‘Onze democratie wordt geprovoceerd’
De expo No Country for Young Men in Bozar is een visueel essay over de Griekse crisis, die twee op de drie jongeren in de werkloosheid heeft gestort. Met tekeningen, schilderijen, foto’s, teksten, video’s en installaties proberen 33 kunstenaars de crisis te documenteren én hun land opnieuw uit te vinden.
Brussel, Bozar, 25 maart, 18 uur 45. Katerina Gregos kennen we vooral als directrice van de hoofdstedelijke kunstbeurs Art Brussels, maar daar wil ze zich niet op laten vastpinnen: ‘Ik heb meer dan tien jaar ervaring in sociaal en politiek geëngageerde tentoonstellingen.’ Met No Country for Young Men is ze dus niet aan haar proefstuk toe. Gelukkig maar, want de Griekse staat reserveerde zijn officiële steun voor de expo Nautilus, over de relatie van de Grieken en de Middellandse Zee, eveneens te zien in Bozar. Gregos moest bijgevolg al haar wervingstalent aanspreken om private sponsors te mobiliseren, onder wie de steenrijke reder Stavros Niarchos en zijn gelijknamige Foundation. Met staatssubsidies, zegt ze, had ze trouwens nooit in een even grote vrijheid kunnen werken.
Veel tijd om uit te weiden heeft de in Brussel wonende, geboren Griekse niet. Ze moest eigenlijk al op de trappen staan van de marmeren Hortahal om het vernissagepubliek toe te spreken. Ze dirigeert ons naar de rust van de toilettenzone, één oog gericht op de hal. Dat ze vinnig uit de hoek kan komen, bleek al uit haar tekst in de bezoekersgids: ‘Griekenland is momenteel het slagveld van de strengst mogelijke neoliberale agenda en de plaats waar de democratie geprovoceerd en zelfs genegeerd wordt (een verbijsterend voorbeeld is de plotse sluiting van de openbare radio en televisie door de regering.)’
Een radicale activist zou het niet anders zeggen, mevrouw Gregos? ‘Ik vind dat geen radicale maar een mainstreamstellingname. Het hangt er maar van af met wie je praat. In kringen van kunstenaars, filosofen en intellectuelen waar ik thuishoor, is de kritiek op de neoliberale agenda algemeen. Hetzelfde geldt voor heel wat pers. Mijn positie is niet zozeer radicaal dan wel humanitair.
‘Er is een sterke internationale golf van kunstenaars die politieke en sociale thema’s aansnijden, en de wereld een spiegel voorhouden. De Grieken vormen een case study in extremis van de huidige malaise. Waarheen dat moet leiden weet ik niet, ik weet alleen dat er zich onder onze neus dramatische veranderingen afspelen: de ineenstorting van de economie, de wijd verspreide armoede, de massale sluiting van kleine bedrijven, de afbraak van de gezondheidszorg en het onderwijs, de verschrompeling van de middenklasse, de ingewortelde politieke corruptie, sociale uitsluiting, het verval van de steden. Kunstenaars hebben daar heel wat over te vertellen. Ze morrelen aan vooringenomen of vastgeroeste opinies, en kunnen de manier veranderen waarop de mensen tegen de wereld aankijken. Maar de wereld veranderen, kunnen ze niet. Daarvoor is een doordachte en coherente sociale beweging nodig.’
Niet opgezet is Gregos met de mainstream beeldvorming over de Griekse crisis. Daarom selecteerde ze voor de tentoonstelling ook fotoreporter Alkis Konstantinidis. Hij maakte een grote fotomontage die de crisis in 2010 documenteert. ‘Hij zit zoals zijn collega’s midden in de actie, maar toont ook andere dingen’, zegt Gregos. ‘Zo had hij aandacht voor de soepkeukens, de protestmarsen van de gepensioneerden, van de immigranten tegen de neonazi’s, het oppakken op straat van migranten door de politie, de overname van een failliete fabriek voor bouwmaterialen door de arbeiders.’
