‘Onlangs vroeg ik een vrouw of ze gelukkig was in het rusthuis. Ze zei: “Thuis was ik gelukkig. Hier ben ik tevreden”‘
Een BV is Luc Van Gorp allerminst, zelfs in de Wetstraat kent niet iedereen zijn naam. Toch is de nieuwe voorzitter van de Christelijke Mutualiteiten een van de belangrijkste decision makers van het land. Zij het dat Van Gorp anders in elkaar lijkt te zitten dan zijn voorgangers of collega’s: hij wil minder lawaai over centen, en meer aandacht voor de zieken. ‘Ik heb een man met teelbalkanker gekend die het niet uithield van de pijn. Ik heb toen overwogen om hem zelf uit zijn lijden te verlossen.’
Eigenlijk had Knack zich voorgenomen om Luc Van Gorp, de nieuwe topman van de Christelijke Mutualiteiten, te interviewen over de moeilijke begrotingsdiscussie, en de vraag hoeveel de patiënten straks zouden moeten inleveren. Gezondheidszorg is in de Wetstraat nu eenmaal een zaak van budgetten. Het gaat altijd over geld: over de vergoedingen voor de ziekenfondsen, de artsenhonoraria, de terugbetaling van dure geneesmiddelen, de ligdagprijzen van de ziekenhuizen, de erelonen van de specialisten of de hospitalisatieverzekeringen.
Maar Van Gorp wil af van die financiële fixatie: ‘Als ik één ambitie heb, dan is het ervoor zorgen dat we éérst weten waarmee we bezig zijn, en pas daarna beginnen aan de financiële discussie. Weet u dat onder impuls van de CM dit jaar op het “verzekeringscomité van het RIZIV” voor het eerst gediscussieerd werd op basis van een visietekst? Een visietekst: dat hadden ze daar in geen jaren meer gezien.’ (lacht)
Vandaar zijn waardering voor Maggie De Block (Open VLD): ze is een minister met visie. ‘De minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken is een huisarts, een goeie bovendien. Daarbovenop heeft ze een sterk en veelkleurig kabinet: een lidkaart van de Open VLD is geen voorwaarde om bij De Block te mogen werken. Ze kan goed luisteren, en ze zweert bij een pragmatische aanpak. Dat zijn allemaal pluspunten. Ik hoop alleen dat ze genoeg doorzettingsvermogen heeft om goede en sluitende afspraken te maken met machtige spelers zoals de ziekenhuizen, en dat ze de moed heeft om bij de begrotingsgesprekken voet bij stuk te houden. Want hoe gaat dat? Johan Van Overtveldt (N-VA) kijkt naar Kris Peeters (CD&V) en omgekeerd, en natuurlijk willen zij allebei zonder gezichtsverlies naar buiten komen. Maar wie kijkt naar de patiënt? Die hoeft toch niet de rekening te betalen van partijpolitiek gestuurde deals?’
Toch is de kans groot dat de regering-Michel beslist om te snijden in het budget voor de sociale zekerheid. En dan zullen de artsen en de ziekenfondsen elkaar wel moeten bekampen bij de verdeling van de koek. Van Gorp gaat het debat niet uit de weg: ‘Ik wil praten over een redelijk honorarium voor artsen. Vorige week las ik in de krant dat de Belgische huisartsen de hardste werkers van Europa zijn: ze werken gemiddeld 51 uur per week, en ze zien vier patiënten per uur. Telt u even mee: een bezoek aan de huisarts kost ongeveer 20 euro. Ze verdienen dus gemiddeld viermaal 51 keer 20 euro, en dat maal vier, want er zijn vier weken in een maand. Dat levert de gemiddelde huisarts een maandelijkse bruto-ontvangst op van goed 16.000 euro – en dan heb ik het over huisartsen, niet over specialisten. Hallo? Mag er daarover ook eens gepraat worden? Want al dat geld wordt betaald door de overheid en de patiënten.’
