zo’n ruggensteun. Denk maar aan het Amerikaanse Symbionese Bevrijdingsfront uit de jaren zeventig, dat was een club zonder achterban. Het IRA had wel een grote groep mensen die in de organisatie geloofden. Zelfs op het toppunt van de Troubles behaalde Sinn Féin, de politieke vleugel van het IRA, in Noord-Ierland een derde van de katholieke stemmen.

In zijn memoires schrijft Tony Blair dat hij zich niet meer kon herinneren waarom u in 1997 tot toponderhandelaar met het IRA gebombardeerd werd.

POWELL: Voor ik Tony’s kabinetschef werd, werkte ik een tijd als diplomaat op de Britse ambassade in Washington. Ik had veel unionistische politici de weg gewezen in de administratie van president Bill Clinton, en zij vertrouwden me. Mijn job als onderhandelaar onder Blair is daar bijna organisch uit gegroeid. Later bouwde ik heel voorzichtig vertrouwen op bij de republikeinen van het IRA. Nu heb ik er trouwens spijt van dat ik bij die eerste ontmoeting met Adams en McGuinness hun uitgestoken handen negeerde. Na dat allereerste gesprek ging ik samen met Blair wandelen in een winkelcentrum in het protestantse Oost-Belfast. Er kwam een groep boze oma’s rond ons staan, en ze gooiden rubberen handschoenen naar Tony. ‘Willen ze dat ik de afwas doe?’ vroeg hij me verbaasd. Ik legde hem uit dat ze vonden dat hij het best rubberen handschoenen kon aantrekken om met moordenaars te gaan praten, alleen zo kon hij zijn handen proper houden.

U was het toen met die oude protestantse dames eens?

POWELL: Toen wel, ja. Drie dagen na die eerste ontmoeting met de IRA-leiders kreeg ik telefoon van Martin McGuinness. ‘Kom incognito naar Noord-Ierland, zonder al die securocraten’, zei hij. Ik vroeg aan Tony wat ik moest doen. ‘Ga’, antwoordde hij. Ik reisde naar Belfast, nam een taxi naar Derry, en ging op de afgesproken straathoek staan wachten. Ik voelde me als een spion van het zevende knoopsgat. Twee skinheads stapten op me af en duwden me op de achterbank van een taxi. Een uur lang lieten ze de chauffeur door de straten van Derry rijden tot ik gedesoriënteerd was. Ze stopten aan een klein huis. Ik klopte aan, en Martin McGuinness verscheen op krukken in de deuropening. Hij maakte een wansmakelijke ‘grap’ over kneecapping, de gruwelijke manier waarop het IRA ‘verraders’ straft door met een pistoolschot hun knieschijven te verbrijzelen. Drie uur lang zat ik met McGuinness aan het knetterende haardvuur – de eigenares van het huis was op stap en had thee en broodjes achtergelaten. We praatten over hoe de Britse regering de gesprekken tussen republikeinen en unionisten het best zou aanpakken. Eigenlijk deden we niets anders dan voelen welk vlees we in de kuip hadden.

In de loop van dat gesprek begon ik te beseffen dat het belangrijk was dat ik meeging in de manier waarop McGuinness de hele onderhandelingsagenda naar zijn hand probeerde te zetten. In dat huis in Derry raakte ik er snel van overtuigd dat onderhandelingen op plaatsen zoals Downing Street 10 of op Stormont Castle in Belfast geen lang leven beschoren zouden zijn. De volgende tien jaar reisde ik bijna wekelijks naar Derry of Belfast om daar in een safehouse Adams of McGuinness te ontmoeten. Een van mijn teamgenoten was Peter Sheridan, op dat moment de hoogste katholieke politieman in Noord-Ierland. Hij had twee aanslagen van het IRA overleefd: twee keer hadden ze in Derry geprobeerd om zijn auto op te blazen. Zijn passagiers waren telkens dood, hij overleefde. Ik moest hem handen laten schudden met McGuinness, de commandant van het IRA in Derry. Peter deed het zonder verpinken.