De dominerende mediafocus wordt in de expo weerspiegeld door een werk van kunstenaar Panos Tsagaris. Zijn reeks Union is gemaakt met frontpagina’s die The New York Times en The Wall Street Journal de afgelopen twee jaar aan Griekenland hebben gewijd. Van de dertien covers tonen er negen de rellen. De frontpaginateksten heeft Tsagaris met goudfolie bedekt, als wilde hij, zoals de alchemisten, lood in goud veranderen ‘om de menselijke ziel te verlossen en de kosmos te redden’.
Plafond van het parlement
Bozar, 25 maart, 19 uur. Het geroezemoes tijdens de toespraak van Bozar-directeur Paul Dujardin zwelt nog aan wanneer Gregos aan de beurt is. Stoïcijns hekelt ze de stereotiepe ‘mediaparameters’ voor haar land: het budgettaire deficit en de economie, het ‘reddingspakket’ van miljarden euro’s die de trojka (Europese Commissie, IMF en Europese Centrale Bank) het land heeft toegeworpen, de opkomst van de uiterst rechtse partij Gouden Dageraad, xenofobie en de jacht op immigranten, de gewelddadige confrontaties met de politie, de eindeloze reeksen cijfers en tabellen.
‘No Country for Young Men is een visueel essay over de Griekse crisis,’ zegt ze, ‘niet alleen over haar negatieve kanten, maar ook over de mogelijkheden die ze biedt om het land opnieuw uit te vinden en te verbeelden. Sommige kunstenaars in de tentoonstelling documenteren de crisis, maar de meesten kiezen voor een meer allegorische, poëtische of humoristische benadering.’ Ze maakt ook melding van de opkomst van kleine collectieve initiatieven, op het artistieke zowel als op het maatschappelijke vlak. Zoals er overal in het land basisgroepen ontstaan van burgers die zelf sociale vangnetten opzetten, zo verenigen kunstenaars zich om samen ideeën te ontwikkelen en werk te maken.’
Gregos verdwijnt in de menigte die de tentoonstelling overrompelt.
Net zoals Alexandros Xenakis voor Nautilus deed, ontwierp Danae Giamalki No Country for Young Men als een labyrint, een architecturale vorm die de Grieken na aan het hart ligt sinds Daedalos 4000 jaar geleden in Knossos op Kreta het paleislabyrint bouwde, gevreesd voor de Minotaurus, half stier, half mens, die het bewoonde. Een toepasselijke vorm ook, voor een land op de dool, en een praktische oplossing om met weinig plaats veel geledingen te maken, zoals hier in Bozar.
Katerina Gregos brengt een grote variatie van media: tekeningen en schilderijen, sculpturen, foto’s, video’s en installaties, teksten en objecten. De 33 kunstenaars, het leeuwendeel zonder internationale reputatie, halen een goed niveau, zonder spectaculair uit de hoek te komen – al baart Antonis Pittas, die een schaalmodel van het plafond van het Griekse parlement exposeert, wel enig opzien. Caa3 heet het ding, zoals de belabberde financiële plafondrating die het land onlangs door het ratingbureau Moody’s werd toegekend.
Ironie is zelden ver weg. Michalis Kallimopoulos schildert een stel eierhoofden in roeibootjes die aanmeren onder een dreigende hemel boven een zwarte zee (Here come the investors). En in een variante op het Bijbelse verhaal van de zondvloed, tekent Dionisis Kavallieratos ragfijn een rij paren, aanschuivend om aan boord te gaan van Noah’s Ark. Alleen zijn het geen vertegenwoordigers van elke diersoort maar Hitlerklonen, voorzeker onderweg naar een Gouden Dageraad. Hilarisch ook, de korte film van Yorgos Zois, Casus Belli, waarin de eerste in de wachtrij bij de kassa van de supermarkt, als laatste aansluit bij de file voor het theater, en zo voort totdat hij na uren aanschuiven voor de eettent de zaak voor zijn neus ziet dichtgaan en van pure woede achteroverslaat zodat alle wachtenden achter hem omvallen als dominostenen.