Maar wie is Luc Van Gorp eigenlijk? Ook al is hij al sinds juli 2015 de nieuwe voorzitter van de Landsbond van Christelijke Mutualiteiten (CM), hij blijft een nobele onbekende. Dat is een beetje vreemd, want met zijn 4,6 miljoen leden blijft dat met voorsprong de grootste sociale vereniging van het land – vergelijk het maar eens met de 1,6 miljoen leden van het ACV, ’s lands grootste vakbond. Van Gorp: ‘Wie ik ben? Ik ben een verpleger. Ik ben dat niet alleen van opleiding en diploma, maar vooral als mens. Ik bén een zorgverstrekker.’
Verpleger is een nobel beroep, maar niet het meest swingende.
LUC VAN GORP: Ik heb verpleegkunde gestudeerd omdat het moest van ons vader. Ik ben de vierde van zeven kinderen, en we móésten van hem op kot in Leuven. Eigenlijk ‘hoorde’ dat niet, verpleegkunde. Men ging ervan uit dat wie slim was per definitie dokter wilde worden, en ik had Latijn-wetenschappen gestudeerd. Verpleger werd gezien als de richting voor wie minder brains had. Maar ik heb er geen spijt van. Het interesseerde mij al van in mijn studentenjaren: zorgen.
Toch bent u nadien nog filosofie en zelfs theologie gaan studeren?
VAN GORP: Ik was als student inderdaad gefascineerd geraakt door de confrontatie met lijden, en onze omgang ermee. Wij konden perfect een infuus aanleggen bij een patiënt, maar vragen over pijn of verdriet waren toch wat moeilijker en werden niet of nauwelijks gesteld. Terwijl we toch het een en ander meemaakten. Je moet het maar doen op je achttiende, stage volgen op wat toen nog de afdeling ‘gezwelziekten’ heette. Ik was zwaar onder de indruk van een jonge, zwangere vrouw met een hersengezwel. Zij had gekozen om zich niet te laten bestralen, om haar kind gezond geboren te laten worden. Zelf is ze nadien gestorven. Uiteindelijk heb ik mijn thesis geschreven over… Friedrich Nietzsche. (lacht).
De filosoof die zei: ‘God is dood.’ Een bijzondere vermelding op het cv van een voorzitter van de Christelijke Mutualiteiten.
VAN GORP: De titel van mijn scriptie was: Nietzsches ziekte als sleutel tot zijn wereldbeeld. Ik ben een fan van Nietzsche. Hij legt uit dat wij ziek zijn aan onze obsessie voor gezondheid. Gezondheid is de nieuwe religie. Iedereen en alles moet er perfect uitzien, en die obsessie voor volmaaktheid leidt onvermijdelijk tot nieuwe vormen van hypocrisie.
Intussen bent u blijven werken als verpleegkundige.
VAN GORP: Tot in 2000, ik was toen bijna 35 jaar, ben ik deeltijds blijven werken als verpleegkundige. Meestal in nachtdienst, om die job te kunnen combineren met mijn werk in het onderwijs. Ik heb zogoed als overal gewerkt, ook in de OCMW-ziekenhuizen van Brussel. Ik deed het werk graag. ’s Nachts zette ik altijd de deur van mijn bureau open. Aan de ademhaling van de slapende mensen hoorde ik wie goed sliep en wie niet. Vaak ging ik naar een kamer om naast zo’n ‘moeilijke’ patiënt te gaan zitten.
Wat deed u dan?
VAN GORP: Niets. De verhalen kwamen vaak vanzelf. Dat het niet meer ging. Dat zijn vrouw hem eigenlijk nooit graag had gezien. En het gebeurde weleens dat zo iemand om halfzes ’s ochtends stierf. Weet u, als verpleegkundige zag ik steeds duidelijker dat men aan de faculteiten filosofie en theologie een beetje te ver buiten de werkelijkheid stond. Academische filosofen en theologen aanschouwen de wereld van buitenaf, alsof zij er zelf niet echt bij horen, en vervolgens formuleren ze toch overal een antwoord op. Theologen hadden het over zingeving bij het lijden, terwijl ik worstelde met de vraag of ik met mijn patiënten meeging ’tot het einde’.