U gaf McGuinness de macht over de onderhandelingsagenda om zo zijn vertrouwen te winnen?

POWELL: Ja, maar dat was maar een eerste stap. Vertrouwen krijg je niet met een vingerknip, je moet het langzaam veroveren. Wat ik in Noord-Ierland geleerd heb, is volgens mij algemeen toepasbaar op de manier waarop we terroristen van allerlei pluimage moeten aanpakken. Als je terugkijkt op de geschiedenis van het terrorisme van de voorbije dertig jaar moet je wel concluderen dat alleen praten tot oplossingen geleid heeft. Telkens als een nieuwe terreurgroep van wal steekt, roepen we stoer: ‘We zullen nooit onderhandelen’, waarna we hen met politiegeweld bekampen. Na verloop van tijd schakelen we het leger in en drijven we de repressie tot het maximum op. Vaak nemen we onze toevlucht tot illegale middelen en huren we paramilitaire groepen in die aan de democratische controle ontsnappen. Spanje had zijn Grupos Antiterroristas de Liberación (GAL), paramilitairen die ETA-leden zonder vorm van proces afknalden. Bij ons werkte het Britse leger nauw samen met Noord-Ierse loyalistische killers. In een democratie is zo’n vuile oorlog altijd tot mislukken gedoemd.

In een dictatuur heeft repressie meer succes?

POWELL: Ja. De voorbije jaren dwong de Tsjetsjeense alleenheerser Ramzan Kadyrov met steun van Vladimir Poetin de rebellen op de knieën. Dictators zoals Kadyrov hebben een groot ‘voordeel’: ze kunnen alles en iedereen met fors geweld onder de knoet houden. Een man als Stalin smoorde alle verzet in de kiem door hele bevolkingsgroepen te deporteren. Alleen lost repressie op termijn niets op. Het probleem wordt tijdelijk bevroren en zodra het ontdooit, is het verzet heviger dan tevoren. Het einde van de Sovjet-Unie betekende niet voor niets meteen de start van oorlogen zoals die in Tsjetsjenië. Hafiz Al-Assad, de vader van de huidige Syrische president Bashar, dacht dat hij in 1982 voorgoed met de oppositie afgerekend had nadat hij 10.000 Moslimbroeders had laten vermoorden. Maar ‘het probleem’ stak tientallen jaren later heftiger dan ooit weer de kop op. Een politiek probleem kan alleen op een politieke manier opgelost worden.

Het IRA en de ETA streefden naar onafhankelijkheid. Daar kunnen ‘politieke oplossingen’ voor onderhandeld worden. Geldt dat ook voor de IS of Al-Qaeda? Zij willen de vernietiging van de democratie, het einde van de mensenrechten en de invoering van de sharia.

POWELL: Elke keer als we kennismaken met een nieuwe terreurgroep vinden we hun programma compleet onaanvaardbaar en absoluut te bestrijden. Het IRA hield een geweer tegen de slaap van de Britse regering en eiste de hereniging van Noord-Ierland bij Ierland. Dat was totaal onrealistisch. Praten met terroristen wil niet zeggen dat je het met hen eens bent of hen onvoorwaardelijk gelijk geeft. Wie terroristen hun zin geeft, keert van een kale reis terug, zoals de Britse premier Neville Chamberlain ondervond toen hij in 1938 Adolf Hitler wou paaien met het Verdrag van München. Wij hebben met het IRA níét de hereniging met Ierland onderhandeld. Het Verenigd Koninkrijk bleef integraal overeind. Er werden nieuwe afspraken gemaakt over het delen van macht, over de erkenning en het gebruik van de Ierse taal, en over respect voor de mensenrechten.