Ondertussen verdringt het vernissagevolk zich voor een tafel waar vier spelers zich met overgave en enig misbaar hebben gestort in een soort Monopoly, waarvan de filosofie ons enkele uren tevoren werd uitgelegd door de uitvindster, die nu de voortgang van het spel met de camera registreert.
Pandjeshuis
Bozar, 25 maart, 15 uur. Moederziel alleen aan de tafel waar Pawnshop (pandjeshuis) uitgestald ligt, hebben we het onzalige gevoel dat alleen losers pret aan dit financiële bordspel kunnen beleven. Niemand kan eindigen met een financieel monopolie, iedereen moet ten slotte zijn laatste bezit naar het pandjeshuis dragen, een beetje naar het beeld van de realiteit in Griekenland, niet? ‘Toch wel, wie niet bankroet is, wint’, zegt kunstenares Lina Theodorou, die mee aan tafel is komen zitten. ‘Daarvoor moet je alleen wat geluk hebben én immoreel zijn. Een andere manier om te overleven is er niet. Geluk is van korte duur in dit spel. Als je geld begint te verliezen, moet je illegale dingen doen. Dat betekent ook dat je in de gevangenis belandt, waar je je weer uit kunt kopen. Het is een simulatie van de realiteit, in sommige opzichten toch, want dit is een plezierig spel.’
Lina Theodorou wou kunst maken en geen illegale dingen doen. Daarom verhuisde ze naar Berlijn. ‘Ik wou mijn werk niet in het zwart verkopen’, zegt ze. ‘Als je in het zwart werkt, ontbreekt je naam op de officiële lijst van belastingplichtigen. De consequenties zijn dat je geen recht hebt op een ziekteverzekering en geen huis kunt kopen of verkopen. Vroeger konden kunstenaars in Griekenland overleven door bij te klussen. Nu is dat bijna niet meer mogelijk. Met lesgeven verdien je het zout in je pap niet. Interieurdesign is ook geen oplossing want de bouwindustrie ligt op haar gat. Schrijven voor de weinige magazines die er nog zijn, brengt niets op. Collega’s die in Griekenland blijven, worden geholpen door hun ouders of hun partners.’
Bij het weggaan wijst Theodorou naar de video met de handleiding bij het spel. Er zijn ook beelden bij van pandjeshuizen, zoals ze in de grote steden in elke wijk voorkomen. Op het platteland voorzien koffieshops, winkeltjes en kleine markten in dezelfde behoefte. ‘Ze doen gouden zaken, sluiten dan hun deuren of verhuizen naar elders.’
Verwonderd blijven we nog even over het bord gebogen, maar we worden vriendelijk verdreven door de man die de tentoonstelling fotografeert, Panos Kokkinias. ‘Eén minuutje maar’, bezweert hij, alsof we van plan zijn om solo Pawnshop te blijven spelen. Kokkinias moet zowat de ster zijn van No Country for Young Men. Enkele van zijn zorgvuldig geënsceneerde, grote digitale kleurenfoto’s – een surrealistische mix van Griekse mythes en clichés – kregen een prominente plek. Op de cover van de bezoekersgids prijkt zijn Yiorgis, een neoromantisch beeld van een figuur in de folkloristische uitdossing van een Griekse onafhankelijkheidsstrijder uit de negentiende eeuw, met wijd gespreide armen en benen drijvend op een turkooizen zee.
Het kunstenaarscollectief Depression Era houdt een parallelle tentoonstelling in Bozar. Het bestaat uit dertig fotografen, schrijvers, ontwerpers en onderzoekers die een groot beeld- en tekstarchief samenstellen over het verval van het stedelijke en sociale landschap. De mentale houding die ermee gepaard gaat omschrijven ze als ‘een verlies van hoop in de toekomst’. Het collectief houdt het in Bozar bij een sobere presentatie met een eigen brochure, en koos de vitrine van het Atelier van de Vlaamse Bouwmeester in de nabije Galerie Ravenstein als tweede platform. Twee uithangborden, tweemaal een afstandelijke benadering.