Het euthanasiedebat beroert opnieuw de Wetstraat. Een aantal vrijzinnigen wil de wet verder uitbreiden, sommige christendemocraten willen ze juist inperken.
VAN GORP: Ik ben niet voor en niet tegen de euthanasiewet. Patiënten hebben voor mij geen politieke kleur, en goede zorg heeft dat ook niet. Ik heb een man met teelbalkanker gekend die het niet uithield van de pijn. Ik heb toen enorm met mezelf geworsteld: moest ik hem zelf uit zijn lijden verlossen? Natuurlijk doe je dat niet, maar ik stelde me wel vragen bij therapeutische hardnekkigheid bij de arts en verbetenheid bij de patiënt. Want ook dat heb ik gezien: een zieke man die erbij bleef: ‘Mij krijgt de kanker niet klein.’ En toch stierf hij.
Bent u gelovig?
VAN GORP: Ik noem me christelijk, maar ik ben niet bezig met de kerk an sich. Al hebben we met Franciscus wel een paus die voeten wast – ik heb in mijn leven al véél voeten gewassen. Ik koester een beeld van de ‘barmhartige drievuldigheid’, en dat leert mij hoe wij de mensen moeten verzorgen. De vaderfiguur zit mee op het bed en ondersteunt de zieke: de zorg voor de psyche. De Jezusfiguur zit aan de voeten en wast die: aandacht voor het fysieke. En de ‘geest’ in de vorm van een duif zorgt voor de verbondenheid die iedereen vooruithelpt, voor de spirit van wat er gebeurt. Ik heb de betekenis ervan vorige week nog uitgelegd aan mijn directiecomité.
Met alle respect, maar hoe reageren uw directeurs dan?
VAN GORP: Ze waren onder de indruk en zeiden dat ik ‘zeer authentiek’ was. Als je zoiets vertelt en je meent niet wat je zegt, dan ga je natuurlijk op je bek. Maar ik geloof écht niet in een individualistisch model van zorgverlening aan mensen.
De CM hebben toch als eerste ziekenfonds nadrukkelijk de kaart getrokken van de dienstverlening: steeds professioneler, maar ook steeds afstandelijker en killer?
VAN GORP:Dat is niet zo. Vorige week bezocht ik nog onze kantoren in Luik. De hele ochtend lang heb ik daar geen enkele Belg gezien. Ik heb er alle mogelijke varianten van het Frans horen spreken. Onze Luikse consulent moest voortdurend papieren in orde maken voor patiënten. Een kwartier later vertrok onze cliënt, nog altijd met wandelstok maar ook zichtbaar tevreden: hij had zijn leven weer een beetje onder controle. Vandaag denken sommige politici dat de digitalisering de grote oplossing is voor onze problemen, en dat we straks alle kantoren kunnen afschaffen. Ik zeg u: na de digitalisering begint het echte werk pas.
Sommigen zien in de digitalisering van het doktersbriefje een aanval op de ziekenfondsen: als het allemaal digitaal kan, bent u als ’tussenpersoon’ straks niet meer nodig.
VAN GORP: Ik heb de digitalisering verdedigd, omdat het efficiënter en goedkoper is. En ondanks het feit dat we daardoor honderden personeelsleden moeten ontslaan! Dat is bovendien laaggeschoold personeel dat het ook moeilijk zal hebben om elders werk te vinden.