Niemand zal het in zijn hoofd halen om met de IS te gaan praten over de installatie van het kalifaat – op dit moment is trouwens niemand bereid om wat voor onderhandelingen dan ook met de organisatie op te starten. Maar we zullen de IS nooit verslaan met louter militaire middelen, want ze hebben onmiskenbaar een ruime politieke achterban. Dat blijkt ook uit het feit dat ze met amper duizend strijders de Iraakse stad Mosoel konden veroveren. Ooit zullen we dus wel met hen moeten praten. Ik pleit er niet voor om hier en nu contact te zoeken met Abu Bakr Al-Baghdadi, maar we moeten ons wel afvragen hoe we gesprekken met de IS ooit zullen aanpakken. Als we een goede uitgangspositie voor die onderhandelingen willen bemachtigen, hebben we nu niet alleen nood aan bombardementen op IS-doelwitten in Syrië en Irak, maar ook aan grondtroepen.

Dat zullen dan toch geen westerse troepen zijn?

POWELL: Nee, en ook de Koerdische en de sjiitische milities zullen in hun regio’s blijven. We moeten dus op zoek naar soennitische soldaten die bereid zijn om in soennitisch gebied de wapens tegen de IS op te nemen. Een militaire strategie alleen is niet voldoende: we moeten ook nadenken over hoe we de onderliggende politieke problemen in Irak en Syrië zullen aanpakken. Waarom steunen zo veel mensen de IS? Omdat de soennieten in Irak extreem slecht behandeld werden door het vorige, sektarische sjiitische bewind onder Noeri Al-Maliki.

Is dat in de eerste plaats niet de schuld en verantwoordelijkheid van het Westen?

POWELL: Zonder twijfel. We trokken onze troepen terug uit Irak en lieten de boel over aan Maliki, zonder zelfs maar een nederig verzoek tot hem te richten om met de soennieten te gaan praten. Hij heeft ze op een walgelijke manier misbruikt en aan de kant gezet, met als gevolg dat veel soennieten nu de IS toejuichen. We mogen die toestand niet verder laten etteren. We moeten proberen om de Irakezen terug te winnen die geen radicale moslims zijn en toch de IS steunen – velen waren lid van Saddam Hoesseins Ba’ath-partij, of hadden een belangrijke positie in zijn leger. Daarna moeten we een eerste kanaal proberen te installeren waarlangs we kunnen communiceren met de IS, om het pad te effenen voor onderhandelingen. In Noord-Ierland openden we ons allereerste verbindingskanaal met het IRA in 1972.

1972? Dat houdt in dat praten met terroristen ontzettend lang duurt voordat het iets oplevert?

POWELL: Inderdaad. Het hoeft geen dertig jaar te duren voor we echt met de IS zullen onderhandelen, maar zolang er geen kanaal geopend is, missen we alle kansen.

En zo’n kanaal is er nu niet?

POWELL: Nee. Het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) is bij mijn weten de enige organisatie die contact heeft met de IS. Ik geloof niet dat er momenteel ook maar één regering ter wereld is die met leidinggevenden binnen de IS praat. Regeringen beseffen altijd te laat dat zo’n kanaal nut heeft, waardoor veel mensen onnodig sterven.

Ik heb ook geen aanwijzingen dat we ondertussen een kanaal met Al-Qaeda hebben. Zowel bij Al-Qaeda als bij de IS moeten we zo snel mogelijk zo’n verbindingskanaal openen. Misschien wordt het over vijf jaar een vertrekpunt voor gesprekken, als de militaire toestand zo geëvolueerd is dat iedereen bereid is om te praten. In Zuid-Afrika werd tijdens de apartheid in de jaren tachtig het eerste kanaal opgestart door de National Intelligence Service (NIS). Niel Barnard, de toenmalige baas van de geheime dienst, zocht rechtstreeks contact met Nelson Mandela in de gevangenis. Van daaruit zijn alle latere onderhandelingen tussen het Zuid-Afrikaanse bewind en het ANC gestart.

Op het einde van de gesprekken moeten er ook nog leiders zijn die het aandurven om akkoorden met terroristen te ondertekenen.