Ook de ‘losse verzameling individuen’ die zich Guerrilla Optimists noemen, beperken zich voor hun eerste presentatie buiten Griekenland tot een krant en enkele foto’s van hun poëtische acties in het publieke domein in Athene. Maar zij blijken wél aanspreekbaar, zij het liever niet tijdens de vernissage.
Leren vliegen
Brussel, Grote Markt, woensdag 26 maart, 11 uur 45. Bozar is een versterkte vesting. De Amerikaanse president komt er vanavond spreken. Maar Jennifer Nelson en Alexandros Georgiou, twee Guerrilla Optimists van het eerste uur, doen hun verhaal even goed of beter in een kroeg in volle stadscentrum. Nog lijkt de Brusselse Grote Markt in niets op het verloederde Omoniaplein in Athene, een van hun actieterreinen. Maar dat is misschien een kwestie van tijd. Bij een flinke crisis nemen de betere horecazaken en de toeristen de wijk en worden, terwijl de pannen van de daken vallen, vervangen door drugsverslaafden, berooide migranten en andere marginalen.
Public dreaming in Omonia Square, zo noemen ze de acties waarbij ze een stil moment kiezen om discreet op het plein te gaan liggen en te beginnen dromen. Jennifer Nelson: ‘De crisis tastte onze dromen aan, infiltreerde ze en maakte ze onmogelijk. Tegelijk hadden we de behoefte om opnieuw te leren dromen. We wilden dat onze dromen de wereld op een positieve manier vorm zouden geven, en dat ze ons de macht zouden geven om bijvoorbeeld te leren vliegen, uitgerekend op de plekken die algemeen als een Atheense nachtmerrie worden beschouwd, ook door onze vrienden: “Ga je naar Omonia? Ben je gek? Het is er levensgevaarlijk.” Dat is het hart van het ‘guerrilladeel’ van ons optimisme: het betekent niet dat we denken dat de wereld beter zal worden, het betekent dat we met poëtische gebaren doen alsof de wereld beter wordt, als een manier om te overleven en in de wereld te zijn. Door tijd door te brengen op het plein zoeken we naar manieren om de realiteit te her-dromen.’
Alexandros Georgiou: ‘We gingen naar het Syntagmaplein voor het parlement en hielden er een actie Verontschuldiging aan de vogels, meer bepaald de duiven van Athene die iedereen haat. Of we hielden een ontbijt op een illegale stortplaats, we recreëerden het schilderij Le Déjeuner sur l’herbe van Manet. We waren er omgeven door bloemen en hadden zicht op de bergen. We vonden het fantastisch om kunst te maken die alleen de bloemen konden zien.’
‘Omonia ligt in het centrum van Athene, de naam betekent eendracht, overeenstemming tussen mensen, maar die is ver zoek. Wat overblijft, is een woestenij. Sinds kort laten we twee keer per week op het plein klokken luiden, omdat we denken dat dit de energie van het plein herijkt. Vooral de drugsverslaafden zijn erg gelukkig als ze ons zien. Ze komen met ons de klokken luiden, weten precies welke klokken we mee hebben, en hoe groot ze zijn. Iemand die ik op een avond vroeg welke dromen hij voor Omonia had en wat hij er graag zou zien gebeuren, antwoordde dat hij nooit iets voor Omonia droomde, maar dat hij graag eens zou dromen dat de wereld er anders uitzag dan Omonia. Waarop een ander meteen zei dat hij nooit iets zou veranderen aan hoe Omonia is.’
No Country for Young Men, Bozar, Ravensteinstraat 23, Brussel, tot 3 augustus. Dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Donderdag tot 21 uur. Gratis toegang.
DOOR JAN BRAET
‘Er is een sterke internationale golf van kunstenaars die politieke en sociale thema’s aansnijden.’
‘Je moet alleen wat geluk hebben en immoreel zijn. Een andere manier om te overleven is er niet.’