Maar de digitalisering is nodig om middelen en mensen vrij te maken om juist méér contact te kunnen hebben met leden die dat nodig hebben. Ik was onlangs op bezoek in de Borinage. Bij ons in Limburg bedraagt de werkloosheid 11 procent, daar is het 25 procent. Er kwam een heel jonge moeder binnen, haar tanden helemaal weggerot door drugsgebruik en ze verborg haar ‘gebit’ achter een plastic kapje. Na haar onderzocht te hebben, stelde onze geneesheer haar de vraag: ‘Hebt u er al eens aan gedacht om te gaan wérken?’ Dat meisje begon te huilen, tranen met tuiten. Niet omdat ze geschoffeerd was, maar omdat die arts de eerste persoon was die haar wees op een mogelijkheid om uit haar ellende te raken. Nadien vroeg ik hem: ‘Denk jij echt dat ze een kans maakt op werk?’ ‘Ik denk het niet, ‘ zei hij, ‘maar als ik het haar niet zeg dat er nog een ander leven is dan dat met een uitkering – en goed dat ze die krijgt -, wie zou het dan wel doen? Welke overheid trekt het zich nog aan wat zo’n vrouw met haar leven doet?’
Dat krijgt u in de Wetstraat vast moeilijk uitgelegd.
VAN GORP: Ik ben geen politicus, dat is zo. Als ik bij het Noordstation de daklozen en vluchtelingen zie liggen, stoort mij dat nog altijd. Maar blijkbaar zijn die beelden nog niet storend genoeg voor ‘de politiek’ om er iets aan te doen. De zomeravond waarop vicepremier Alexander De Croo (Open VLD) vond dat het vluchtelingenkamp in het Maximiliaanpark opgedoekt moest worden, ben ik er samen met mijn vrouw naartoe gegaan. Gewoon om er te zitten, om te kijken wat er gebeurde. Ik zag geen foute toestanden, integendeel. Ik zag een meisje van acht jaar dat uit een autokoffer haar fietsje met steunwieltjes haalde en het aan de vluchtelingen gaf. Ik kreeg een krop in de keel.
Ik woon in Houthalen, in Limburg. Ook daar is een opvangkamp voor vluchtelingen. Mijn dochter van twaalf rijdt elke dag langs dat vluchtelingenkamp, op weg naar school. Ze is nog altijd niet verkracht. Zou dat dan wel een echt kamp zijn? Ik wéét dat ik er een karikatuur van maak, maar niet erger dan sommige politici doen.
Het zit u kennelijk hoog.
VAN GORP: Wij hebben het moeilijk met ‘het’ andere, en dus met ‘de anderen’, met vreemden maar ook met zieken. We stoppen ze weg. En we maken ons wijs dat de plek waar voor die mensen gezorgd wordt ook per definitie beter is. Onlangs vroeg ik een vrouw of ze gelukkig was in het rusthuis. Ze zei: ‘Thuis was ik gelukkig. Hier ben ik tevreden.’ Tevredenheid, daar mikken we met de zorg op: we geven de mensen goed eten, we zorgen voor een propere kamer en een goed bed. Maar moeten we niet beter doen? Dat de mensen ’tevreden’ zijn, dat is toch het minimum?
Hoe bent u voorzitter geworden van het machtigste ziekenfonds van het land?
VAN GORP: Ik kom niet uit de klassieke christelijke arbeidersbeweging. Ik kom ook niet uit een politiek nest. Doordat men mij kende vanuit het onderwijs en de zorg – ik was voorzitter van het Wit-Gele Kruis – heeft men mij gepolst. Ik vond dat ik gehoor moest geven aan dat appèl: ik werd uitgenodigd om een authentiek discours te helpen opzetten voor en van een organisatie van meer dan 4 miljoen mensen. Daar doe ik het voor. Of ik nu in de medicomut zit (orgaan van het RIZIV voor onderhandelingen tussen dokters en ziekenfondsen, nvdr.) of in mijn eigen directiecomité, ik vertrek altijd vanuit dezelfde vragen: voor wie doen we het eigenlijk? En waarom?
Uw voorganger, Marc Justaert, begon zijn loopbaan als een van de wonderboys van wijlen Jean-Luc Dehaene (CD&V). Hij was een toptechnocraat, gepokt en gemazeld in de christendemocratische kabinetten.