POWELL: Op het eind heb je inderdaad sterke leiders nodig. Als die er niet zijn, worden alle gesprekken zinloos. In Noord-Ierland hadden we geluk met Tony Blair en de Ierse premier Bertie Ahern. Daarnaast hadden we ook sterke leiders in de unionistische partijen met Ian Paisley en David Trimble en sterke katholieke leiders met Adams en McGuinness. In zijn memoires beschuldigt Tony Blair mij ervan dat ik gezegd zou hebben dat hij aan een ‘messiascomplex’ lijdt. In werkelijkheid was het wijlen Mo Mowlam, op dat moment minister van Noord-Ierland, die vond dat Blair zich tijdens de onderhandelingen gedroeg alsof hij Jezus was. Ze had gelijk: belangrijke leiders geloven graag dat zij de enigen zijn die oplossingen voor grote problemen kunnen aanreiken. Vaak lukt het hen nog ook: de apartheid in Zuid-Afrika was nooit verdwenen zonder de sterke leiders Nelson Mandela en Frederik Willem de Klerk. Het helpt als de belangrijkste tegenpolen radicale diehards zijn. Extremisten zoals Ian Paisley en Gerry Adams maakten de meest bindende afspraken. Niemand durfde hen aan te vallen, want zij vertegenwoordigden de uitersten.

Stond u als kabinetschef van Blair in 2003 achter de invasie in Irak?

POWELL: Ja. Ik ben medeverantwoordelijk voor de oorlogen in Irak, in Kosovo, in Sierra Leone en in Afghanistan. En ik blijf ervan overtuigd dat oorlog niet altijd verkeerd is.

U was ook medeverantwoordelijk voor de valse aanleiding voor de invasie in Irak: de fabel van de massavernietigingswapens van Saddam Hoessein?

POWELL: Er loopt nog altijd een onderzoek naar de invasie in Irak, het laatste woord is daar lang niet over gezegd. We kennen nu allemaal de ‘ware toedracht’ over de massavernietigingswapens van Saddam, maar wij geloofden toen écht dat hij die wapens had. Daarom begonnen we Bagdad al in 1998 te bombarderen, samen met Bill Clinton. Saddam had niet voor niets de wapeninspecteurs buitengegooid. Sommigen suggereren dat we bewust leugens rondbazuinden, maar ik verzeker u met de hand op het hart: we geloofden rotsvast dat hij ze had. Binnenkort publiceert een FBI-agent een boek over de ondervragingen van Saddam Hoessein. Daaruit blijkt dat Saddam maar wat graag de mythe over de massavernietigingswapens mee in stand hield. Hij wou niet in het openbaar verklaren dat hij de wapens niet had omdat hij bang was dat hij daardoor kwetsbaar zou worden voor Iran en zijn andere vijanden. Hij heeft dus tot het bittere einde blufpoker gespeeld.

Volgens velen ligt de invasie aan de basis van de huidige ellende met de IS.

POWELL: (aarzelt) De oorlog in Irak is niet op een goede manier geëindigd. Maar ik aanvaard niet dat de invasie als het begin van de ellende wordt gepresenteerd. In Syrië hebben we niet ingegrepen, en in veel kortere tijd zijn daar meer dan twee keer zoveel doden gevallen als in Irak. Syrië is uitgegroeid tot een van de grootste humanitaire rampen ooit omdat we niets deden. Ik werk nu voor de regering van David Cameron als speciale gezant in Libië. Daar hebben we wel vanuit de lucht ingegrepen, maar we durfden het niet aan om er troepen naartoe te sturen. Ik kan u verzekeren: Libië is een puinhoop waar momenteel een onvervalste burgeroorlog woedt.