VAN GORP: Marc heeft geprobeerd om mij in te wijden in enkele belangrijke dossiers. Alleen heb ik eerst andere mensen om raad moeten vragen, want hij ging uit van voorkennis die ik helemaal nog niet had. (lacht) Ik herken mij in ‘de Beweging’, maar ik ben geen partijman.
Dat andere zwaargewicht van Beweging.net, ACV-voorzitter Marc Leemans, zei vorig jaar in Knack dat hij lid is van CD&V. Hebt u een partijkaart?
VAN GORP: Ik heb geen politieke kleur, dus nee. Ik wil een goede relatie met elke partij die de sociale kaart trekt.
In De Standaard somde u die partijen op: CD&V, SP.A en Groen.
VAN GORP: Misschien zijn er nog andere.
De N-VA zegt: ‘Wij zijn sociaal, maar niet socialistisch.’
VAN GORP: Ik sluit geen enkel gesprek uit met geen enkele democratische partij. Wij hebben leden met alle mogelijke politieke gezindten en opvattingen.
Nochtans zit u op ramkoers met N-VA’ers zoals Louis Ide. U kost de staat handenvol geld, heet het, voor werk dat ook de administratie zou kunnen doen.
VAN GORP: Geen enkele administratie en geen enkel bedrijf kan het werk van de ziekenfondsen beter, efficiënter, correcter en goedkoper doen. Wij zijn snel, want we betalen binnen de drie à vier dagen terug. We doen dat correct: het bedrag dat wij uitbetalen is juist. En we werken efficiënt: de terugbetaling belandt op de juiste rekening, wat geen sinecure is in een tijd van nieuw-samengestelde gezinnen, waar uw kind wel in uw huis woont maar ingeschreven staat bij het ziekenfonds van een niet-aanwezige ouder. En goedkoop zijn we ook – mag ik erop wijzen dat ik vorig jaar meteen heb ingestemd om te besparen op een deel van onze administratiekosten? Als het hele land moet besparen, dan ook de ziekenfondsen. Maar we zullen niet toestaan dat men met blinde besparingen onze werking in het gedrang brengt en de patiënten treft.
De waarheid is dat de ziekenfondsen zelfs steken oprapen die de overheid laat vallen. Waarom denkt u dat wij samen met de Socialistische Mutualiteiten nog extra initiatieven hebben opgezet om drugsverslaafden te verzorgen? Omdat verdorie niemand anders dat wilde doen! Ik zeg u: als de overheid de ziekenfondsen afschaft, zal ze die opnieuw moeten uitvinden.
Bart De Wever zegt net als Theodore Dalrymple dat de overheid vooral streng moet optreden tegen drugsverslaafden. Wie hen zomaar een uitkering geeft, subsidieert hun verslaving.
VAN GORP: De Wever vertrekt van een mensbeeld dat niet het mijne is. Waarom trekken we onze afkeer voor drugsverslaafden niet gewoon door naar onze houding tegenover rokers, drinkers of dikke mensen? Is obesitas de schuld van al die dikke kinderen, of komt het omdat er in alle scholen automaten staan met dikmakende drankjes die je móét drinken om erbij te horen? Als ik in het college in Lier geen sigaret opstak, hoorde ik er niet bij. Mijn moeder hield ons voor: ‘Treed uit de massa en word iemand’, en dat deed ik. Gelukkig was ik groot, sterk en niet dom. Ik hoefde niet te houden van Simple Minds om erbij te horen en mij daardoor goed te voelen, ik bleef tegelijk ook naar klassieke muziek luisteren. Maar niet iedereen is zo sterk om zich af te zetten tegen de massa, en vooral om zich niet te laten gidsen door de massareclame.
Maar mag u toch niet een béétje zeggen waar het op staat? Vandaar dat zware drinkers geen recht meer hebben op een levertransplantatie.
VAN GORP: Het is inderdaad onzinnig om een levertransplantatie uit te voeren bij iemand die blijft drinken. Dan kan ik beter een ander leven helpen. Maar je moet met zo’n drinker op z’n minst het gesprek aangaan. Je mag niet roken als je zwanger bent. Toch gebeurt het, elke dag opnieuw. Omdat er mensen zijn die niet sterk genoeg zijn om de sigaret te laten. En dus moeten wij, als gezondheidsorganisatie, álles doen om die vrouwen mee te krijgen. We moeten een manier vinden om ze te responsabiliseren, en dat is iets anders dan stigmatiseren. Stigmatiseren is altijd het goedkoopste en het gemakkelijkste.
En dat voor een baas van een ziekenfonds…
VAN GORP: (onderbreekt) Eigenlijk wil ik af van het begrip ‘ziekenfonds’. De CM moeten een gezondheidsfonds worden. Toen ik dat extern de eerste keer vertelde, kreeg ik complimenten: ‘Dat is goed gevonden, Luc.’ Maar néé, zei ik, daarom doen wij het niet. Ik ben geen marketeer. Het gaat om ons fundamenteel perspectief: we weten al langer dat gezondheid bepaald wordt door fysieke, psychische en sociale factoren. Ik wil er nog één aan toevoegen: een existentiële.
Met permissie, dat klinkt nogal zweverig.
VAN GORP: Het is nochtans pijnlijk concreet. In mijn laatste jaar bij de Hogeschool Limburg hadden vijf – víjf – van onze studenten zelfmoord gepleegd. Op het directiecomité was dat… een variapunt. ‘We hadden toch een brochure “Wat te doen bij zelfdoding”?’
Terwijl de cijfers bekend zijn: elke dag plegen acht Belgen zelfmoord. Dat zijn niet allemaal psychisch zieken of ‘sociaal geïsoleerde gevallen’: vaak hadden die mensen een druk beroepsleven en onderhielden ze op Facebook een vriendengroep om u tegen te zeggen. Maar ze waren eenzaam, zonder dat iemand het wist. Daarom zeg ik: onze eerste opdracht is het bevorderen van gezondheid in al haar vormen. En dus ook het existentiële aspect ervan.
(wijst naar zijn eigen gezicht) Ik heb een pukkel recht op mijn neus. Ik laat die niet verwijderen, want dat maakt mij juist Luc Van Gorp. Maar veel mensen denken dat volmaaktheid de norm is. Welke artsen houden zich niet aan de conventie tussen artsen en ziekenfondsen (de collectieve afspraak die de lonen van de artsen regelt, en dus beperkt, nvdr)? De plastische chirurgen, natuurlijk, want zij kunnen vragen wat ze willen: de mensen staan in de rij om er perfecter uit te zien. De ‘ziekte-industrie’ is een business waarmee waanzinnig veel te verdienen valt.
Is dat ook niet het doel van de moderne geneeskunde: zorgen dat we fysiek steeds beter en sterker worden?
VAN GORP: Is dat zo? Ik zal een stout voorbeeld geven. Er bestaat een test om bij een zwangerschap het syndroom van Down op te sporen – mongolisme dus. Wel, die test heeft ervoor gezorgd dat onze kinderen straks niet meer zullen weten wat een ‘mongooltje’ is. En wie ouder is van zo’n kind, moet zich haast verantwoorden voor zijn keuze. Blijkbaar zijn kinderen met down niet meer goed genoeg voor onze samenleving.
Ik kom terug bij Nietzsche: de mens is beperkt, maar we hebben ons laten wijsmaken dat dit niet zo is. We hebben ons een perfect mensbeeld laten aanpraten, en daarop baseren onze politici hun beleid. Helaas.
DOOR WALTER PAULI, FOTO’S JONAS LAMPENS
‘Ik ben een verpleger. Ik ben dat niet alleen van opleiding en diploma, maar vooral als mens. Ik bén een zorgverstrekker.’
‘Ik ben christelijk, maar niet kerkelijk. Al hebben we met Franciscus wel een paus die voeten wast — ik heb in mijn leven al véél voeten gewassen.’