Er is een puinhoop in Irak waar we ingegrepen hebben, er is een puinhoop in Syrië waar we niet ingrepen, en er is een puinhoop in Libië waar we halfslachtig ingrepen. Misschien moet de conclusie zijn dat we geen adequaat antwoord hebben op hoe we het best met brandhaarden omgaan. Akkoord, Irak is niet de baken van democratie geworden die we voor ogen hadden toen we ingrepen. Maar op de toestand in Syrië kan ook niemand echt trots zijn. In Kosovo en Sierra Leone zijn onze militaire invasies dan weer wel relatief goed uitgedraaid.

Waarom kiezen mensen voor terrorisme?

POWELL: Ik heb daar lange gesprekken over gevoerd met Joaquín Villalobos, een van de leiders van het Salvadoraanse FMLN. Hij stamt uit een keurig middenklassegezin uit San Salvador. Na zijn studie ging hij bij een alfabetiseringsproject voor boeren werken. Op een nacht hoorde hij dat het leger op weg was om hem te vermoorden. Hij moest vluchten, en die ervaring heeft hem geradicaliseerd. Hij zocht aansluiting bij een extreemlinkse actiegroep in de stad, later werd zijn beste vriend door het leger vermoord. Mensen worden terrorist omdat ze het gevoel hebben dat ze op geen enkele manier nog iets kunnen helpen veranderen. Soms zijn ze ideologisch gemotiveerd, soms religieus, soms nationalistisch, maar allemaal zijn ze er rotsvast van overtuigd dat ze door de machthebbers tegengewerkt worden, waardoor ze ‘verplicht zijn’ hun toevlucht te nemen tot geweld. Als je wilt begrijpen waarom een intelligente kerel zoals Joaquín Villalobos terrorist werd, is het belangrijk dat je het pad reconstrueert dat hij daarvoor volgde.

Het lijkt me makkelijker om begrip op te brengen voor iemand als Villalobos dan voor Abubakar Shekau, de leider van Boko Haram, of voor Al-Baghdadi, de kalief van de IS.

POWELL: Je moet altijd op zoek naar het oerconflict: de fundamentele reden waarom terroristen zo gewelddadig zijn. Wat lag er aan de basis van de recente aanslagen in Parijs? Jonge moslims hadden het gevoel dat hun religie vernederd werd, en raakten daardoor geradicaliseerd. Zij vinden hun daden gerechtvaardigd, en claimen dat David Cameron en François Hollande de echte terroristen zijn. We zullen bloedige aanslagen zoals in Parijs nooit een halt toeroepen als we niet eerst de ellende in het Midden-Oosten oplossen. Natuurlijk moeten we ons ondertussen zo veel mogelijk beschermen, en moeten we gemeenschappen proberen te deradicaliseren. Op dit moment bemiddel ik tussen terreurgroepen en regeringen van acht landen verspreid over de hele wereld. Wij proberen op al die plaatsen kanalen te openen tussen de overheden en de terroristen. Hopelijk worden dat ooit onderhandelingsplatformen.

Door wie wordt u gevraagd?

POWELL: Soms worden we gevraagd, vaker bieden we onszelf aan. Eerst leggen we contact met de terroristen, dan stappen we naar de regering in kwestie: ‘Wij praten met jullie kwelduivels. Hebben jullie een boodschap voor hen?’ Dat klinkt paradoxaal genoeg altijd als muziek in de oren van die overheden, want zij willen graag een akkoord sluiten zonder dat hun burgers hen ervan verdenken rechtstreeks met terroristen te praten.

Bent u niet bang dat terroristen u zullen ontvoeren?

POWELL: Gelukkig ben ik een grote lafaard, waardoor ik gevaarlijke situaties mijd. (lacht) Soms kan ik niet anders dan mijn lot in de handen van zo’n groep leggen. Op zulke momenten reken ik erop dat ze er geen baat bij hebben om mij een kopje kleiner te maken.

Jonathan Powell, Talking to Terrorists: How to End Armed Conflicts, The Bodley Head, 256 blz.

DOOR JAN STEVENS

‘Het helpt als de belangrijkste tegenpolen radicale diehards zijn. Extremisten maken de meest bindende afspraken, want niemand durft hen aan te vallen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content